ECLI:NL:RBDHA:2025:21319

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2025
Publicatiedatum
12 november 2025
Zaaknummer
09-131233-25
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak tegen verdachte wegens geweldsmisdrijven, belediging en witwassen

Op 11 november 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere geweldsmisdrijven, waaronder twee mishandelingen, belediging en het witwassen van een fiets. De verdachte, geboren in 1997 en momenteel gedetineerd, heeft op verschillende data in april 2025 geweld gepleegd tegen meerdere aangevers in Katwijk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk een auto heeft beschadigd, twee personen heeft mishandeld, een fiets heeft verworven waarvan hij redelijkerwijs moest vermoeden dat deze gestolen was, en een omstander in het gezicht heeft gespuugd. De rechtbank heeft de verdachte een voorwaardelijke ISD-maatregel opgelegd met een proeftijd van twee jaar, waarbij bijzondere voorwaarden zijn gesteld. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, met schadevergoedingen voor de slachtoffers van de mishandelingen en vernielingen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en het recidiverisico van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09-131233-25
Datum uitspraak: 11 november 2025
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode 1] [woonplaats] ,
nu gedetineerd in P.I. [plaats 1] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 11 augustus 2025 (pro forma) en
28 oktober 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. W. Noort en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. A.B. Baumgarten naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 27 april 2025 te Rijnsburg, gemeente Katwijk opzettelijk en wederrechtelijk een auto, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [aangever 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2
hij op of omstreeks 27 april 2025 te Katwijk [aangever 2] heeft mishandeld door die [aangever 2]
- in/tegen het gezicht te slaan/stompen en/of
- tegen het lichaam te slaan/stompen en/of
- tegen het lichaam te schoppen/trappen en/of
- naar de grond te duwen, althans ten val te brengen;
3
hij in of omstreeks de periode van 21 april 2025 tot en met 27 april 2025 te Katwijk, althans in Nederland, van een voorwerp (een fiets)
- de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of heeft verborgen en/of heeft verhuld, wie de rechthebbende op dit voorwerp is/zijn en/of
- dit voorwerp heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat dit voorwerp, onmiddellijk of middellijk,
afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf;
4
hij op of omstreeks 12 april 2025 te Katwijk [aangever 3] heeft mishandeld door een worsteling met die [aangever 3] aan te gaan en/of die [aangever 3] ten val te brengen en/of die [aangever 3] in/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd te slaan/stompen;
5
hij op of omstreeks 12 april 2025 te Katwijk opzettelijk [aangever 4] , in zijn tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door die [aangever 4] in het gezicht te spugen.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 tot en met 5 ten laste gelegde feiten, waarbij de verdachte ten aanzien van feit 2 dient te worden vrijgesproken van het derde gedachtestreepje dat ziet op het schoppen/trappen tegen het lichaam van aangeefster.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman naar voren gebracht dat de verdachte dit feit heeft bekend. Ten aanzien van feit 2, voor zover dit ziet op het derde gedachtestreepje, heeft de raadsman namens de verdachte vrijspraak bepleit. De raadsman heeft zich voor het overige van feit 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van feit 3, 4 en 5 heeft de raadsman namens de verdachte vrijspraak bepleit.
3.3
Gebruikte bewijsmiddelen feiten 1, 2, 3, 4 en 5
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van hetgeen ten laste is gelegd, met uitzondering van het derde gedachtestreepje van feit 2. Hiervan zal de rechtbank de verdachte partieel vrijspreken.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2025138495, van de politie eenheid Den Haag (doorgenummerd p. 1 t/m 151).
Feit 1
De rechtbank zal voor feit 1 met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 28 oktober 2025;
2. Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] , opgemaakt op 27 april 2025 (p. 71-73);
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 28 april 2025 (p. 79-80).
