ECLI:NL:RBDHA:2025:20910

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 oktober 2025
Publicatiedatum
7 november 2025
Zaaknummer
09/262280-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van invoer van cocaïne via haven Antwerpen en deelname aan criminele organisatie

Op 30 oktober 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij de invoer van grote hoeveelheden cocaïne via de haven van Antwerpen. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van de invoer van bijna 1000 kg cocaïne, het plegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 22 april 2020 tot en met 7 december 2021 samen met anderen meerdere partijen cocaïne heeft ingevoerd, waarbij gebruik werd gemaakt van versleutelde communicatie via Sky-ECC. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de invoer via Rotterdam, omdat er onvoldoende bewijs was voor zijn betrokkenheid. De rechtbank heeft echter bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de invoer van cocaïne via Antwerpen, waarbij hij ook een belangrijke rol speelde in de organisatie die deze invoer faciliteerde. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte binnen de organisatie en de impact van de drugshandel op de samenleving.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/262280-24
Datum uitspraak: 30 oktober 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1976 te [geboorteplaats] ( [land] ),
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats 1] , locatie [locatie] ,
op dit moment zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 19 maart 2025, 12 juni 2025 en 20 augustus 2025 (alle pro forma) en 16 oktober 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.A. Visser en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. D.M. Penn naar voren is gebracht.
De officier van justitie heeft op de terechtzitting van 16 oktober 2025 medegedeeld dat hij voornemens is, althans niet uitsluit, een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, die op vordering van de officier van justitie op grond van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en 313 Sv is gewijzigd op de terechtzitting van 20 augustus 2025. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Aan de verdachte is – kort samengevat – ten laste gelegd:
1. Primair: het in de periode van 22 april 2020 tot en met 7 december 2021 (mede)plegen van het binnen het Nederlands grondgebied brengen van meerdere partijen van in totaal ongeveer 2100 kilogram cocaïne;
Subsidiair: medeplichtigheid aan het in de periode van 22 april 2020 tot en met 7 december 2021 binnen het Nederlands grondgebied brengen van meerdere partijen van in totaal ongeveer 2100 kilogram cocaïne;
2. het in de periode van 22 april 2020 tot en met 7 december 2021 (mede)plegen van voorbereidingshandelingen met betrekking tot de handel in cocaïne;
3. het in de periode van 22 april 2020 tot en met 7 december 2021 deelnemen aan een criminele organisatie met de medeverdachte [medeverdachte] , welke organisatie het oogmerk heeft om feiten met betrekking tot de Opiumwet, witwassen en valsheid in geschrifte te plegen.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte primair integrale vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde feiten. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit het subsidiair ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard. Op zijn specifieke standpunten wordt – voor zover nodig – hierna nader ingegaan.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in bijlage II opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Feiten 1, 2 en 3
De rechtbank neemt het volgende tot uitgangspunt bij haar verdere bewijsoverwegingen met betrekking tot alle tenlastegelegde feiten.
Gebruiker Sky-account [accountnaam]
De verdachte heeft erkend dat hij de gebruiker is geweest van het account [accountnaam] .
De verdachte heeft ook verklaard dat hij dit account niet altijd heeft gebruikt en dat het ook door anderen zou zijn gebruikt. De verdachte heeft deze verklaring op geen enkele manier geconcretiseerd, zodat de rechtbank reeds op grond daarvan hieraan voorbij gaat. Bovendien strookt de verklaring van de verdachte niet met onderdelen uit het dossier. Zo was de gebruikersnaam van dit account ‘ [gebruikersnaam 1] ’ en de verdachte heeft verklaard dat hij zo wel werd genoemd. Ook blijkt uit de chatwisselingen niet dat de tegencontacten van [accountnaam] werden geconfronteerd met een andere gebruiker. De rechtbank beschouwd de verdachte dan ook als de ononderbroken gebruiker van dit account.
Gebruiker Macbook 1502, Samsung Edge S6, Google Pixel 3A
In het dossier zitten bewijsmiddelen die zijn aangetroffen op een Macbook 1502 (hierna: de Macbook), een Samsung Edge S6 telefoon (hierna: de Samsung) en een Google Pixel 3A telefoon (hierna: de Google Pixel). Deze apparatuur is bij een doorzoeking van de woning van de verdachte aan de [adres] in Rotterdam op 3 december 2024 aangetroffen en in beslag genomen.
