ECLI:NL:RBDHA:2025:20972

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2025
Publicatiedatum
7 november 2025
Zaaknummer
NL25.24019
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak tegen de minister van Asiel en Migratie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 7 november 2025, wordt het verzoek om proceskostenveroordeling van verzoekster, mede namens haar kinderen, beoordeeld. Verzoekster had eerder een aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf ingediend, maar was genoodzaakt beroep in te stellen wegens het niet tijdig beslissen door de minister van Asiel en Migratie. De minister heeft uiteindelijk op 21 juli 2025 een besluit genomen, waarna verzoekster haar beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft de minister in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling, maar de minister heeft aangegeven de kosten niet te willen vergoeden. De rechtbank heeft vervolgens zonder zitting uitspraak gedaan. De rechtbank overweegt dat, wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener is tegemoetgekomen, de bestuursrechter op verzoek van de indiener het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten.

De rechtbank concludeert dat de minister geheel aan verzoekster is tegemoetgekomen, omdat hij niet binnen de wettelijke beslistermijn van 90 dagen heeft beslist. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe en stelt de kosten vast op € 453,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank oordeelt dat de wegingsfactor 'licht' van toepassing is, aangezien het beroep enkel betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. De minister wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.24019

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 november 2025 in de zaak tussen

[verzoekster], v-nummer: [nummer 1], verzoekster

mede namens haar kinderen:
[kind 1], v-nummer: [nummer 2]
[kind 2], v-nummer: [nummer 3]
[kind 3], v-nummer: [nummer 4]
[kind 4], v-nummer: [nummer 5]
(gemachtigde: mr. I. Petkovski),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek om een veroordeling van de minister in de proceskosten. Verzoekster heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van haar beroep tegen het volgens haar niet tijdig nemen van een besluit door de minister. Zij heeft het beroep ingetrokken, omdat de minister op 21 juli 2025 alsnog een besluit heeft genomen.
1.1.
De rechtbank heeft de minister in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om veroordeling in de proceskosten. De minister heeft hierop gereageerd dat hij de proceskosten niet wil vergoeden.
1.2.
De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
3. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
Is de minister aan verzoekster tegemoetgekomen?
4. De rechtbank moet dus beoordelen of de minister geheel of gedeeltelijk aan verzoekster is tegemoetgekomen.
4.1.
Verzoekster heeft op 30 september 2024 een aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis ingediend. De minister heeft de geldende beslistermijn van 90 dagen op 7 oktober 2024 verlengd met drie maanden. Verzoekster heeft op 10 mei 2025 de minister in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op de aanvraag. Op 27 mei 2025 heeft verzoekster beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag. De minister heeft op 21 juli 2025 alsnog op de aanvraag beslist. Verzoekster heeft daarop het beroep ingetrokken en daarbij gevraagd om de minister te veroordelen in de proceskosten.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat de aanvraag van verzoekster wordt getoetst aan het recht dat gold op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen. [3] Dat betekent dat, anders dan de minister stelt, de wet van 12 maart 2025, waarmee de wettelijke beslistermijn van gezinsherenigingsaanvragen bij statushouders is gewijzigd naar negen maanden, niet op verzoekster van toepassing is. De minister moest in dit geval dus uiterlijk op 28 maart 2025 op de aanvraag beslissen. [4] Verzoekster heeft de minister na het verstrijken van die termijn in gebreke gesteld. Vervolgens is na meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag.
Nu de minister niet binnen de hiervoor geldende termijn op de aanvraag van verzoekster heeft besloten en de minister hangende een beroep tegen het niet tijdig beslissen alsnog een beslissing op de aanvraag heeft genomen, is de minister geheel aan het beroep van verzoekster tegemoetgekomen.
4.3.
Omdat verzoekster vanwege het niet tijdig beslissen op haar aanvraag terecht beroep heeft ingesteld, ziet de rechtbank aanleiding om de minister te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 453,50 bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is omdat het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Conclusie en gevolgen

5. Gelet op het voorgaande wijst de rechtbank het verzoek om een proceskostenveroordeling toe.

Beslissing

De rechtbank:
  • wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling toe;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 453,50 aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. C.G.H. van der Holst, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, in samenhang met artikel 8:75a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht en is nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
3.Dit volgt uit artikel 1.27, in samenhang met artikel 1.24, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
4.Dit staat in artikel 2u, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, zoals dat gold ten tijde van de aanvraag.