ECLI:NL:RBDHA:2025:21314

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2025
Publicatiedatum
12 november 2025
Zaaknummer
C/09/692213 / JE RK 25-1679
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van gezinsproblematiek en contactherstel

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 november 2025 een beschikking gegeven tot ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats]. De ondertoezichtstelling is uitgesproken voor de duur van één jaar, met als doel de ontwikkeling van [minderjarige] te waarborgen en contactherstel met de vader te bevorderen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft het verzoek tot ondertoezichtstelling ingediend, omdat er zorgen zijn over de ontwikkeling van [minderjarige] en de invloed van de moeder op haar contact met de vader. De moeder heeft verweer gevoerd tegen de ondertoezichtstelling, stellende dat [minderjarige] goed functioneert in haar huidige omgeving en dat er geen sprake is van een ernstige bedreiging van haar ontwikkeling. De kinderrechter heeft echter geoordeeld dat de weerstand van [minderjarige] tegen contact met de vader niet voldoende kan worden verklaard door het gestelde trauma en dat de huidige hulpverlening niet effectief is gebleken. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat een jeugdbeschermer noodzakelijk is om toezicht te houden op de ontwikkeling van [minderjarige] en om de benodigde hulpverlening te organiseren. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/692213 / JE RK 25-1679
Datum uitspraak: 12 november 2025

Beschikking van de kinderrechter

Ondertoezichtstelling

in de zaak naar aanleiding van het op 29 september 2025 ingekomen verzoekschrift van:

de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden,

hierna te noemen: de Raad,
betreffende:
- [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. H. Polat te Rijswijk.

[de vader] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. W.H. Boomstra te Amsterdam.
De kinderrechter merkt als informant aan:

Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

Het procesverloop

Op 25 september 2025 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden in de procedure met betrekking tot de omgang (C/09/613996 / FA RK 21-4243). Tijdens de mondelinge behandeling van dit verzoek heeft de Raad mondeling een verzoek gedaan tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] .
De kinderrechter heeft kennisgenomen van:
- het verzoekschrift van 29 september 2025, zijnde de schriftelijke bevestiging van het mondeling gedane verzoek van 25 september 2025;
- het verweerschrift van 13 oktober 2025 van de moeder.
Op 15 oktober 2025 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Het betrof een
gecombineerde behandelingvan zowel de onderhavige procedure als de procedure met betrekking tot de omgang met zaak- en rekestnummer C/09/613996 / FA RK 21-4243. De schriftelijke uitwerking daarvan is in een aparte beschikking vastgelegd.
Op de zitting van 15 oktober 2025 zijn verschenen:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- [naam 1] , namens de Raad;
- [naam 2] , namens de gecertificeerde instelling.

Feiten

- De vader en de moeder hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
- [minderjarige] is erkend door de vader.
- De moeder is van rechtswege alleen met het ouderlijk gezag over [minderjarige] belast.
- [minderjarige] verblijft momenteel bij de moeder.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de periode van één jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
Verzoek van de Raad
Aan het verzoek ligt samengevat het volgende ten grondslag. [minderjarige] heeft sinds zij een jaar en drie maanden oud was geen contact meer met de vader. De moeder stelt dat [minderjarige] (een) traumatische ervaring(en) heeft, veroorzaakt door de vader toen zij zwanger was van [minderjarige] . De moeder heeft hierdoor zelf jarenlang trauma- en angstklachten gehad. De Raad is bezorgd dat [minderjarige] het trauma en de angst van de moeder bewust en onbewust heeft meegekregen. Volgens de Raad kunnen [minderjarige] en de moeder elkaar niet loslaten. Beiden worden dan angstig en hebben de neiging zich aan elkaar vast te klampen. De Raad maakt zich zorgen dat het voor [minderjarige] erg lastig is, zo niet onmogelijk, om interesse te tonen in de vader, nu de moeder zo angstig is (geweest) voor hem. De Raad stelt al lange tijd bezig te zijn met het proces van contactherstel tussen [minderjarige] en de vader. De moeder liet zich aanvankelijk meenemen in dat proces maar de zorgen van de Raad zijn toegenomen door de gevraagde ontzegging van de omgang. De Raad is bang dat de moeder vanwege haar eigen angsten en beschermende houding onvoldoende in staat is om het contactherstel tussen [minderjarige] en de vader te bewerkstelligen en daardoor de ontwikkeling van [minderjarige] wordt bedreigd. De Raad vindt dat de ontwikkelingsbedreiging kan worden weggenomen door contactherstel via professionals te laten begeleiden. Ook moet de moeder worden begeleid in het opvangen en begeleiden van [minderjarige] als dit proces wordt ingezet, omdat haar rol als moeder en belangrijkste hechtingsfiguur essentieel is. Gezien de angsten en vermijdende houding van de moeder vindt de Raad dat de ontwikkelingsbedreiging alleen in het gedwongen kader kan worden weggenomen.
Standpunt van de vader
De vader heeft ingestemd met het verzochte, althans heeft zich niet tegen toewijzing daarvan verzet.
Standpunt van de moeder
De moeder voert samengevat het volgende verweer tegen de ondertoezichtstelling. De moeder stelt dat [minderjarige] niet ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Ook is geen sprake van feitelijke onveiligheid of weigering van zorg. [minderjarige] doet het goed op school, toont groei in zelfvertrouwen en sociale interactie en ontwikkelt zich in een stabiele, veilige omgeving. De Raad heeft niet inzichtelijk gemaakt dat de lopende hulp in het vrijwillig kader ontoereikend is of dat de inzet van een jeugdbeschermer tot wezenlijk andere resultaten zou leiden. Er loopt nog een vrijwillig hulpverleningstraject, waarin duidelijke vooruitgang wordt geboekt. De moeder vindt dat zij zich open en coöperatief opstelt richting de hulpverlening. Uit recente therapieverslagen blijkt ook dat de angst van de moeder richting de vader sterk is verminderd. Het uitblijven van contactherstel is dan ook niet aan de moeder toe te rekenen. [minderjarige] wil zelf geen contact met haar vader en toont geen enkele interesse in hem. Het feit dat [minderjarige] nog geen wens tot contact uitspreekt, betekent dat haar herstelproces meer tijd en continuïteit vraagt. [minderjarige] bevindt zich nog midden in haar traumatherapie en EMDR-behandeling. Zij is een gevoelig en hoog sensitief kind voor wie voorspelbaarheid, rust en emotionele veiligheid essentieel zijn. Het forceren van omgang en/of contactherstel in deze fase zou haar behandeling doorkruisen en een reëel risico op nieuwe trauma’s opleveren. Dit is niet in het belang van [minderjarige] . Tot slot vindt de moeder dat zonder nadere motivering het bevorderen van omgang onvoldoende grond is om [minderjarige] onder toezicht te stellen.

