ECLI:NL:RBDHA:2025:2121

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
09/264287-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag, poging zware mishandeling en openlijke geweldpleging in Den Haag

Op 18 februari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag, poging zware mishandeling en openlijke geweldpleging. De feiten vonden plaats op 15 augustus 2024 in een druk uitgaansgebied in Den Haag. De verdachte heeft met een steekwapen meerdere keren in de richting van het hoofd van slachtoffer [naam 1] gestoken, wat resulteerde in ernstig en blijvend oogletsel. Daarnaast heeft hij geprobeerd zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan slachtoffer [naam 2] door met een mes in zijn richting te steken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk handelde en dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van [naam 1]. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, met een contactverbod voor twee jaar met beide slachtoffers. Tevens is de verdachte verplicht om schadevergoeding te betalen aan de slachtoffers, die aanzienlijke letselschade hebben opgelopen door zijn handelen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/264287-24
Datum uitspraak: 18 februari 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 2004 te [geboorteplaats] (Somalië),
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [inrichting] te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 7 november 2024 (pro forma) en 4 februari 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. I.G.M. Oostrom en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. L.A. Nooijen naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 augustus 2024 te ’s-Gravenhage, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam 1] opzettelijk van het leven te beroven, (meermalen) met een mes, althans een scherp en/of puntig steek-/snijvoorwerp, in en/of richting het oog, althans het hoofd, van die [naam 1] heeft gestoken en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 augustus 2024 te ’s-Gravenhage, althans in Nederland, aan [naam 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (blijvend) oogletsel, heeft toegebracht door die [naam 1] met een mes, althans een scherp en/of puntig steek-/snijvoorwerp in en/of richting het oog, althans het hoofd, van die [naam 1] te steken en/of slaan;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 augustus 2024 te ’s-Gravenhage, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (meermalen) met een mes, althans een scherp en/of puntig steek-/snijvoorwerp, in en/of richting het oog, althans het hoofd van die [naam 1] heeft gestoken en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 15 augustus 2024 te ’s-Gravenhage, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam 2] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (meermalen) met een mes, althans een scherp en/of puntig steek-/snijvoorwerp, in de richting van het hoofd en/of het lichaam van die [naam 2] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 15 augustus 2024 te ’s-Gravenhage, althans in Nederland, openlijk, te weten op/aan de Stationsweg, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meerdere perso(o)n(en), te weten [naam 1] en/of [naam 2] , door
- die [naam 1] en/of [naam 2] tegen het lichaam en/of het hoofd te slaan en/of te schoppen en/of
- die [naam 1] (in, althans nabij, het oog) te steken,
terwijl dit door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel, te weten (blijvend) oogletsel voor die [naam 1] ten gevolge heeft gehad.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2 impliciet primair en 3 ten laste gelegde.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 1 primair en subsidiair en 2 impliciet primair en subsidiair ten laste gelegde feiten.
3.3
Vrijspraak feit 2 impliciet primair
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 2 impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag van [naam 2] (hierna: [naam 2] ).
De rechtbank stelt voorop dat voor bewezenverklaring van een poging tot doodslag vereist is dat de verdachte opzet had op de dood van het slachtoffer, al dan niet in voorwaardelijke zin.
De rechtbank overweegt dat zij, zoals zij bij de bewijsoverwegingen nader uiteen zal zetten, bewezen acht dat de verdachte met een puntig steekvoorwerp in de richting van het lichaam van [naam 2] (hierna: [naam 2] ) heeft gestoken. Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan de rechtbank echter niet vaststellen in de richting van welk lichaamsdeel de verdachte stak: op de camerabeelden is enkel te zien dat de verdachte ergens op het middelste deel van het lichaam van [naam 2] richt. Daarmee kan de rechtbank ook niet vaststellen of een eventuele steekwond op die plek potentieel dodelijk zou zijn geweest. Omdat niet kan worden vastgesteld dat de aanmerkelijke kans bestond dat [naam 2] ten gevolge van het handelen van de verdachte zou komen te overlijden, kan van (voorwaardelijk) opzet op dat overlijden geen sprake zijn. De rechtbank spreekt de verdachte daarom van dit feit vrij.
3.4
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.5
Bewijsoverwegingen
Feit 1 primair
Had de verdachte een steek- of snijvoorwerp in zijn hand?
Niet ter discussie staat dat de verdachte op 15 augustus 2024 in Den Haag meermalen met zijn rechtervuist in en/of richting het oog van [naam 1] (hierna: [naam 1] ) heeft geslagen terwijl [naam 1] in de auto zat. De vraag is of hij daarbij een scherp en/of puntig steek- of snijvoorwerp in zijn hand had. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich niet kan herinneren of hij iets in zijn hand had, maar dat hij zeker wist dat het geen wapen was.
De rechtbank acht deze verklaring inherent onbetrouwbaar, nu de verdachte verklaart dat hij zich niet kan herinneren wat hij vast had, maar wel zeker zegt te weten dat het geen wapen was. Daarbij komt dat hij eerder in de procedure heeft kunnen verklaren wat hij in zijn hand had, maar tot op de zitting daarover heeft gezwegen. Daarnaast wordt zijn verklaring weersproken door de feiten, zoals hierna wordt toegelicht.
