In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de aanvraag op 5 juni 2024 heeft ontvangen en dat hij uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag had moeten beslissen. Eiser heeft de minister op 25 juli 2025 in gebreke gesteld, maar heeft meer dan twee weken na deze ingebrekestelling beroep ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is.
De rechtbank heeft de minister een termijn van twee weken gegeven om alsnog een besluit te nemen, maar heeft ook bepaald dat de minister binnen acht weken na de uitspraak een gehoor omtrent de asielmotieven van eiser moet afnemen. De rechtbank heeft een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de minister de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten, die door de minister moet worden betaald. De rechtbank heeft dit bedrag vastgesteld op € 453,50, rekening houdend met de inschakeling van een professionele juridische hulpverlener. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman en is openbaar gemaakt op 20 oktober 2025.