Beoordeling

Juridische positie van de vader
Zoals op de zitting is besproken, zal de kinderrechter de vader, hoewel hij geen gezaghebbende ouder is, in deze procedure ook als belanghebbende aanmerken (in plaats van informant). De vader heeft het verzoekschrift van de Raad ontvangen en beschikt dus over de stukken. In het kader van de ondertoezichtstelling – als het verzoek wordt toegewezen – wordt er ingezet op hulpverlening. Daarbij is een van de doelen om in te zetten op contactherstel tussen de vader en [minderjarige] . Het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling raakt daarmee rechtstreeks (de bescherming van) het recht van de vader op
family life. Het is daarom naar het oordeel van de kinderrechter van belang dat ook de vader als belanghebbende bij het besluitvormingsproces wordt betrokken.
Ondertoezichtstelling
De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en op de zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig zijn.
De kinderrechter overweegt dat [minderjarige] in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Zij is namelijk niet in staat om contact te hebben met haar vader. Zij vertoont grote weerstand tegen het voornemen van contact met de vader. Die weerstand vindt de kinderrechter niet te verklaren door het gestelde trauma van [minderjarige] . Zij heeft immers voor het laatst op zeer jonge leeftijd (een jaar en drie maanden) voor het laatst contact met de vader gehad en ondertussen zeer intensieve behandeling en therapie ondergaan. De kinderrechter constateert dat de moeder aangeeft bereid te zijn (geweest) hulpverlening in het vrijwillig kader te accepteren, maar feitelijk heeft de ingeschakelde hulpverlening tot nu toe niet geleid tot het wegnemen van de weerstand bij [minderjarige] . Ondanks de verschillende therapieën die [minderjarige] heeft ondergaan, is er nog steeds geen concreet zicht op contactherstel. Het is tot nu toe dus niet mogelijk gebleken om de ontwikkelingsbedreiging in het vrijwillig kader weg te nemen. De kinderrechter heeft niet de verwachting dat dit binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn anders zal zijn.
De kinderrechter vindt het daarom noodzakelijk dat er een jeugdbeschermer betrokken wordt die toezicht houdt op de ontwikkeling en de opvoedsituatie van [minderjarige] . De jeugdbeschermer dient daarbij de belangen van [minderjarige] voorop te stellen en beslissingen te nemen die in haar belang zijn. De jeugdbeschermer dient daarbij met name te onderzoeken welke hulpverlening nodig is om de weerstand tegen het contact bij [minderjarige] weg te nemen en ervoor te zorgen dat [minderjarige] die hulp daadwerkelijk krijgt.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat een ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar passend en geboden is. De kinderrechter zal het verzoek dan ook toewijzen zoals verzocht.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

Beslissing

De kinderrechter:
stelt [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] , van 12 november 2025 tot 12 november 2026 onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.S. Perniciaro, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.X.R. Yi als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 12 november 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.