Getuige [naam 3] was bijrijder van [naam 1] op het moment dat de verdachte [naam 1] sloeg. [de verdachte] heeft verklaard dat hij zag dat de verdachte iets scherps in zijn hand had toen hij daarmee een beweging maakte richting het gezicht van [naam 1] en dat hij zag dat de verdachte [naam 1] in zijn rechteroog stak.
De rechtbank ziet geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [naam 3] . De rechtbank overweegt hieromtrent dat [naam 3] dichtbij [naam 1] zat en goed zicht had op wat er gebeurde. De door de raadsman aangevoerde omstandigheden - dat [naam 3] werd verrast door de klappen van de verdachte, dat het donker was en dat alles heel snel ging - doen naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de betrouwbaarheid van zijn verklaring.
Daar komt bij dat de verklaring van [naam 3] wordt ondersteund door de beschrijving
van de camerabeelden die de verbalisanten hebben bekeken en van de eigen waarneming van de rechtbank van die beelden. Verbalisant [verbalisant 1] beschrijft dat zij op camerabeelden van restaurant Halal Burger Chicken ziet dat de verdachte twee stompende/stekende bewegingen maakt naar [naam 1] . Zij ziet dat de verdachte hierna in de richting van [naam 2] rent en hem een klap op zijn rug geeft, waardoor deze valt. Vervolgens ziet zij dat de verdachte zijn rechterarm boven zijn hoofd brengt en hierbij een dun voorwerp in zijn rechterhand vasthoudt.
Hoewel de frames waarop het voorwerp in de hand van de verdachte te zien is betrekking hebben op de aanval op [naam 2] en niet op de aanval op [naam 1] , vindt de aanval op [naam 2] slechts enkele seconden na de aanval op [naam 1] plaats en is op de beelden niet te zien dat de verdachte het voorwerp in de tussentijd ergens vandaan haalt. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de verdachte het voorwerp al in zijn hand had op het moment dat hij [naam 1] sloeg.
De rechtbank heeft de camerabeelden ter terechtzitting ingezoomd en frame voor frame afgespeeld en zij heeft op meerdere frames waargenomen dat de verdachte een dun, langwerpig voorwerp in zijn rechterhand heeft op het moment dat hij met [naam 2] in gevecht raakt. Ook heeft de rechtbank waargenomen dat aan de duimzijde van de vuist waarmee de verdachte het voorwerp vastheeft, een kort uitsteeksel zichtbaar is.
Verbalisanten hebben gerelateerd dat zij op de camerabeelden zien dat de pinkzijde van de hand van de verdachte naar beneden is gericht op het moment dat hij [naam 2] op de rug slaat. De rechtbank heeft dat ook waargenomen. Ter terechtzitting heeft de verdachte bevestigd dat hij zijn vuist in die stand hield tijdens het slaan. Deze stand van de vuist past bij het scenario dat de verdachte neerwaarts steekbewegingen maakt.
Verbalisanten hebben beschreven, en de rechtbank heeft dit ook zelf waargenomen, dat de verdachte zijn vuist in dezelfde stand houdt op het moment dat hij [naam 1] tweemaal slaat.
De verklaring van de verdachte, dat hij een gekneusde hand had en daarom op een afwijkende manier sloeg, acht de rechtbank ongeloofwaardig, nu het gelet op de positie van de verdachte ten opzichte van de auto meer voor de hand had gelegen dat hij in dat geval met zijn linkerhand had geslagen.
Op grond van het voorgaande: een scherp voorwerp (verklaring getuige), in een vuist vastgehouden, met een langwerpig, dun deel aan de pinkzijde en een kort uitstekend deel aan de duimzijde (beelden) waarmee in een gevecht een neerwaartse steekbeweging wordt gemaakt, en de wisselende en onbetrouwbare verklaring van de verdachte, komt de rechtbank tot de conclusie dat het niet anders kan dan de verdachte een mes of een ander puntig steekvoorwerp in zijn hand heeft gehad en dat hij [naam 1] daar tweemaal mee heeft geslagen/gestoken.
Het verweer van de raadsman dat de forensisch arts van de afdeling Forensische Geneeskundige van het Westeindeziekenhuis in de letselrapportage heeft beschreven dat hij de kans dat een mes of ander puntig scherp voorwerp is gebruikt zeer klein acht, zal de rechtbank passeren. Zij overweegt daartoe dat de arts in zijn onderzoek ervan is uitgegaan dat [naam 1] zelf geen mes of ander wapen heeft gezien. De rechtbank gaat uit van een ander uitgangspunt.
Kwalificatie
De rechtbank stelt voorop dat in het voorliggende geval van voorwaardelijk opzet op de dood sprake is, indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [naam 1] ten gevolge van zijn handelen zou komen te overlijden. Het antwoord op de algemene vraag of een bepaalde gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept (in dit geval: de dood), hangt af van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Voorts is vereist dat de verdachte de kans op de dood bewust heeft aanvaard.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte tweemaal met een puntig steekvoorwerp in en/of rondom het oog van [naam 1] heeft gestoken, terwijl [naam 1] een bril op had. De verdachte stond daarbij naast het portier en bevond zich dus in een hogere positie dan [naam 1] die op de bestuurdersstoel in de gordel zat, waardoor [naam 1] weinig bewegingsruimte had. Die positie maakt dat de verdachte met kracht kon en - zoals de beelden bevestigen - ook heeft gestoken.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van de verdachte en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht van zodanige aard zijn, dat de aanmerkelijke kans bestond dat [naam 1] daaraan zou overlijden, zoals ook door de forensisch arts van het NFI is bevestigd. Het hoofd, met name de ogen en de regio daaromheen, is een kwetsbaar onderdeel van het lichaam. Voor dit deel van het lichaam geldt bij uitstek dat stekend geweld gemakkelijk (zonder dat daar noodzakelijkerwijs veel kracht bij gebruikt hoeft te worden) tot dodelijk letsel kan leiden. Dit is een feit van algemene bekendheid.
