5.1.Ten aanzien van de keerlus/parkeerplaatsen aan de walkant overweegt de rechtbank het volgende. Uit de hiervoor bedoelde uitspraak van de Afdeling blijkt dat parkeerplaatsen niet per definitie een functie vervullen voor de afwikkeling van het verkeer, maar dat het van de omstandigheden van het geval afhangt of een parkeerplaats een dergelijke functie vervult. De parkeerplaats waar het in die uitspraak over ging bevond zich tussen twee bomen aan de zijkant van een openbare weg, en grensde aan de andere kant aan het water. Daarmee was de parkeerplaats uitsluitend te gebruiken voor langsparkeren, maar niet als verkeersbaan naast of in aanvulling op de openbare weg. De parkeerplaats in het onderhavige geval bevindt zich echter aan het einde van een, ook voor autoverkeer, opengestelde maar doodlopende weg die voor het overige een beperkte breedte heeft. Dat auto’s en bestelbusjes de parkeerplaats met enige regelmaat hebben gebruikt om te keren is daarom niet onaannemelijk, en wordt ondersteund door verschillende verklaringen van omwonenden in het dossier. Uit die verklaringen komt ook naar voren dat de verwijdering van de parkeerplaatsen door eiser ertoe heeft geleid dat automobilisten van het einde van het Molenpad achteruit hebben moeten rijden of hebben moeten keren op opritten van andere omwonenden, met alle hinder van dien. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee voldoende aannemelijk dat de parkeerplaats wel degelijk een rol heeft vervuld in de afwikkeling van het verkeer. Dat betekent dat, behalve het deel van het Molenpad waar de last op ziet, ook de daaraan grenzende keerlus/parkeerplaats deel uitmaakt van een weg in de zin van de wet.
Is er sprake van een openbare weg?
6. Voor zover het deel van het Molenpad waar de last op ziet als weg is aan te merken, is die weg volgens eiser niet openbaar. Naar zijn mening kan uit de legger niet worden afgeleid dat dit deel openbaar is, zoals het college doet, omdat de bij de legger behorende tekening daarvoor te onduidelijk is. Verder wijst hij erop dat het Molenpad een doodlopende weg is waar van oudsher alleen bestemmingsverkeer komt, en dat het gebruik van het deel waar de last op ziet beperkt was tot omwonenden.
7. De rechtbank acht voldoende aannemelijk gemaakt dat in ieder geval sinds de aanleg in 1984 van het voetpad tussen het Molenpad en de Kalmoeslaan het deel van het Molenpad waar de last op ziet feitelijk voor een ieder toegankelijk is geweest. Zoals hiervoor overwogen staat het immers vast dat zowel het resterende deel van het Molenpad als het voetpad naar de Kalmoeslaan, in ieder geval sinds de aanleg daarvan in 1984, feitelijk en juridisch openbaar zijn. Dat rechtvaardigt het vermoeden dat het tussenliggende deel van het Molenpad, met een beperkte lengte van ongeveer 5,5 m, feitelijk ook voor een ieder toegankelijk is geweest. Die aanname wordt ondersteund door verklaringen van onder anderen omwonenden en wandelgroepen dat het pad sinds de aanleg in de jaren ‘80 feitelijk toegankelijk is geweest. Anderzijds is tegen deze achtergrond de enkele stelling van eiser dat alleen gebruik door omwonenden werd gedoogd onvoldoende om te concluderen dat het deel van het pad waar het hier om gaat niet voor een ieder toegankelijk is geweest. De akte van 20 maart 1978, die ziet op de verkoop aan de toenmalige gemeente Rijnsaterwoude van een stuk grond aan het einde van het Molenpad, bevestigt dat het gehele Molenpad – toen al – als openbare weg werd aangemerkt. Die akte bevat namelijk een verplichting voor de gemeente om in het verlengde van het Molenpad een weg aan te leggen met aan het eind een “draaikom”, en ook de verplichting daaraan “een blijvende bestemming tot openbare weg te verlenen en aan te sluiten op de bestaande openbare weg, te weten het Molenpad”. Hoewel op de zitting is gebleken dat de draaikom en de weg waar het in de akte over gaat nooit zijn aangelegd, volgt uit deze passage logischerwijs dat ten tijde van het opstellen van de akte, dus aanmerkelijk meer dan 30 jaar geleden, het hele Molenpad als openbare weg werd gezien.