De verdachte heeft verklaard dat deze apparatuur weliswaar van hem was, maar dat hij de Macbook en de Samsung in de periode van eind 2020, begin 2021 aan iemand heeft uitgeleend. Alles wat aan bewijs op de apparatuur is aangetroffen uit die periode, is dus niet van hem afkomstig. De Google Pixel had de verdachte in het geheel niet in gebruik, aldus de verdachte ter terechtzitting.
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte dat hij niet steeds de beschikkingsmacht heeft gehad over de Macbook en de Samsung omdat hij deze heeft uitgeleend, niet aannemelijk. De verdachte heeft (ook) op dit punt slechts in vage bewoordingen en zonder verifieerbare details verklaard. Het dossier biedt verder geen steun voor de verklaring van de verdachte dat hij de apparatuur in de periode van eind 2020, begin 2021 heeft uitgeleend aan iemand anders. Het dossier bevat daarentegen wel aanknopingspunten voor de conclusie dat de verdachte in die periode de gebruiker was van deze Macbook en Samsung. Zo staat op de Macbook een berekening voor coronasteun (TVL) voor twee vennootschappen van de verdachte uit december 2020 en een verhuisbericht van één van zijn vennootschappen uit oktober 2020. Op de Samsung staan foto’s van chatberichten van 11 oktober 2020 met ‘ [gebruikersnaam 2] ’. Gelet op de inhoud van de berichten gaat de rechtbank ervan uit dat het de verdachte is die de gesprekspartner is van [gebruikersnaam 2] : in de chatberichten vermeldt de gesprekspartner dat hij nog een zaak heeft en een paar huizen en dat hij zijn gezin een tijdje naar Pakistan wil sturen. De verdachte had in die periode een eigen zaak, enkele huizen in eigendom en is geboren in [land] , waar hij ook nog familie heeft wonen.
De rechtbank acht ook de verklaring van de verdachte dat hij de Google Pixel niet in gebruik heeft gehad onaannemelijk. Ook deze verklaring is op geen enkele manier onderbouwd. Het toestel is bovendien aangetroffen op het nachtkastje/poefje naast het bed van de verdachte. Met de telefoon is gebruik gemaakt van de wireless networks met de netwerknaam ‘ [netwerknaam] ’. De verdachte wordt [roepnaam] en/of [roepnaam] genoemd. Op de telefoon is een Signal-account aangemaakt met de username ‘ [gebruikersnaam 3] ’. In diverse chats die met deze account ‘ [gebruikersnaam 3] ’ zijn gevoerd, zijn aanknopingspunten te vinden dat het de verdachte is geweest die gebruik maakte van deze account. Zo wordt gebruiker ‘ [gebruikersnaam 3] ’ in een chat op 8 februari 2022 ‘ [bijnaam verdachte] ’ genoemd, de bijnaam van de verdachte. Ook schrijft gebruiker ‘ [gebruikersnaam 3] ’ op 21 december 2021 dat hij gisteren doodziek was omdat hij voedselvergiftiging had opgelopen. De gesprekspartner antwoordt: “Levensgevaarlijk dat pakiland”. De verdachte heeft verklaard dat hij in december 2021 in Pakistan was en dat hij daar ook eens voedselvergiftiging heeft gehad.
De rechtbank gaat er in het navolgende dan ook vanuit dat de verdachte ononderbroken de gebruiker is geweest van de Macbook, de Samsung en de Google Pixel.
Feit 1
De verdachte wordt onder feit 1, primair als medeplegen, subsidiair als medeplichtigheid, de invoer van drie of meer partijen cocaïne verweten. Deze partijen zijn op respectievelijk 16 augustus 2020 in Rotterdam, tussen 16 en 30 december 2020 in Antwerpen en op 2 december 2021 in beslag genomen. De rechtbank bespreekt per inbeslaggenomen partij of partijen, zoals vermeld achter de drie liggende gedachtestreepjes in de tenlastelegging, of de verdachte verweten gedragingen bewezen kunnen worden verklaard. Vervolgens beantwoordt zij de vraag of sprake is van medeplegen en van invoer in Nederland.