De rechtbank is van oordeel dat het handelen van de verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht was op het toebrengen van dodelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard. De door de raadsman aangevoerde omstandigheden - dat de verdachte plotseling met de aanwezigheid van [naam 1] werd geconfronteerd en direct heeft gehandeld - doen daar niet aan af. De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van [naam 1] .
Feit 2 impliciet subsidiair
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte integraal van feit 2 moet worden vrijgesproken, omdat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat de verdachte met een puntig of scherp voorwerp in de richting van [naam 2] heeft gestoken.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Zij overweegt dat zij hiervoor heeft vastgesteld dat de verdachte op het moment dat hij in de richting van het middelste deel van het lichaam van [naam 2] sloeg een puntig steekvoorwerp in zijn hand had. Door in het wilde weg met een puntig steekvoorwerp in de richting van dat deel van het lichaam te steken heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [naam 2] minst genomen zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Daarmee acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 2 impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Feit 3, eerste gedachtestreepje
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de camerabeelden van de TTT zoals weergegeven in de bewijsmiddelen en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting dat hij de persoon is die als ‘verdachte 4’ op de beelden te zien is, wettig en overtuigend bewezen kan worden dat hij en zijn medeverdachten [naam 2] tegen het hoofd en lichaam hebben geslagen en geschopt. De rechtbank zal de verdachte partieel vrijspreken van het slaan en schoppen tegen en hoofd en lichaam van [naam 1] , voor zover dit is ten laste gelegd in feit 3, eerste gedachtestreepje.
Feit 3, tweede gedachtestreepje
Gelet op hetgeen ten aanzien van feit 1 onder ‘
Had de verdachte een steek- of snijvoorwerp in zijn hand?’is overwogen en gelet op de medische informatie met betrekking tot [naam 1] komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte de in feit 3, tweede gedachtestreepje, ten laste gelegde handelingen heeft begaan.
3.6
De bewezenverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de onder 1 primair, 2 impliciet subsidiair en 3 ten laste legde feiten wettig en overtuigend zijn bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1. primair
hij op 15 augustus 2024 te ’s-Gravenhage, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam 1] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen met een puntig steekvoorwerp in en richting het oog van die [naam 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 impliciet subsidiair
hij op 15 augustus 2024 te ’s-Gravenhage, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een puntig steekvoorwerp, in de richting van het lichaam van die [naam 2] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 15 augustus 2024 te ’s-Gravenhage openlijk, te weten op de Stationsweg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam 1] en [naam 2] , door
- die [naam 2] tegen het lichaam en het hoofd te slaan en te schoppen en
- die [naam 1] in, althans nabij het oog te steken,
terwijl dit door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, te weten blijvend oogletsel voor die [naam 1] ten gevolge heeft gehad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de vordering van de officier van justitie geen recht doet aan de omstandigheden van het geval. Hij heeft verzocht de op te leggen straf te matigen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op [naam 1] . De verdachte heeft meermalen met een puntig steekvoorwerp in (de richting van) het oog van [naam 1] gestoken, terwijl [naam 1] op dat moment een bril op had. [naam 1] heeft hierdoor ernstig en blijvend oogletsel opgelopen. Het hoornvlies in zijn oog is gescheurd, het oogwit is geperforeerd, er zaten glassplinters in zijn oog en zijn ooglens moest operatief verwijderd worden.
Dit is een zeer ernstig feit, dat veel impact op [naam 1] heeft gehad en nog altijd heeft. Hij heeft zijn opleiding (MBO Vliegtuigonderhoud) moeten afbreken, zijn toekomst is op veel vlakken onzeker en hij zal moeten leren leven met (zeer) beperkt zicht aan zijn rechteroog. Bovendien zal hij nog meerdere keren aan zijn oog moeten worden geopereerd en zullen de komende jaren nog geregeld nacontroles plaatsvinden. Uit de toelichting bij zijn vordering als benadeelde partij blijkt dat hij sinds het voorval angstig is, veel stress heeft en nog maar weinig buiten komt.
Verder heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [naam 2] , door met hetzelfde puntige steekvoorwerp in de richting van het lichaam van die [naam 2] te steken. Ook dit feit rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
Tot slot heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging jegens beide slachtoffers, door [naam 1] met het puntige voorwerp in het oog te steken en [naam 2] samen met drie anderen tegen het hoofd en het lichaam te slaan en schoppen. De verdachten hebben hierbij explosief geweld gebruikt. Ze hebben [naam 2] twee vuistslagen tegen het hoofd gegeven, waardoor hij met zijn achterhoofd hard op straat viel. Vervolgens hebben ze hem - terwijl hij op de grond lag - meermalen vuistslagen in het gezicht gegeven, meermalen hard tegen het hoofd geschopt en tweemaal op het hoofd gestampt. Toen hij probeerde op te staan werd hij wederom hard tegen het hoofd geschopt, waarna hij bewusteloos op de grond is blijven liggen.
