In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 november 2025 een beschikking gegeven met betrekking tot de omgang tussen de vader en zijn minderjarige kind. De rechtbank heeft besloten dat de omgang voorlopig onder regie van de jeugdbeschermer zal plaatsvinden. Dit besluit volgt op een verzoekschrift dat op 22 juni 2021 is ingediend door de vader, die werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. W.H. Boomstra. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. H. Polat, is als belanghebbende aangemerkt. De Stichting Jeugdbescherming West Haaglanden fungeert als informant in deze procedure.
De rechtbank heeft eerder op 1 oktober 2025 de verzoeken omtrent de omgang aangehouden tot de zitting van 15 oktober 2025. Tijdens deze zitting is de behandeling voortgezet, waarbij ook de procedure met betrekking tot de ondertoezichtstelling aan de orde kwam. De kinderrechter heeft op deze zitting besloten om de minderjarige voor de duur van een jaar onder toezicht te stellen, met als doel te onderzoeken welke hulpverlening de minderjarige nodig heeft.
De rechtbank heeft vastgesteld dat, ondanks de inspanningen van de hulpverlening, contactherstel tussen de vader en de minderjarige nog niet heeft plaatsgevonden. De jeugdbeschermer zal de regie voeren over de benodigde hulpverlening en het contactherstel met de vader tot stand brengen. De rechtbank heeft de verzoeken over de omgang aangehouden tot 1 oktober 2026, de datum waarop de ondertoezichtstelling afloopt. De advocaten van de ouders zijn verzocht om zich voor deze pro forma datum uit te laten over de stand van zaken en de gewenste voortgang van de procedure. De beschikking is gegeven door kinderrechter A.S. Perniciaro, in tegenwoordigheid van griffier E.X.R. Yi.