Feit 2
De rechtbank heeft hierna voor feit 2 opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
1. Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 2] , opgemaakt op 27 april 2025, voor zover inhoudende (p. 52-55):
Op 27 april 2025 liep ik samen met mijn zus, [naam 1] en een vriend van mijn zus, [naam 2] , op de [straatnaam 1] te Katwijk. Mijn zus en ik pakten onze fietsen toen ik plotseling een jongen voor mij zag staan. Ik herkende de jongen als [verdachte] . Ik zag dat [verdachte] zijn rechterhand ophaalde, naar zijn hoofd bracht, een vuist van zijn
hand maakte en deze richting mijn gezicht bewoog. Ik voelde plotseling een harde klap op mijn onderlip. Ik voelde direct pijn in mijn onderlip. Door de klap viel ik op mijn linkerknie. Ik stond op en voelde mij duizelig. Ik zag weer dat [verdachte] zijn rechterhand ophaalde, naar zijn hoofd bracht, een vuist van zijn hand maakte en deze richting mijn gezicht bewoog. Ik voelde direct een harde klap op linkeroog. Ik voelde dat ik door mijn benen zakte. Ik heb letsel aan mijn linkeroog en heb een kleine snee aan de binnenkant van mijn onderlip. Mijn linkeroog doet erg zeer. Tevens is mijn onderlip ook opgezwollen.
2. Het proces-verbaal van verhoor getuige [aangever 2] op 28 juli 2025 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, voor zover inhoudende, (p. 1-5):
Ik hoorde iemand achter mij roepen. Ik draaide mij om en zag dat het om [verdachte] ging. Het ging heel snel. Ik voelde iets in mijn gezicht, een soort klap ofzo. Daarna kan ik me nog herinneren dat ik hem wegduwde en toen draaide hij zich om waardoor ik viel op een stenen
trap.
3. Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 1] , opgemaakt op 28 april 2025, voor zover inhoudende, (p. 56-61):
Toen kwam [verdachte] aangefietst. Die begon tegen haar te schreeuwen. Met haar bedoel ik [aangever 2] . Ik zag dat [verdachte] met zijn vuist [aangever 2] sloeg op de linkerkant van haar gezicht.
4. Het proces-verbaal van bevingen, opgemaakt op 28 april 2025, voor zover inhoudende (p. 62-64):
Ik werd vervolgens aangesproken door nog een persoon die aangeeft dat hij alles heeft gezien. Ik hoorde hem zeggen of ik dat wilde horen. Deze getuige bleek [getuige 1] te zijn. Ik hoorde [getuige 1] verklaren dat hij had gezien dat " [verdachte] " [aangever 2] sloeg in haar gezicht en op het lichaam. [getuige 1] gaf aan dat dit " [verdachte] " betrof die wij wel kennen.
Feit 3
De rechtbank heeft voor feit 3 hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
1. Het proces-verbaal van aanvullend verhoor aangever, opgemaakt op 28 april 2025, voor zover inhoudende (p. 47-49):
Op 21 april 2025 heb ik mijn fiets, voor de ingang van de grote Albert Heijn, gelegen aan de [adres 2] te Katwijk neergezet. Mijn fiets heb ik op slot gezet middels het behorende fietsslot welke aan mijn fiets vast zit. Ook zit aan dat slot een extra kettingslot. Deze heb ik om de reling van het hekje vastgemaakt. Nadat ik mijn werkzaakheden had afgerond, kwam ik er achter dat mijn fiets weg was.
Ik kan de fiets als volgt omschrijven:
- zwarte Trek damesfiets;
Ik heb deze fiets aangeschaft voor totaal 3999 euro.
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 28 april 2025, voor zover inhoudende (p. 76-78):
Op 27 april 2025 kregen wij een melding dat er op de [straatnaam 2] te Rijnsburg [
de rechtbank begrijpt: gemeente Katwijk] een verward persoon in de tuin van de kerk aldaar stond. Deze persoon zou op een elektrische nieuwe fiets zijn. Wij troffen [verdachte] aan. Ik vestigde mijn aandacht op de fiets waar [verdachte] op reed. Ik zag dat er geen slot aanwezig was op deze fiets. Ik zag tevens dat het een nieuwe zwarte Trek District damesfiets betrof, ik weet dat deze ruim 3000 euro kosten. Gezien het feit dat [verdachte] dakloos is, verslaafd is en dat er geen slot op de fiets zat had ik het vermoeden deze fiets mogelijk wel eens van diefstal afkomstig kon zijn. Ik vroeg aan [verdachte] hoe hij aan deze fiets kwam. Ik hoorde dat [verdachte] verklaarde dat hij deze fiets geleend had.