Ook dit is een zeer ernstig feit, waarmee de verdachte en de medeverdachten de lichamelijke integriteit van het slachtoffer op grove wijze hebben geschonden. Dat het letsel van [naam 2] beperkt is gebleven is een wonderbaarlijk toeval, dat geenszins aan de verdachte te danken is.
Waar het fysieke letsel van [naam 2] meeviel, heeft de gebeurtenis mentaal een grote impact op hem gehad. Uit de toelichting bij zijn vordering als benadeelde partij volgt dat [naam 2] zich maandenlang amper buiten durfde te vertonen en zich tot op de dag van vandaag onveilig voelt. Hij is door zijn huisarts verwezen naar een psycholoog, maar staat nog op de wachtlijst en is dus nog altijd niet begonnen met de verwerking van het voorval en zijn psychologisch herstel daarvan. Ook is [naam 2] door het voorval zijn baan als bezorger kwijtgeraakt.
Als strafverzwarend weegt de rechtbank mee dat de verdachte de feiten heeft gepleegd op de openbare weg, in een drukke straat in het centrum van Den Haag. Ook voor de vele getuigen moet deze gebeurtenis een schokkende ervaring zijn geweest.
Voorts weegt de rechtbank de proceshouding van de verdachte in zijn nadeel mee. De verdachte heeft ter zitting weinig blijk gegeven van inzicht in de ernst en de laakbaarheid van zijn handelen. Hij heeft geen spijt betuigd maar slechts verklaard dat ‘dit niet zijn bedoeling was’ - maar verder heeft hij op geen enkele wijze contact opgenomen (of op willen nemen) met de slachtoffers. Hij lijkt maar weinig verantwoordelijkheid te nemen voor zijn handelen.
In enigszins strafmatigende zin houdt de rechtbank er rekening mee dat de verdachte nog jong is. Daarnaast is sprake van eendaadse samenloop tussen de feiten 1 en 3, voor zover het de geweldshandelingen van de verdachte jegens slachtoffer [naam 1] betreft.
Strafblad
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank allereerst acht geslagen op zijn strafblad van 11 september 2024. Hieruit volgt dat de verdachte in 2021 een transactievoorwaarde van twintig uur werkstraf is aangeboden voor het voorhanden hebben van een wapen en dat de verdachte deze werkstraf heeft voldaan.
Strafmodaliteit en strafmaat
De rechtbank heeft kennis genomen van het reclasseringsrapport dat op 23 januari 2025 over de verdachte is opgesteld. Hieruit volgt dat de verdachte problemen ondervindt op diverse leefgebieden. Zo heeft de verdachte geen passende huisvesting, bevindt hij zich in een negatief sociaal netwerk en is bij hem een verstandelijke beperking vastgesteld. De reclassering maakt zich dan ook zorgen om hem. Hoewel de reclassering aanwijzingen ziet voor het toepassen van het jeugdstrafrecht, adviseert zij op grond van het strafblad van de verdachte, de ernst van de feiten en de signalen dat hij zich bevindt binnen een crimineel milieu, toepassing van het volwassenstrafrecht. De reclassering adviseert de rechtbank de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen.
Gelet op straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, is naar het oordeel van de rechtbank in beginsel enkel oplegging van een vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur op zijn plaats. Voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden ziet de rechtbank geen aanleiding, nu de rechtbank niet de indruk heeft gekregen dat de verdachte echt gemotiveerd is om samen te werken met de reclassering of bereid is te veranderen en aan zichzelf te werken. De kostbare tijd en inspanningen van de reclassering en andere hulpverleners kunnen beter worden ingezet voor verdachten die daartoe wel gemotiveerd zijn. Ook overigens ziet de rechtbank geen aanleiding om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren passend en geboden. De rechtbank wijkt af van de eis van de officier van justitie omdat de verdachte wordt vrijgesproken van de poging tot doodslag op [naam 2] , omdat deze geen letsel heeft ondervonden, en vanwege de jonge leeftijd van de verdachte.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Omdat er aanwijzingen zijn dat het onderliggende conflict tussen de verdachte en de slachtoffers nog niet is opgelost, zal de rechtbank de verdachte naast voorgenoemde gevangenisstraf ook een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr opleggen, inhoudende een contactverbod met beide slachtoffers.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

[naam 1]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 525.501,36, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, met dien verstande dat de raadsman van de benadeelde partij zich op het standpunt heeft gesteld dat de onderbouwing van de post ‘verlies arbeidsvermogen’ ontbreekt, zodat de benadeelde partij voor dit deel van de vordering (ter hoogte van € 456.447,00) vooralsnog niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Het gevorderde bedrag van € 525.501,36 bestaat uit € 484.562,36 aan materiële schade en
€ 40.939,00 aan immateriële schade.
[naam 2]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 21.662,50, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 14.162,50 aan materiële schade en € 7.500,00 aan immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
Met betrekking tot de hoogte van het toe te wijzen bedrag heeft de officier van justitie zich ten aanzien van de vorderingen van beide benadeelde partijen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Wel heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht de wettelijke rente toe te wijzen en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
[naam 1]
De raadsman heeft zich met betrekking tot de posten ‘bril’, ‘ziekenhuisdagvergoeding’, ‘studievertraging’ en ‘medische advieskosten’ gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Hij heeft betoogd dat de vordering moet worden afgewezen voor zover het de posten ‘mantelzorg moeder’ en ‘autokosten’ betreft en dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard voor zover het de post ‘verlies arbeidsvermogen’ betreft. De raadsman heeft betoogd dat de kosten voor het eigen risico voor de jaren 2024 en 2025 kunnen worden toegewezen, maar dat de vordering voor de kosten voor toekomstig eigen risicogebruik moeten worden afgewezen. Tot slot heeft de raadsman betoogd dat het toe te kennen bedrag aan smartengeld gematigd zou moeten worden.