Vrijspraak
import Rotterdam 1097,8 kg cocaïne op 16 augustus 2020
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van (medeplegen van, althans medeplichtigheid aan) de invoer van cocaïne die op 16 augustus 2020 in de haven van Rotterdam werd onderschept. In het dossier zijn aanwijzingen dat de verdachte betrokkenheid had bij dit transport, maar de rechtbank ziet onvoldoende aanknopingspunten dat de verdachte wetenschap had van het feit dat in dat transport cocaïne werd vervoerd. Uit het dossier blijkt dat de verdachte bemiddeld heeft bij de verkoop van de vennootschap waarvoor de container waarin de cocaïne werd aangetroffen bestemd was. Ook blijkt dat bij de doorzoeking op 3 december 2024 van de voormalige woning van de verdachte in [plaats 2] de vrachtbrieven van de container waarin de cocaïne zat verstopt, werden aangetroffen. Die omstandigheden acht de rechtbank echter onvoldoende voor de conclusie dat de verdachte wetenschap had van de invoer van cocaïne in de desbetreffende container. Die wetenschap blijkt ook niet uit de groepschat van de berichtendienst Sky-ECC, waarin de verdachte met zijn account [accountnaam] vanaf 13 juni 2020 deelnam. Weliswaar rechtvaardigt de inhoud van die chatberichten de conclusie dat de deelnemers in die groepschat vermoedelijk een transportlijn voor verdovende middelen bespreken, voldoende voor een bewezenverklaring van de wetenschap van de verdachte met betrekking tot deze lading acht de rechtbank die chatberichten niet, ook niet in combinatie met de eerdergenoemde bemiddeling door de verdachte en aangetroffen vrachtbrieven in zijn voormalige woning. Daargelaten dat de verdachte slechts deelnemer aan de groepschat is geweest en niet zelf berichten heeft verstuurd, acht de rechtbank van belang dat het in die berichten gaat om (voorbereidingen voor) een transportlijn met vis als deklading, terwijl in de container waar de tenlastelegging op ziet, bananen als deklading werden gebruikt.
Nu er naar het oordeel van de rechtbank geen wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte wetenschap had dat met deze lading cocaïne werd ingevoerd en dus niet bewezen kan worden verklaard dat de verdachte opzet had op de tenlastegelegde invoer van die cocaïne, dient de verdachte van dit onderdeel van feit 1 te worden vrijgesproken, zowel voor zover dit primair als subsidiair ten laste is gelegd.
Import Antwerpen 442,95 kg in 7 containers in december 2020
Het voorgaande geldt niet voor de zeven transporten die in de periode van 16 tot 30 december 2020 in de haven van Antwerpen zijn onderschept, en waarbij in totaal 442,95 kg cocaïne werd aangetroffen. Ten aanzien van deze transporten is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van de invoer van deze hoeveelheden cocaïne. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Onderschepte containers
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de Belgische douane in de haven van Antwerpen zeven containers met cocaïne heeft onderschept. De containers waren alle bestemd voor [bedrijfsnaam 1] B.V. te [vestigingsplaats 1] (hierna: [bedrijfsnaam 1] ), waren alle afkomstig van [bedrijfsnaam 2] S.A. te [vestigingsplaats 2] , Ecuador (hierna: [bedrijfsnaam 2] ) en vermeldden alle op de bill of lading als ‘consignee’ en ‘notify’ [bedrijfsnaam 3] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 3] ).
Cocaïne in containersIn alle containers zijn op dezelfde plaats, namelijk in zogenaamde neck-balken in de constructie van de containers, grote aantallen dichtgetapete pakken aangetroffen met wit poeder, die waren gelabeld en voorzien van stempels. Dit poeder betrof bij alle indicatieve testen cocaïne. Het gaat om de volgende containers, data en gewichten cocaïne:
[nummer 1] : 16 december 2020 in constructie 55,64 kilogram cocaïne;
[nummer 2] : 17 december 2020 in constructie 73 kilogram cocaïne;
[nummer 3] : 21 december 2020 in constructie 74,04 kilogram cocaïne;
[nummer 4] : 23 december 2020 in constructie 67,94 kilogram cocaïne;
[nummer 5] : 30 december 2020 in constructie 55 kilogram cocaïne;
[nummer 6] : 30 december 2020 in constructie 57,53 kilogram cocaïne;
[nummer 7] : 27 december 2020 in constructie 59,8 kilogram cocaïne.
De rechtbank overweegt dat alleen het positieve resultaat van een indicatieve test onvoldoende is voor het bewijs dat de geteste stof daadwerkelijk cocaïne bevat.
