ECLI:NL:RBDHA:2025:21325

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2025
Publicatiedatum
12 november 2025
Zaaknummer
NL25.53908
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling zonder zicht op uitzetting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 november 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser, een Algerijnse vreemdeling, was opgelegd. De maatregel was op 16 september 2025 door de Minister van Asiel en Migratie opgelegd op basis van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen het voortduren van deze maatregel beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen zicht is op uitzetting naar Algerije, omdat de Algerijnse autoriteiten op 27 oktober 2025 hebben aangegeven de nationaliteit van eiser niet te kunnen bevestigen. Hierdoor is het laissez passer-traject afgesloten en is er geen concreet plan voor uitzetting. De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring sinds 27 oktober 2025 onrechtmatig is, omdat er geen redelijke termijn meer is voor uitzetting. De rechtbank heeft de opheffing van de maatregel van bewaring bevolen en een schadevergoeding van € 1.600,- toegekend voor de onrechtmatige vrijheidsontneming, evenals een proceskostenvergoeding van € 907,- aan de rechtsbijstandverlener van eiser. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.53908
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. N. den Ouden),
en
de Minister van Asiel en Migratie, de minister,
(gemachtigde: mr. N. Schoonbrood).

Procesverloop

De minister heeft op 16 september 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd. De minister heeft vervolgens een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1971] .
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 3 oktober 2025 van deze zittingsplaats (in de zaak NL25.45633) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
4. Eiser stelt dat geen sprake is van zicht op uitzetting naar Algerije binnen een redelijke termijn. Hij voert daartoe aan dat voor hem geen laissez passer (lp) kan worden afgegeven, omdat het traject hiervoor op 27 oktober 2025 is afgesloten nadat de Algerijnse autoriteiten hadden laten weten de nationaliteit van eiser niet te kunnen bevestigen. Eiser stelt verder zelf geen documenten te hebben omdat hij deze meer dan dertig jaar geleden in Italië is verloren, waardoor een terugkeer naar Algerije niet mogelijk is. Eiser voert tevens aan dat de minister onvoldoende voortvarend handelt. Uit de voortgangsrapportage volgt volgens eiser namelijk niet op welke manier de minister werkt aan de uitzetting sinds de Algerijnse autoriteiten te kennen hebben gegeven de nationaliteit van eiser niet te kunnen bevestigen. Eiser stelt ten slotte dat de minister, nu er geen lp-traject meer loopt en er ook geen ander concreet plan lijkt te zijn waarmee aan de uitzetting van eiser wordt gewerkt, had kunnen worden volstaan met het opleggen van een lichter middel.
5. De minister stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat er wel degelijk zicht is op uitzetting binnen een redelijke termijn. Hij voert daartoe aan dat het aan eiser is om nader te onderbouwen dat hij de Algerijnse nationaliteit heeft, maar dat vooralsnog niet is gebleken dat eiser actief en volledig meewerkt aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit. De minister betoogt dat er desondanks mogelijkheden voor eiser zijn om aan identificerende documenten te komen, nu eiser in het verleden in het bezit is geweest van een paspoort en heeft aangegeven familie te hebben in Algerije. De minister stelt ook dat door op regelmatige basis vertrekgesprekken met eiser te voeren voortvarend wordt gewerkt aan de uitzetting van eiser. Daarnaast volgt volgens de minister uit de voortgangsrapportage dat DIA na het afsluiten van het lp-traject nog in gesprek zal gaan met de Algerijnse autoriteiten. Ten slotte voert de minister aan dat er ten aanzien van eiser een significant risico op onttrekking bestaat en dat om die reden niet kan worden volstaan met een lichter middel.
6. De rechtbank overweegt als volgt. Niet in geschil is dat de Algerijnse autoriteiten op 27 oktober 2025 aan de minister te kennen hebben gegeven de nationaliteit van eiser niet te kunnen bevestigen, dat het lp-traject vervolgens is stopgezet en dat de minister daarna geen nieuwe lp-aanvraag heeft ingediend bij de Algerijnse autoriteiten.
7. De rechtbank volgt de minister in zoverre dat op eiser de verplichting rust om actief en volledig aan een terugkeer naar Algerije mee te werken. Het niet of in onvoldoende mate voldoen aan deze verplichting kan eiser echter niet ter motivering van de bewaring worden tegengeworpen als niet aannemelijk is dat de Algerijnse autoriteiten bereid zijn de voor de uitzetting benodigde documenten te verstrekken.1 Medewerking van eiser moet, met andere woorden, wel ergens toe kunnen leiden.
8. Gelet op het feit dat na de afsluiting van het lp-traject bij de Algerijnse autoriteiten geen nieuwe lp-aanvraag is ingediend, is de rechtbank van oordeel dat daarom sinds 27 oktober 2025 geen concreet zicht meer is op uitzetting naar Algerije binnen een redelijke termijn. De stelling van de minister dat DIA nog in gesprek zal gaan met de Algerijnse autoriteiten doet hieraan niets af, nu uit de voortgangsrapportage volgt dat een onderzoek naar de vingerafdrukken van eiser ertoe heeft geleid dat zijn nationaliteit niet kan worden bevestigd en dat het ‘hierom niet mogelijk is dit met de consul te bespreken’. De beroepsgrond slaagt.
De overige gronden behoeven geen bespreking meer.
9. Het beroep van eiser is gegrond en de maatregel van bewaring is met ingang van 27 oktober 2025 onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag, 12 november 2025.
10. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank, indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt, aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor zestien dagen onrechtmatige vrijheidsontnemende maatregel ten bedrage 16 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.600,-.
11. De rechtbank veroordeelt de minister tevens in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 907,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet de minister de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag, 12 november 2025;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.600,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 907,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. van Eerden, griffier.
Deze uitspraak zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl en is uitgesproken en bekendgemaakt op:
12 november 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
_____________________________________________________________
1. Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:597.