Feit 4 en 5
De rechtbank heeft voor feit 4 en 5 hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
1. Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 3] , opgemaakt op 12 april 2025, voor zover inhoudende (p. 14-17):
Ik doe aangifte van mishandeling. Het geweld dat op mij werd uitgeoefend veroorzaakte pijn en/of letsel. Op 12 april 2025 was ik in het winkelcentrum aan het [adres 3] in Katwijk. Ik zag en hoorde een oudere man de man op de fiets hierop aanspreken ter hoogte van de Witte Prijzenslagerij. Ik zag dat de man op de fiets hierdoor geagiteerd raakte en dichterbij de oudere man ging staan. Vervolgens heb ik tegen de man op de fiets gezegd dat hij hier niet mocht fietsen.
Ik zag dat de man vervolgens een vechthouding aan nam. Vervolgens zag ik dat de man een slaande beweging met zijn arm, ik weet niet meer welke arm, naar de richting van mijn hoofd maakte. Ik kon deze klap net ontwijken. Vervolgens ontstond er een worstelpartij tussen mij en de man. Tijdens deze worstelpartij zag en voelde ik dat de man met beide vuisten meerdere stompen tegen mijn hoofd gaf. Ik voelde direct een pijnscheut
op mijn hoofd. Ook zag ik later dat ik een bult aan de bovenkant van mijn hoofd heb met daaromheen rode plekken en een schram naast mijn neus had.
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 16 april 2025, voor zover inhoudende (p. 34-36):
Op 16 april 2025 hoorde ik als zijnde getuige [getuige 2] . [getuige 2] was getuige geweest op 12 april 2025, omstreeks 13:00 uur, van een mishandeling wat had plaatsgevonden op de [straatnaam 3] te Katwijk zh. Ik hoorde onze klant zeggen:" Je mag hier niet fietsen, pas op, er lopen hier ook kinderen". Ik zag dat de andere persoon, een getinte man, direct begon te slaan. Ik zag dat hij met zijn vuisten volop sloeg tegen het hoofd van onze klant. Ik zag dat de getinte man zijn armen naar achter deed en met gebalde vuisten volop uithaalde met veel kracht in de richting van het hoofd van onze klant. Ik zag dat hij het hoofd ook daadwerkelijk raakte. Ik denk dat de getinte man wel 10x heeft geslagen tegen het hoofd aan.
3. Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , opgemaakt op 16 april 2025, voor zover inhoudende (p. 18-20):
Plots zag ik een man op een fiets voorbij de winkel fietsen, door het winkelcentrum.
Ik zag dat deze man werd aangesproken door een oudere man. Ik zag dat de man op de fiets zijn fiets op de grond gooide en naar de oudere man toeliep. Een klant van mij, welke voor de winkel stond, liep hierop naar de man met de fiets. Ik zag dat de man van de fiets naar de klant toeliep en hem meerdere keren met zijn vuisten op zijn hoofd sloeg. Ik zag dat de man van de fiets de klant zeker tien keer heeft geslagen. Ik zag dat de klant ook echt hard werd geslagen. Ik zag dat de beide partijen op de grond vielen en daar ook nog aan het worstelen
waren.
4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 13 april 2025, voor zover inhoudende (p. 30-33):
Op zaterdag 12 april 2025 ontvingen wij een melding in en nabij de [winkelgebied] aan de
[straatnaam 4] te Katwijk. Er zou in de passage gevochten worden door twee personen voor
de Primera. Er werd een signalement gegeven van een (1) van de, bij de vechtpartij, betrokken personen:
- Manspersoon, getint en donker gekleed.
- Man zou op de fiets wegrijden.
Wij kwamen ter plaatse. Wij werden daar aangesproken door een aangever en een getuige. Ons, verbalisanten werd snel duidelijk dat de aangever aangifte wenste te doen van mishandeling en dat de getuige aangifte wenste te doen van belediging. De getuige vertelde ons dat hij recht in het gezicht bespuugd was door de andere persoon die weg was op de fiets. De getuige liet ons een foto zien welke hij had genomen van de andere persoon. Wij, verbalisanten, herkenden voor 100% [verdachte] van de foto.
5. Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 4] , opgemaakt op 12 april 2025, voor zover inhoudende (p. 40-42):
Ik wens aangifte te doen van belediging door een mij onbekende persoon die mij recht in mijn gezicht heeft gespuugd. Op 12 april 2025 was ik in de [winkelgebied] aan het [adres 3] te Katwijk. Ik zag toen dat de in het zwart geklede man mij aankeek om vervolgens hard in mijn richting te spugen. Ik zag een klodder spuug snel mijn richting op kwam en voordat ik kon reageren voelde ik dat deze klodder spuug mij recht in mijn gezicht raakte.
6. Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 3] , opgemaakt op 12 april 2025, voor zover inhoudende (p. 14-17):
Ik zag dat [aangever 4] vervolgens naar de man toe liep. Ik zag dat [aangever 4] een trap gaf tegen de fiets van de man, ik vermoed om hem de andere kant op te bewegen. Hierop zag ik dat de man spuugde in de richting van [aangever 4] .
3.4
Bewijsoverwegingen feit 3 en 4
Feit 3
De rechtbank leidt uit het dossier af dat bij de verdachte een elektrische fiets van aanzienlijke waarde zonder slot is aangetroffen en dat deze fiets als gestolen stond geregistreerd. Een aangifte van diefstal maakt onderdeel uit van het dossier.
De verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat de fiets gestolen was. Hij heeft de fiets geleend van een bekende van wie hij de naam niet wil noemen. Toen hij de fiets kreeg, hing er een kettingslot om. Het is echter algemeen bekend dat dergelijke kostbare fietsen doorgaans verkocht worden met een vast slot (bevestigd aan de fiets zelf) en niet (enkel) met een kettingslot. De verdachte moest dan ook redelijkerwijs vermoeden dat de fiets afkomstig was uit enig misdrijf. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen van de elektrische fiets.
Feit 4
De verdachte wordt ervan verdacht dat hij op 12 april 2025 aangever [aangever 3] heeft mishandeld.
Op 12 april 2025 heeft aangever aangifte gedaan van mishandeling. Uit de aangifte leidt de rechtbank af dat de aangever tegen de verdachte gezegd heeft dat hij in het winkelcentrum niet mag fietsen. De verdachte nam vervolgens een vechthouding aan en maakte een slaande beweging richting de aangever. De aangever kon deze uithaal ontwijken. Vervolgens ontstond er een worsteling tussen de verdachte en de aangever, waardoor zij op de grond vielen. De verdachte heeft de aangever vervolgens meerdere keren met zijn vuist tegen zijn hoofd geslagen. In reactie heeft de aangever de verdachte geslagen. De aangever heeft als gevolg van de vuistslagen door de verdachte pijn en letsel opgelopen aan zijn hoofd en gezicht.
Ter zitting heeft de verdachte verklaard dat hij de aangever uit zelfverdediging heeft geslagen, omdat de aangever begon met het gebruiken van geweld. De rechtbank verwerpt dit beroep op noodweer nu niet alleen aangever maar ook twee getuigen (de getuigen [getuige 3] en [getuige 2] ) hebben verklaard dat zij gezien hebben dat de verdachte als eerst heeft geslagen. Tegenover die drie verklaringen staan enkel de verklaring van de verdachte alsmede van een bekende van de verdachte (getuige [getuige 1] ), die verklaren dat aangever zou zijn begonnen met het toepassen van geweld. Het verweer van de verdachte is daarmee onvoldoende aannemelijk geworden.
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van [aangever 3] .
