ECLI:NL:RBDHA:2025:21067

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 oktober 2025
Publicatiedatum
10 november 2025
Zaaknummer
25-7441
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening tegen omgevingsvergunning voor de bouw van 160 huurappartementen in Hillegom

Op 31 oktober 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening tegen een omgevingsvergunning voor de bouw van 160 huurappartementen in Hillegom. Verzoekers, bewoners in de nabijheid van de bouwlocatie, vreesden dat de bouwwerkzaamheden schade aan hun woningen zouden veroorzaken door trillingen. Ze vroegen de voorzieningenrechter om de uitvoering van de vergunning te schorsen totdat er een besluit op hun bezwaar was genomen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de door verzoekers aangevoerde gronden niet voldoende waren om de rechtmatigheid van de verleende omgevingsvergunning aan te tasten. De voorzieningenrechter stelde vast dat de vergunninghoudster, BAM Wonen B.V., voldaan had aan de eisen van de omgevingsvergunning en dat de kans op schade aan de woningen van verzoekers niet groter was dan 1%. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, waardoor de bouwwerkzaamheden konden beginnen. De uitspraak benadrukte dat de voorzieningenrechter geen bindend oordeel gaf over de rechtmatigheid van de vergunning in een eventueel bodemgeding, maar dat er geen aanleiding was om de vergunning te schorsen op basis van de aangevoerde argumenten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 25/7441

uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 oktober 2025 in de zaak tussen

[verzoeker 1] en [verzoeker 2] , te [woonplaats] , verzoekers

en

het college van burgemeester en wethouders van Hillegom, het college

(gemachtigde: [naam 1] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
Woonstichting Stek, te Lisse (vergunninghoudster)
(gemachtigden: mr. R.D. van Oevelen en mr. L. de Jeu).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over een omgevingsvergunning voor het bouwen van 160 huurappartementen verdeeld over verschillende bouwblokken aan de [straatnaam] te [plaats] . Verzoekers zijn het hier niet mee eens, omdat zij vrezen dat de bouwwerkzaamheden tot schade aan hun woningen zullen leiden. Zij verzoeken daarom om een voorlopige voorziening en voeren daartoe een aantal gronden aan.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

2. Op 27 juni 2024 heeft vergunninghoudster een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor het bouwen van 160 huurappartementen verdeeld over vijf bouwblokken op de locatie [straatnaam] in [plaats] , kadastraal bekend [kadastraal kenmerk 1] , [kadastraal kenmerk 2] , [kadastraal kenmerk 3] , [kadastraal kenmerk 4] en [kadastraal kenmerk 5] .
Met het bestreden besluit van 1 april 2025 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghoudster heeft ook schriftelijk gereageerd.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 29 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers, de gemachtigde van het college, vergezeld door [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] , en de gemachtigden van vergunninghoudster, vergezeld door [naam 5] en [naam 6] .