[naam 2]
Voor zover het de vordering tot materiële schadevergoeding betreft heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Voor zover het de immateriële schadevergoeding betreft heeft de raadsman de rechtbank verzocht de vordering af te wijzen dan wel de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de vordering zijns inziens onvoldoende is onderbouwd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
[naam 1]
‘Bril’, ‘ziekenhuisdagvergoeding’, ‘studievertraging’ en ‘medische advieskosten’
Voor zover de vordering betrekking heeft op de posten ‘bril’, ‘ziekenhuisdagvergoeding’, ‘studievertraging’ en ‘medische advieskosten’ is deze door de verdediging niet betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. De rechtbank stelt dan ook op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting vast dat de benadeelde partij deze schade rechtstreeks heeft geleden door de onder 1 en 3 bewezenverklaarde feiten en wijst de vordering in zoverre toe.
Autokosten
De rechtbank acht dit deel van de vordering voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Anders dan de raadsman van de verdachte is de rechtbank van oordeel dat sprake is van rechtstreekse schade nu de benadeelde partij zijn auto als gevolg van de onder 1 en 3 bewezenverklaarde feiten niet heeft kunnen gebruiken maar de kosten met betrekking tot de auto wel doorliepen. Dit kan worden aangemerkt als (rechtstreekse) schade. De rechtbank zal dit deel van de vordering toewijzen.
Eigen risico
De raadsman heeft dit deel van de vordering niet betwist, voor zover het gaat om het eigen risico over de jaren 2024 en 2025. Dit deel van de vordering is door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. De rechtbank zal dit deel van deze post, te weten een bedrag van
(2 x € 375,00 =) € 750,00, dan ook toewijzen. Het overige deel van deze post acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal de benadeelde partij in dat deel van de vordering dan ook niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Verlies arbeidsvermogen
Met de raadsman van de verdachte en de raadsman van de benadeelde partij is de rechtbank van oordeel dat dit deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank zal de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Mantelzorg moeder
De post mantelzorg kan als verplaatste schade worden toegewezen. Gelet op het letsel dat is toegebracht, in combinatie met de medische verklaringen over het herstel van de benadeelde partij, acht de rechtbank het aannemelijk dat het voor de benadeelde partij na zijn ontslag uit het ziekenhuis een aantal weken niet mogelijk is geweest zijn algemene dagelijkse verrichtingen zelfstandig te verrichten, waardoor hij in die periode hulp van zijn moeder nodig heeft gehad. De rechtbank komt dit deel van de vordering niet onredelijk voor, zodat deze post zal worden toegewezen. Wel gaat de rechtbank daarbij, anders dan de raadsman van de benadeelde partij, uit van de bedragen uit de richtlijn huishoudelijke hulp 2024. De rechtbank komt uit op een bedrag van (€ 354,00 x 2) + (€ 177,00 x 2) = € 1.062,00 x 0,50 =)
€ 531,00 en zal de vordering toewijzen tot dat bedrag en voor het overige afwijzen.
Immateriële schadevergoeding
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door de onder 1 en 3 bewezenverklaarde feiten. Ter onderbouwing van de hoogte van de immateriële schade heeft de raadsman van de benadeelde partij twee uitspraken overgelegd die zijns inziens vergelijkbaar zijn met onderhavige zaak. Hoewel de rechtbank de gelijkenis tussen de zaken ziet, gaat het in de overgelegde zaken om slachtoffers die het oog zijn verloren, terwijl het slachtoffer in onderhavige zaak zijn oog heeft kunnen behouden en daarmee (zij het zeer beperkt) nog enig zicht heeft. Gelet op wat de benadeelde partij ter toelichting op de vordering heeft aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 25.000,00. De rechtbank zal de vordering tot immateriële schadevergoeding voor het overige, te weten € 15.939,00, afwijzen.
Totaal
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 49.702,36, bestaande uit € 24.702,36 aan materiële schadevergoeding en € 25.000,00 aan immateriële schadevergoeding. De rechtbank zal een bedrag van € 15.977,00 afwijzen. Voor het overige zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering verklaren en bepalen dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 15 augustus 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling verdachte
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor de onder 1 en 3 bewezenverklaarde strafbare feiten worden veroordeeld. Hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor de schade die door deze feiten aan de benadeelde partij is toegebracht. De rechtbank zal de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 49.702,36, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 15 augustus 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 2] .
[naam 2]
Materiële schadevergoeding
De vordering tot materiële schadevergoeding is door de verdediging niet betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door de onder 2 en 3 bewezenverklaarde feiten, ter grootte van het gevorderde bedrag. De rechtbank zal de vordering tot materiële schadevergoeding dan ook toewijzen.