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 27 april 2025 te Rijnsburg, gemeente Katwijk opzettelijk en wederrechtelijk een auto, die geheel aan [aangever 1] , toebehoorde heeft beschadigd;
2
hij op 27 april 2025 te Katwijk [aangever 2] heeft mishandeld door die [aangever 2]
- in/tegen het gezicht te slaan/stompen en
- tegen het lichaam te slaan/stompen en
- naar de grond te duwen;
3
hij in de periode van 21 april 2025 tot en met 27 april 2025 te Katwijk, een voorwerp (een fiets)
- heeft verworven en voorhanden heeft gehad en daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat dit voorwerp, onmiddellijk of middellijk, afkomstig was uit enig misdrijf;
4
hij op 12 april 2025 te Katwijk [aangever 3] heeft mishandeld door een worsteling met die [aangever 3] aan te gaan en die [aangever 3] ten val te brengen en die [aangever 3] in/tegen het gezicht en op/tegen het hoofd te slaan/stompen;
5
hij op 12 april 2025 te Katwijk opzettelijk [aangever 4] , in zijn tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door die [aangever 4] in het gezicht te spugen.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte een onvoorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) wordt opgelegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat het opleggen van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel een ultimum remedium is en niet proportioneel is ten opzichte van de feiten die bewezen kunnen worden verklaard. De verdachte is bereid en gemotiveerd om mee te werken aan een voorwaardelijke ISD-maatregel. Hij is zich bewust van het feit dat bij één misstap de onvoorwaardelijke ISD-maatregel ten uitvoer wordt gelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden maatregel is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere geweldsmisdrijven waaronder twee mishandelingen. Door de geweldshandelingen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van geweldsmisdrijven nog lange tijd de gevolgen daarvan, zoals gevoelens van angst en onveiligheid, kunnen ondervinden.
Ook heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan belediging door een omstander in een winkelcentrum te bespugen. De verdachte heeft hiermee blijk gegeven van een gebrek aan respect. Dit feit is bovendien vies en vernederend.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan vernieling van een auto en het witwassen van een fiets. De verdachte heeft er hierdoor blijk van gegeven geen respect te hebben voor andermans eigendommen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies over de verdachte d.d. 23 juni 2025, waaruit volgt dat sprake is van problematiek op verschillende leefgebieden en van een hoog recidiverisico. Het middelengebruik van de verdachte is hierbij de grootste risicofactor. Hierdoor ontbreekt het de verdachte op meerdere leefgebieden aan stabiliteit, zoals een stabiele huisvesting. Er is sprake van een risicovol sociaal netwerk, wat tevens een belemmering vormt voor het abstinent worden van middelen. De afgelopen jaren is de verdachte veelvuldig in aanraking gekomen met politie en justitie. Daarnaast is het psychosociaal functioneren van de verdachte een risico verhogende factor. Ook heeft de verdachte een sterk zelfbepalende houding en heeft hij moeite met het accepteren van hulpverlening in een gedwongen kader. Het risico op onttrekking wordt daardoor hoog ingeschat. Met uitzondering van zijn eerste toezicht zijn alle eerdere trajecten van de reclassering voortijdig negatief beëindigd.
Gelet op het feit dat ambulante behandelingen moeizaam van de grond komen, het de verdachte niet gelukt is om abstinent te worden en recidive niet is voorkomen, is een langdurige klinische behandeling noodzakelijk met aansluitend een vorm van begeleid wonen als tussenstap naar het realiseren van zelfstandige woonruimte. Dit traject kan binnen het kader van zowel een voorwaardelijke als een onvoorwaardelijke ISD-maatregel worden vormgegeven. De verdachte heeft aan de reclassering aangegeven dat hij in het kader van een voorwaardelijke ISD-maatregel niet langdurig klinisch wil worden behandeld. Gelet daarop adviseert de reclassering bij veroordeling van de verdachte hem een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het aanvullende rapport van GGZ reclassering Fivoor d.d. 12 september 2025 waaruit blijkt dat de verdachte bereid is om zich aan alle voorwaarden te houden die in het kader van een voorwaardelijke ISD-maatregel worden opgesteld. Er lijkt sprake te zijn geweest van ruis tussen de verdachte en reclassering. Gelet daarop heeft de reclassering haar advies aangepast in die zin dat de reclassering thans adviseert om aan de verdachte bij een veroordeling een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen met daarbij een meldplicht bij de reclassering, opname in een zorginstelling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, ambulante behandeling, dagbesteding en meewerken aan middelencontrole als bijzondere voorwaarden.