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als onverwijlde spoed dat vereist. Daarvan is onder meer sprake als zonder het treffen van een voorlopige voorziening sprake is van onomkeerbare gevolgen die met zich meebrengen dat de uitkomst van de bezwaarprocedure niet kan worden afgewacht.
4. In dit geval is het verzoek om een voorlopige voorziening erop gericht dat geen aanvang wordt gemaakt met heiwerkzaamheden, omdat verzoekers vrezen dat de trillingen hiervan tot schade aan hun woningen zullen leiden. Aangezien vaststaat dat vergunninghoudster op 3 november 2025 met de heiwerkzaamheden wil starten en deze niet wenst uit te stellen, is spoedeisend belang aanwezig.
5. Met het bestreden besluit heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor (1) een technische bouwactiviteit en (2) een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (bouwen).
6. Verzoekers wonen in de directe nabijheid van het bouwplan. Zij betogen dat vergunninghoudster niet heeft voldaan aan de verplichting om uiterlijk drie weken vóór de aanvang van de bouw een trillingsrapport te overleggen waaruit blijkt dat bij de heiwerkzaamheden wordt voldaan aan de eisen voor trillingshinder en dat de kans op schade aan belendende bebouwing kleiner dan 1% is.
Verzoekers voeren aan dat de overgelegde trillingsprognose ondeugdelijk is, omdat de bouwkundige staat van hun woningen op basis van SBR-richtlijn A als “gevoelig” moet worden aangemerkt in plaats van “normaal”. Daarnaast voeren zij aan dat de monitoring van de heiwerkzaamheden niet is gegarandeerd, waardoor niet is voldaan aan de voorwaarden van de omgevingsvergunning en evenmin aan SBR-richtlijn A. Volgens verzoekers ligt de kans op zowel constructieve als cosmetische schade aan hun woningen daarom ver boven de 1%.
7. Volgens het college en vergunninghoudster richten de gronden van verzoekers zich voornamelijk op de uitvoeringswerkzaamheden en niet op de rechtmatigheid van de verleende omgevingsvergunning. Reeds daarom zou het verzoek volgens hen moeten worden afgewezen. Verder stellen zij zich op het standpunt dat het overgelegde trillingsonderzoek voldoet aan de hieraan te stellen eisen en dat hieruit blijkt dat de kans op schade aan de woningen als gevolg van de heiwerkzaamheden niet groter is dan 1%.
8. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekers hebben verzocht het bestreden besluit te schorsen voor zover dit ziet op de uitvoering van heiwerkzaamheden of andere trilling-veroorzakende funderingsmethoden, tot nadat een besluit op bezwaar is genomen. De voorzieningenrechter overweegt hierover het volgende.
De technische bouwactiviteit
9. Ingevolge artikel 5.1, tweede lid, onder a, van de Omgevingswet (Ow) is het verboden om zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit verrichten voor zover het gaat om een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen geval. Deze algemene maatregel van bestuur is het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl). Niet in geschil is dat de bouwactiviteit waar het in deze zaak om gaat, in artikel 2.25 van het Bbl als omgevingsvergunningplichtig is aangewezen.
9.1.
Ingevolge artikel 8.3b, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) wordt, voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een bouwactiviteit die het bouwen van een nieuw bouwwerk inhoudt, de omgevingsvergunning alleen verleend als aannemelijk is dat wordt voldaan aan de regels van hoofdstuk 4 van het Bbl en de maatwerkregels die op grond van artikel 4.7 van dat besluit in het omgevingsplan zijn gesteld.
10. De voorzieningenrechter stelt vast dat in hoofdstuk 4 van het Bkl geen regels over trillingshinder en -schade zijn vastgelegd. Daarnaast bevat het omgevingsplan van de [gemeente] daarover geen maatwerkregels. Hetgeen verzoekers hebben aangevoerd over de door hen gevreesde trillingsschade in de bouwfase, kan dus de rechtmatigheid van de verleende toestemming voor de technische bouwactiviteit niet aantasten.
10.1.
Voor zover verzoekers hebben aangevoerd dat schorsing van het bestreden besluit desalniettemin is aangewezen, omdat vaststaat dat vergunningvoorschrift 2c niet is nageleefd, volgt de voorzieningenrechter verzoekers hierin niet. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
10.2
Vergunningvoorschrift 2c luidt:
“2c. Bouwveiligheid: Indien er een funderingsmethode wordt gekozen waarbij trillingen kunnen ontstaan dient uiterlijk 3 weken voor de start van de betreffende funderingswerkzaamheden een trillingsprognose/trillingspredictie te worden ingediend waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de eisen voor trillingshinder en de kans op schade aan belendende bebouwing kleiner is dan 1%.”
10.3.
Ingenieursbureau IFCO heeft in opdracht van BAM Wonen B.V. op 28 april 2025 de Trillingsprognose [plaats] opgeleverd. Hierin is een prognose gegeven van de trillingen die worden veroorzaakt door het heien van prefab betonpalen. In de trillingsprognose is aangegeven vanaf welke afstand uit het heiwerk de trillingen naar verwachting voldoen aan de grenswaarden uit SBR-richtlijn A. Wanneer wordt voldaan aan deze grenswaarden is de kans op trillingsschade kleiner dan 1 %.
Met betrekking tot de prefab heipalen vk400 (400x400 mm), vk450 (450x450 mm)