Immateriële schadevergoeding
De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat de vordering tot immateriële schadevergoeding onvoldoende onderbouwd is en dat deze moet worden afgewezen, althans dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard. De rechtbank verwerpt dit verweer. Zij overweegt dat uit de onderbouwing van de vordering reeds blijkt van het bestaan van geestelijk letsel. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending met zich meebrengen dat de nadelige psychische gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank zal de vordering tot immateriële schadevergoeding toewijzen.
Totaal
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering in het geheel toewijzen tot een bedrag van € 21.662,50, bestaande uit € 14.162,50 aan materiële schadevergoeding en
€ 7.500,00 aan immateriële schadevergoeding.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 15 augustus 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling verdachte
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het onder 3 bewezenverklaarde feit samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor de onder 2 en 3 bewezenverklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 21.662,50, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 15 augustus 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 2] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 36f, 38v, 45, 55, 57, 141, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2 impliciet subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair:
poging tot doodslag;
ten aanzien van feit 2 impliciet subsidiair:
poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van feit 3:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl dat geweld zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
gedeeltelijk in eendaadse samenloop begaan met feit 1 primair;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 5 (VIJF) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
contactverbod met [naam 1]
legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van 2 (twee) jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [naam 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2002;
beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 2 (twee) weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 (zes) maanden;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
contactverbod met [naam 2]
legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van 2 (twee) jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [naam 2] , geboren op [geboortedatum 3] 2002;
beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 2 (twee) weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 (zes) maanden;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
benadeelde partij [naam 1]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 49.702,36 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 15 augustus 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 1] ;
wijst een bedrag ter hoogte van € 15.977,00 af;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 49.702,36, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 15 augustus 2024 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 1] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 283 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
benadeelde partij [naam 2]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij hoofdelijk toe tot een bedrag van € 21.662,50 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 15 augustus 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 2] ;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 21.662,50, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 15 augustus 2024 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 2] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 143 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als een van de mededaders de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.L.E. Bakels, voorzitter,
mr. P. Burgers, rechter,
mr. R.J. Wortelboer, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Walenkamp, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 februari 2025.
Bijlage: bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024261206, van de politie eenheid Den Haag, Districtsrecherche Den Haag-Centrum (doorgenummerd pagina 1 t/m 471).
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring van
feit 1 primairen
feit 3, tweede gedachtestreepje,redengevende feiten en omstandigheden:
1. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 4 februari 2025, voor zover inhoudende:
Ik heb [naam 1] op 15 augustus 2024 in Den Haag door het openstaande raam van zijn auto met mijn rechtervuist tegen zijn hoofd geslagen.
2. Het proces-verbaal van verhoor aangever [naam 1] , voor zover inhoudende (blz. 29 en 30):
Ik keek naar links en opeens zag ik naast mij een donkere forse jongen staan. En die begon mij opeens te slaan. Na een paar stoten had ik direct heel veel pijn. En ik kon niet meer met mijn rechteroog kijken.
3. Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 3] , voor zover inhoudende (blz. 38):
Ik draaide mijn hoofd naar links en kreeg toen zicht op ‘ [letter] ’ en zijn portier. Ik zag één van de twee jongens direct met zijn arm en hand een beweging maken richting het gezicht van ‘ [letter] ’. Ik zag dat de jongen iets scherps en kleins in zijn hand had. Ik zag dat de jongen ‘ [letter] in zijn rechteroog stak. Ik zag dat ‘ [letter] ’ direct zijn handen richting zijn oog haalde, waarna ik bloed zag op de handen van ‘ [letter] ’.
4. Het proces-verbaal van bevindingen met proces-verbaalnummer 32, voor zover inhoudende (blz. 219 tot en met 221):
Ik, verbalisant, heb de camerabeelden van bovenstaand incident bekeken.
Ik zag dat zodra de voertuigen stilstonden er een persoon naar de Seat Leon rende. Deze persoon maakte stekende bewegingen richting de bestuurder van de Seat Leon. Ik zag dat de rechterhand minimaal twee keer tussen de A-stijl en de bestuurdersstoel van het voertuig beweegt. Deze beweging zou passen bij een slaande beweging waarbij je iemand raakt met de pinkzijde van je hand.
De persoon, welke de stekende bewegingen deed, bleek later na herkenningen verdachte [de verdachte] te zijn. De bestuurder van de Seat Leon bleek later slachtoffer [naam 1] te zijn.
Verdachte [de verdachte] volgde slachtoffer [naam 2] richting de stoep en maakte hierbij ook minimaal drie stekende bewegingen in de richting van slachtoffer [naam 2] . Ik zag dat hij naar beneden sloeg met de pinkzijde van zijn hand richting de grond.
5. Het proces-verbaal van bevindingen met proces-verbaalnummer 10, voor zover inhoudende (blz. 98 en 104):
Ik, verbalisant, heb de camerabeelden van eetgelegenheid Halal Burger Chicken bekeken.
Beelden VID-20240815-WA0032.mp4
Ik zag dat verdachte 4 hierop zijn rechterarm boven zijn hoofd bracht en dat hij een voorwerp vasthield in zijn rechterhand. Ik zag dat het een dun voorwerp was.
6. De eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting van 4 februari 2025 van de camerabeelden met bestandsnaam VID-20240815-WA0032.mp4, voor zover inhoudende:
Vanaf 00:25 (21:58:45): de rechtbank neemt waar dat de verdachte naar de auto van [naam 1] loopt. Vanaf 00:30: de verdachte steekt zijn rechterarm door het openstaande raam en maakt in de auto twee keer een snelle op- en neergaande beweging met zijn rechtervuist. Op de ingezoomde beelden neemt de rechtbank waar dat de verdachte zijn vuist hierbij op zo’n manier houdt, dat zijn duim naar zichzelf gericht is en zijn pink naar de binnenkant van de auto.