Vereisten ISD-maatregel
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de vereisten van artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht voor het opleggen van de ISD-maatregel. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan onder andere, vernieling, twee mishandelingen en witwassen. Dit zijn misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Ook is de verdachte, zo blijkt uit zijn strafblad, in de vijf jaren voorafgaand aan onderhavige feiten ten minste drie maal onherroepelijk wegens een misdrijf veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf of een taakstraf. Deze straffen zijn volledig ten uitvoer gelegd. De bewezenverklaarde feiten zijn begaan na de tenuitvoerlegging van deze straffen. De rechtbank heeft de rapporten van de reclassering gezien waarin zij adviseren de verdachte een (on)voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Gelet op het uitgebreide strafblad van de verdachte en het door de reclassering ingeschatte hoge risico op recidive, moet er bovendien ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte in de toekomst opnieuw een misdrijf zal begaan waarbij de veiligheid van personen of goederen in het geding is.
De verdachte valt onder de definitie van stelselmatige dader uit de Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers, nu over een periode van vijf jaren processen-verbaal voor meer dan tien misdrijffeiten tegen hem zijn opgemaakt, waarvan ten minste één misdrijf in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde misdrijffeit.
Beoordeling rechtbank
Het opleggen van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel is een uiterste middel, waartoe in beginsel slechts wordt besloten indien alle mogelijkheden voor hulpverlening zijn uitgeput. De verdachte heeft bij de reclassering en ter zitting naar voren gebracht dat hij het niet overal mee eens is, maar dat hij wel bereid is om mee te werken aan de voorwaarden en benodigde hulpverlening. Gelet daarop zal de rechtbank conform het advies van de reclassering bepalen dat de ISD-maatregel voorwaardelijk wordt opgelegd en dus niet ten uitvoer wordt gelegd zolang de verdachte zich houdt aan de algemene en bijzondere voorwaarden die hieronder zijn opgenomen. De rechtbank geeft de verdachte daarmee een allerlaatste kans zich te conformeren aan de begeleiding en hulpverlening om het recidiverisico in te perken.
Het is aan de verdachte om te laten zien dat hij bereid en in staat is om zich te committeren aan de door de rechtbank op te leggen voorwaarden. Als dat niet lukt, zal de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel nodig zijn om de maatschappij tegen de verdachte te beschermen. Daarom zal de rechtbank de ISD-maatregel opleggen voor de maximale duur van twee jaren en de tijd die de verdachte vóór tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft gezeten niet aftrekken van de duur van die maatregel. Daarnaast zal de rechtbank om dezelfde redenen bepalen dat de voorwaarden die aan de voorwaardelijke ISD-maatregel worden verbonden, gelden gedurende een proeftijd van 2 jaren.
Voorlopige hechtenis
Nu aan de verdachte een voorwaardelijke ISD-maatregel wordt opgelegd, zal het bevel tot voorlopige hechtenis worden opgeheven.

7.De vordering van de benadeelde partij [aangever 1]

7.1
De vordering
[aangever 1] heeft zich met betrekking tot feit 1 als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 3.019,07, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van rechtstreeks verband tussen het strafbare feit en de schade. De vordering van de benadeelde partij is daarom geheel voor toewijzing vatbaar, vermeerderd met de wettelijke rente. De officier van justitie heeft daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
7.3
Het standpunt van de verdediging
Hoewel de verdachte de vernieling van de auto heeft bekend en bereid is de schade te vergoeden, moet het gevorderde bedrag volgens de verdediging wel redelijk zijn. De auto is in 2010 gekocht. De nieuwprijs van deze auto’s betrof in 2010 € 14.500,-. Onduidelijk is hoeveel de benadeelde partij voor de auto heeft betaald. Indien de nieuwprijs is betaald voor de auto, dan kan in redelijkheid worden aangenomen dat de auto na 15 jaren volledig is afgeschreven. Het gevorderde schadebedrag staat daarom niet in verhouding tot de waarde van de auto. Gelet daarop heeft de verdediging verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 1 bewezenverklaarde feit. Het gevorderde bedrag ad € 3.019,07 is voldoende gemotiveerd onderbouwd. Daartegenover heeft de verdediging de schade onvoldoende gemotiveerd betwist. Het gevorderde bedrag komt de rechtbank niet onredelijk voor. De rechtbank zal daarom het gevorderde bedrag aan materiële schade toewijzen.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 27 april 2025, omdat vast is komen te staan dat de betreffende schade op die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling verdachte
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 3.019,07, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 april 2025 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald.