en vk350 (350x350 mm) is in dit rapport geconcludeerd dat uit de prognose volgt dat de te verwachten maximum trillingen ter plaatse van de omliggende belendingen niet altijd voldoen aan de grenswaarden uit SBR-richtlijn A, uitgaande van een indicatieve en uitgebreide meting. Alleen ten aanzien van de prefab heipalen vk320 (320x320 mm) is de conclusie van IFCO dat uit de prognose volgt dat de te verwachten maximum trillingen ter plaatse van de omliggende belendingen voldoen aan de grenswaarden uit SBR-richtlijn A, uitgaande van een indicatieve of uitgebreide meting.
10.3.1.
Vervolgens zijn op 13 mei 2025 en 21 mei 2025 de definitieve palenplannen voor de verschillende bouwblokken opgesteld en is door BAM Wonen op 2 juni 2025 de trillingsanalyse [straatnaam] uitgebracht. Hierin is aan de hand van gekleurde cirkels rond de te heien palen inzichtelijk gemaakt welke minimale afstanden in acht genomen moeten worden tussen de verschillende heilocaties en de bebouwing rond het bouwplan om te voldoen aan SBR-richtlijn A. Deze trillingsanalyse en de trillingsprognose zijn door het college ter beoordeling voorgelegd aan [adviesbureau] , die deze akkoord heeft bevonden. [adviesbureau] heeft ten aanzien van de trillingsprognose van 28 april 2025 opgemerkt dat nadrukkelijk aandacht wordt gevraagd voor paragraaf 8 van die prognose over de monitoring tijdens de feitelijke uitvoering van de werkzaamheden.
10.3.2.
Uit de trillingsanalyse van 2 juni 2025 blijkt dat bij de woningen van verzoekers en de andere woningen rondom de bouwlocatie naar verwachting wordt voldaan aan SBR-richtlijn A, omdat de woningen buiten de op die kaart weergegeven cirkels met minimaal in acht te nemen afstanden vallen. Wat verzoekers hebben aangevoerd biedt onvoldoende aanknopingspunten om de uitkomsten van de trillingsanalyse van 2 juni 2025 in twijfel te trekken. Verzoekers hebben weliswaar de bevindingen van hun eigen onderzoek naar de bouwkundige staat van hun woningen en aannames gebaseerd op een ingevulde checklist naar voren gebracht, maar de voorzieningenrechter kent hieraan niet het door hen gewenste gewicht toe. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat deze aannames en bevindingen weliswaar door verzoekers zijn toegelicht, maar – anders dan de trillingsanalyse waarop het college en vergunninghoudster zich baseren – geen steun vinden in een rapport van een deskundig te achten persoon of instantie.
11. Gelet hierop staat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet vast dat voorschrift 2c van de omgevingsvergunning niet is nageleefd. Hierin is daarom geen grond gelegen om de verleende omgevingsvergunning te schorsen.
De buitenplanse omgevingsplanactiviteit
12. Voor zover het betoog van verzoekers moet worden opgevat als gericht tegen de toestemming voor de buitenplanse omgevingsplanactiviteit, slaagt ook dit niet. Een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit kan alleen worden verleend met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Dit staat in artikel 8.0a, tweede lid, van het Bkl. De voorzieningenrechter sluit niet uit dat eventuele schade aan de woningen van verzoekers door bouwwerkzaamheden, een door het college af te wegen aspect is in het kader van deze evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Steun hiervoor ziet de voorzieningenrechter in de rechtspraak die is gevormd onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die gold voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet. [1] Uit die rechtspraak volgt echter ook dat de te verwachten schade als gevolg van de uitvoering van een bouwplan slechts een rol kan spelen in de te maken belangenafweging, als op voorhand vaststaat dat de bouwwerkzaamheden onvermijdelijk tot schade aan de omgeving zullen leiden. Zoals volgt uit wat hiervoor is overwogen over de door vergunninghoudster overgelegde trillingsanalyse, doet die situatie zich in dit geval niet voor.
13. De conclusie van het voorgaande is dat er geen aanleiding bestaat om de verleende omgevingsvergunning te schorsen. Dat betekent echter niet dat voor de uit te voeren heiwerkzaamheden geen regels en beperkingen gelden. De voorzieningenrechter wijst er in dit verband op dat in de omgevingsvergunning de volgende nadere aanwijzing is opgenomen:
“9. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dienen maatregelen te worden getroffen om schade of ernstige hinder voor de omgeving te voorkomen. Zo mogen dus bij de uitvoering van de (eventueel) noodzakelijke heiwerkzaamheden niet zodanige trillingen in de verschillende grondlagen worden veroorzaakt, waardoor schade aan naastgelegen bouwwerken kan ontstaan.”
13.1.
Verder geldt ingevolge artikel 7.18, eerste lid, van het Bbl dat trillingen veroorzaakt door het verrichten van bouw- en sloopwerkzaamheden in een verblijfsgebied niet meer mogen bedragen dan de trillingsterkte genoemd in tabel 4 van de Meet- en beoordelingsrichtlijn deel B «Hinder voor personen in gebouwen» 2006 van de Stichting Bouwresearch Rotterdam.
13.2.
Het college heeft ter zitting toegezegd de heiwerkzaamheden nauwgezet te zullen volgen. Mocht bij uitvoering van de heiwerkzaamheden blijken dat wordt gehandeld in strijd met de omgevingsvergunning – waar het gaat om het voorkomen van schade door trillingen met name nadere aanwijzing 9 – of in strijd met de verplichting die op de uitvoerder rust op grond van artikel 7.18 van het Bbl, dan is het college in beginsel gehouden hiertegen handhavend op te treden.

Conclusie en gevolgen

14. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat het bestreden besluit niet wordt geschorst en dat de bouwwerkzaamheden mogen beginnen. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 oktober 2025, ECLI:NL:RVS:2025:5094.