Op 00:34 en 00:35 (21:58:44 en 21:58:45): de rechtbank neemt op de ingezoomde en frame per frame afgespeelde camerabeelden waar dat de verdachte een dun, langwerpig voorwerp in zijn hand heeft. Het voorwerp heeft een andere kleur dan de hand van de verdachte. Het gedeelte dat uit de hand van de verdachte steekt is ongeveer twee keer zo lang als de breedte van de hand van de verdachte. De rechtbank neemt waar dat de verdachte zijn vuist opheft en daarmee een snelle neerwaartse beweging maakt in de richting van [naam 2] , op het moment dat [naam 2] tussen twee scooters op de grond valt. Op de ingezoomde en langzaam afgespeelde beelden neemt de rechtbank waar dat de verdachte op dat moment zijn vuist op zo’n manier houdt, dat zijn duim zich aan de bovenkant bevindt en zijn pink aan de onderkant.
Op 00:36 en 00:37 (21:58:46-47): de rechtbank neemt op de ingezoomde en frame per frame afgespeelde camerabeelden waar dat aan de duimzijde van de vuist waarmee de verdachte het voorwerp vastheeft, een kort uitsteeksel zichtbaar is.
7. De eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting van 4 februari 2025, voor zover inhoudende:
De verdachte doet voor hoe hij zijn hand hield op het moment dat hij (om 21:58:45) [naam 2] sloeg. De rechtbank neemt waar dat de verdachte een vuist maakt van zijn rechterhand. Zijn duim wijst naar boven, zijn pink naar beneden.
8. Een geschrift, te weten een forensisch-medisch onderzoek betreffende [naam 1] , d.d. 30 oktober 2024 opgemaakt door D. Botter, forensisch arts KNMG, voor zover inhoudende (blz. 324 t/m 326 en 328):
De medische informatie
150824
Oogheelkundig onderzoek rechteroog:
- Drie scheurwondjes rond het oog, circa 1-2 cm breed, maximaal 1 cm diep.
- Grote ‘horizontale laceratie’ van de oogbol met doorboring en destructie van het hoornvlies en de iris. Verlies van glasvocht.
Operatieve verwijdering van de ooglens onder algehele anesthesie.
'Horizontale volledige scheur' van het hoornvlies, tot beiderzijds circa 1 mm in het oogwit (harde oogrok). Buitenwaarts (slaapwaarts) een perforatie van 2 mm in de harde oogrok. Ooglens lijkt niet meer aanwezig. Glassplinter verwijderd uit harde oogrok en ooglid. Hechting van harde oogrok, hoornvlies, buitenooghoek en huidscheurwondjes.
20924
Operatieve verwijdering van het glasvocht van het rechteroog. Netvliesbeschadiging op 2 en op 8 uur geconstateerd. Bloed onder het netvlies verwijderd.
Interpretatie
Bij steken met een scherprandig en/of scherppuntig voorwerp naar het oog van een brildragende persoon is het zeer wel mogelijk c.q. waarschijnlijk dat daarbij het brillenglas defect raakt, en dat zowel het steekvoorwerp als de gebroken glasdelen van de bril scherprandige perforaties veroorzaken aan het oog of de direct omringende huid.
Lineaire perforatie van het hoornvlies en de harde oogrok (het oogwit) is meest
waarschijnlijk het gevolg van uitwendige inwerking van scherprandig mechanisch geweld, zoals door snijdende, stekende, drukkende en/of slaande bewegingen met een scherprandig voorwerp, zoals een mes, schaar, glasscherf, etc. De aanwezigheid van glassplinters in het oogwit en het ooglid is verklaarbaar door de verbrijzeling van het brillenglas.
Beantwoording vraagstellingen
Ad vraag 7: Bestond er risico op overlijden?
Indien de letsels veroorzaakt zouden zijn door steken met een mes (of een ander scherprandig en/of scherppuntig voorwerp), dan dient opgemerkt te worden dat steken in betreffend lichaamsdeel een reëel risico op overlijden teweeg kan brengen.
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring van
feit 2 impliciet subsidiairredengevende feiten en omstandigheden:
1. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 4 februari 2025, voor zover inhoudende:
Ik heb [naam 2] op 15 augustus 2024 in Den Haag met mijn rechtervuist geslagen.
2. Het proces-verbaal van verhoor aangever [naam 2] , voor zover inhoudende (blz. 23):
Vervolgens komen er drie mensen mijn kant oprennen. Ik rende weg, maar eentje kwam van de andere kant en hield mij vast. Toen heb ik ineens een vuist op mijn achterkant gekregen. Dit waren dezelfde jongens als die mijn vriend aanvielen in de auto.
3. Het proces-verbaal van bevindingen met proces-verbaalnummer 32, voor zover inhoudende (blz. 219 tot en met 221):
Ik, verbalisant, heb de camerabeelden van bovenstaand incident bekeken.