8.De vordering van de benadeelde partij [aangever 3]

8.1
De vordering
[aangever 3] heeft zich met betrekking tot feit 4 als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 30,-, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
Hoewel er geen foto’s bij de vordering zijn gevoegd dat het T-shirt van de benadeelde partij onder het bloed zat, is dit gelet op de foto’s van het letsel van de benadeelde partij wel aannemelijk. De officier van justitie concludeert daarom tot toewijzing van de gevorderde materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Ten aanzien van de immateriële schade is er geen bedrag ingevuld op de vordering. Gelet op het letsel dat de benadeelde partij heeft opgelopen en de onderbouwing bij de vordering, waaruit blijkt dat de benadeelde partij angstig was om met zijn kinderen weer naar het winkelcentrum te gaan waar de mishandeling heeft plaatsgevonden, wordt verzocht om de immateriële schade te schatten op een bedrag van € 250,-. De officier van justitie heeft daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij een onnavolgbare vordering heeft ingediend, waarbij een behoorlijke onderbouwing ontbreekt. Gelet daarop heeft de verdediging verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het aannemelijk dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 4 bewezenverklaarde feit schade aan zijn T-shirt heeft opgelopen. In het dossier bevindt zich ook een foto van het besmeurde T-shirt. Bij de vordering is geen factuur van het T-shirt bijgevoegd. De rechtbank maakt gebruik van haar schattingsbevoegdheid (artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek), omdat de omvang van de geleden (materiële) schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. Zij stelt de schade aan het T-shirt vast op € 30,-.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de benadeelde partij in de vordering geen concreet bedrag aan immateriële schadevergoeding gevorderd. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij, voor zover deze ziet op de immateriële schade, dan ook niet-ontvankelijk verklaren, aangezien de benadeelde partij geen bedrag heeft ingevuld op het voegingsformulier. De benadeelde partij kan (dit deel van) de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 12 april 2025, omdat vast is komen te staan dat de schade op die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling verdachte
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 4 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 30,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 12 april 2025 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen:
- 36f, 38m, 38n, 38p, 63, 266, 300, 350, 420quater van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 tot en met 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard;
ten aanzien van feit 1:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
ten aanzien van feit 2:
mishandeling;
ten aanzien van feit 3:
schuldwitwassen;
ten aanzien van feit 4:
mishandeling;
ten aanzien van feit 5:
belediging;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
legt de verdachte op de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van
2 (TWEE) JAREN;
bepaalt dat die maatregel niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarden dat de veroordeelde
- zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich meldt na het ingaan van de toezichttermijn bij GGZ Reclassering Fivoor op het adres [adres 4] , [postcode 2] [plaats 2] . De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
- zich laat opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt zolang de behandelaar dat nodig vindt, met een maximum van een jaar. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
- verblijft bij Stichting Exodus of een soortgelijke instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start na het afronden van zijn klinische behandeling. Het verblijf duurt zo lang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- zich na het afronden van een klinische behandeling laat behandelen door het Ambulant centrum van Fivoor, of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zo lang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling
- spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
- werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd.
geeft opdracht aan GGZ Reclassering Fivoor tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
de vordering van de benadeelde partij van [aangever 1] en de schadevergoedingsmaatregel;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever 1] toe tot een bedrag van € 3.019,07 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 27 april 2025 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [aangever 1] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 3.019,07 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 april 2025 tot de dag waarop dit bedrag is betaald;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 40 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
de vordering van de benadeelde partij van [aangever 3] en de schadevergoedingsmaatregel;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever 3] deels toe tot een bedrag van € 30,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 12 april 2025 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [aangever 3] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 30,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 april 2025, tot de dag waarop deze bedragen zijn betaald;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 1 dag. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
het bevel tot voorlopige hechtenis
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door
mr. Y.J. Wijnnobel- van Erp, voorzitter,
mr. L. Amperse, rechter,
mr. B.J. de Groot, rechter,
in tegenwoordigheid van mrs. L.B.M.A. Roozen en L.J. van Heel, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 november 2025.
Mr. B.J. de Groot is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.