ECLI:NL:RBDHA:2025:20930
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure tegen de minister van Asiel en Migratie
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 oktober 2025 uitspraak gedaan over een verzoek om proceskostenvergoeding van een verzoeker, die een beroep had ingediend tegen de minister van Asiel en Migratie. De verzoeker had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf, waarop de minister niet tijdig had beslist. Op 3 september 2025 heeft de minister alsnog een besluit genomen, waarna de verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De minister heeft niet gereageerd op dit verzoek.
De rechtbank heeft overwogen dat het niet nodig was om partijen uit te nodigen voor een zitting. Volgens de Algemene wet bestuursrecht kan de bestuursrechter het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten als de indiener zijn beroep intrekt omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan het beroepschrift. De rechtbank concludeert dat de minister tegemoet is gekomen aan het beroep van de verzoeker door alsnog een besluit te nemen.
De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding als kennelijk gegrond toegewezen en de minister veroordeeld tot betaling van € 453,50 aan proceskosten. Dit bedrag is vastgesteld op basis van de waarde per punt en een wegingsfactor van 0,5, omdat de zaak van licht gewicht was. Daarnaast moet de minister het door verzoeker betaalde griffierecht vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en de verzoeker is geïnformeerd over de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.