Slachtoffer [naam 2] vluchtte hierop richting de stoep aan de kant van de Halal Burger Chicken. Hier viel of struikelde hij, waardoor hij op de grond viel tussen de geparkeerde bestelscooters. Verdachte [de verdachte] volgde slachtoffer [naam 2] richting de stoep en maakte hierbij minimaal drie stekende bewegingen in de richting van slachtoffer [naam 2] . Ik zag dat verdachte [de verdachte] zijn rechterarm tot minimaal drie keer toe zijn vuist boven zijn eigen hoofd beweegt en vervolgens met kracht naar beneden toe beweegt in de richting van slachtoffer [naam 2] . Ik zag dat hij naar beneden sloeg met de pinkzijde van zijn hand richting de grond.
4. Het proces-verbaal van bevindingen met proces-verbaalnummer 10, voor zover inhoudende (blz. 98 en 104):
Ik, verbalisant, heb de camerabeelden van eetgelegenheid Halal Burger Chicken bekeken.
Beelden VID-20240815-WA0032.mp4
Ik zag dat verdachte 4 hierop zijn rechterarm boven zijn hoofd bracht en dat hij een voorwerp vasthield in zijn rechterhand. Ik zag dat het een dun voorwerp was.
5. De eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting van 4 februari 2025 van de camerabeelden met bestandsnaam VID-20240815-WA0032.mp4, voor zover inhoudende:
Vanaf 00:25 (21:58:45): de rechtbank neemt waar dat de verdachte naar de auto van [naam 1] loopt. Vanaf 00:30: de verdachte steekt zijn rechterarm door het openstaande raam en maakt in de auto twee keer een snelle op- en neergaande beweging met zijn rechtervuist. Op de ingezoomde beelden neemt de rechtbank waar dat de verdachte zijn vuist hierbij op zo’n manier houdt, dat zijn duim naar zichzelf gericht is en zijn pink naar de binnenkant van de auto.
Op 00:34 en 00:35 (21:58:44 en 21:58:45): de rechtbank neemt op de ingezoomde en frame per frame afgespeelde camerabeelden waar dat de verdachte een dun, langwerpig voorwerp in zijn hand heeft. Het voorwerp heeft een andere kleur dan de hand van de verdachte. Het gedeelte dat uit de hand van de verdachte steekt is ongeveer twee keer zo lang als de breedte van de hand van de verdachte. De rechtbank neemt waar dat de verdachte zijn vuist opheft en daarmee een snelle neerwaartse beweging maakt in de richting van [naam 2] , op het moment dat [naam 2] tussen twee scooters op de grond valt. Op de ingezoomde en langzaam afgespeelde beelden neemt de rechtbank waar dat de verdachte op dat moment zijn vuist op zo’n manier houdt, dat zijn duim zich aan de bovenkant bevindt en zijn pink aan de onderkant.
Op 00:36 en 00:37 (21:58:46-47): de rechtbank neemt op de ingezoomde en frame per frame afgespeelde camerabeelden waar dat aan de duimzijde van de vuist waarmee de verdachte het voorwerp vastheeft, een kort uitsteeksel zichtbaar is.
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring van
feit 3, eerste gedachtestreepje,redengevende feiten en omstandigheden:
1. Proces-verbaal van bevindingen met proces-verbaalnummer 4, voor zover
inhoudende (blz. 91 t/m 94):
Door het Team Technisch Toezicht (TTT) werden camerabeelden aangeleverd.
Ik, verbalisant [verbalisant 2] , zag dat onder in het beeld vijf mannen in beeld kwamen. Ik zag dat er een worsteling plaatsvond. Ik zag dat vier van deze mannen vuistslagen, schoppen en duwden tegen één man.
Ik zag dat verdachte 2 met het licht gekleurde T-shirt twee vuistslagen tegen het hoofd van het slachtoffer gaf. Ik zag dat het slachtoffer in elkaar zakte en met zijn rug naar de grond viel. Ik zag dat het slachtoffer met zijn achterhoofd op de grond viel en dat zijn hoofd op de stenen ondergrond opstuitte.
Ik zag dat verdachte 4 direct richting het slachtoffer rende en hem een vuistslag richting het gezicht gaf. Ik zag dat verdachte 3 met zijn rechtervoet tegen het hoofd van het slachtoffer schopte. Ik zag dat verdachte 3 voordat hij schopte in volle vaart aan kwam rennen, waardoor de schop eruitzag alsof hij een voetbal probeerde weg te schieten. Ik zag dat het slachtoffer door de schop met zijn hoofd naar achter bewoog.
Ik zag dat verdachte 1 met zijn rechterbeen een trappende beweging maakte tegen het hoofd van het slachtoffer. Ik zag dat verdachte 1 zijn rechtervoet plat naar beneden bewoog, op het hoofd van het slachtoffer. Ik zag dat verdachte 1 dat een tweede keer deed. Ik zag dat het slachtoffer zijn hoofd daardoor nogmaals tegen de grond kwam.
Ik zag dat het slachtoffer probeerde op te staan. Ik zag dat het slachtoffer op handen en knieën op de grond zat. Ik zag dat verdachte 1 met zijn rechterbeen een schop gaf tegen het hoofd van het slachtoffer. Ik zag dat dit een schop was alsof hij een voetbal probeerde weg te schieten. Ik zag dat het slachtoffer direct buiten bewustzijn raakte en met zijn buik op de grond viel.
2. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 4 februari 2025, voor zover
inhoudende:
Ik ben de persoon die door de verbalisant op de camerabeelden van het TTT
wordt aangeduid als ‘verdachte 4’.