De rechtbank ziet echter in het onderhavige geval ook andere aanwijzingen die het resultaat van de indicatieve testen ondersteunen. De rechtbank wijst ten eerste op de vorm van de blokken, de stickers en stempels waarmee de blokken in alle zeven containers waren gelabeld, en de getapete en donkerkleurige verpakking van die blokken. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat cocaïne in dergelijke blokken, gestempeld en op deze wijze zorgvuldig verpakt worden vervoerd. De rechtbank wijst ten tweede op de vernuftige wijze waarop de blokken in de constructie van alle container waren verborgen. Het was noodzakelijk om de koppen van de neck-balken open te slijpen om de blokken uit de constructie te halen. Het is de rechtbank ook ambtshalve bekend dat een dergelijke heimelijke wijze van vervoer gebruikelijk is bij het invoeren van cocaïne. De rechtbank wijst tot slot op de Sky-ECC-communicatie van 17 en 18 december 2020, waarbij gebruiker [gebruikersnaam 4] (welk account ook is geïdentificeerd als van medeverdachte [medeverdachte] ) met betrekking tot twee containers die op 15 december 2020 in de haven van Antwerpen aankwamen en die voor nader onderzoek waren achtergehouden, schrijft: “The box with work what they took, they dont let us take the box bro they gonna take out all the fruit and put in another box and then when they done that we can pick up / (so I think they found it) / The new load that will arrive this weekend, I try tomorrow to send them to another country like Germany bremen on tranzit, bcs they will not check in antwerpen…”. De rechtbank leest in deze chat dat gebruiker [gebruikersnaam 4] vreest dat iets wat in die container zit, gevonden is en dat een nieuwe lading die in het weekend zal arriveren, doorgestuurd moet worden naar een ander land, kennelijk om (ook) ontdekking van die partij te voorkomen.
Al deze feiten en omstandigheden, in combinatie met de indicatieve testen, bieden naar het oordeel van de rechtbank voldoende steun voor het oordeel dat het poeder in de aangetroffen blokken in de zeven containers cocaïne betrof.
Betrokkenheid verdachte bij en wetenschap van deze invoer
De betrokkenheid van de verdachte bij deze invoer en zijn wetenschap dat er verdovende middelen werden ingevoerd bij deze onderschepte transporten leidt de rechtbank uit de volgende feiten uit het dossier af.
Uit het betalingsverkeer van de verdachte blijkt dat hij op 11 en 13 november 2020, dus voorafgaand aan de leveringen, € 25.000,- resp. € 4.000,- van één van zijn privérekeningen aan [bedrijfsnaam 1] heeft overgemaakt, onder vermelding van “Tbv aanbetaling [bedrijfsnaam 3] ”. Het eerste bedrag is nog diezelfde dag door [bedrijfsnaam 1] overgemaakt naar [bedrijfsnaam 2] in Ecuador. Verder blijkt uit het betalingsverkeer van [bedrijfsnaam 4] B.V., een vennootschap van de verdachte, dat in de periode van 20 november tot en met 15 december 2020 in 7 transacties in totaal € 96.000,- naar [bedrijfsnaam 1] werd overgemaakt, onder vermelding van “Tbv betalingen [bedrijfsnaam 3] ”. Ook deze gelden werden na ontvangst door [bedrijfsnaam 1] overgeboekt naar [bedrijfsnaam 2] in Ecuador, de afzender van de containers waarin cocaïne is aangetroffen.
De verdachte heeft zijn verklaring ter terechtzitting dat het bij de privébetalingen ging om betalingen op grond van een leningsovereenkomst aan [bedrijfsnaam 1] , of dat de bankrekening van [bedrijfsnaam 4] in de desbetreffende periode door de verdachte aan een ander in gebruik was gegeven die de betalingen zou hebben verricht, niet verder geconcretiseerd. Deze verklaringen voor de betalingen vinden ook geen steun in het dossier. De rechtbank gaat er vanuit dat het de verdachte zelf was die deze betalingen heeft verricht en dat deze betalingen betrekking hadden op de transporten waarvan de onderschepte containers met cocaïne onderdeel uitmaakten. Zij acht daarvoor van belang dat de ontvanger [bedrijfsnaam 1] is en dat de betaalomschrijving [bedrijfsnaam 3] is. Daarnaast kent zij betekenis toe aan het moment waarop er betaald is, voorafgaand aan de leveringen, aan de omstandigheid dat grote, ronde bedragen betaald zijn en ten slotte aan de omstandigheid dat [bedrijfsnaam 1] de betalingen (direct) doorstortte naar [bedrijfsnaam 2] in Ecuador, zijnde een land van waaruit naar feit van algemene bekendheid cocaïne wordt geëxporteerd.
In de Macbook van de verdachte is verder een Excel-overzicht aangetroffen, genaamd ‘PLANNING’. Dit betreft een administratie van binnenkomende containers, gerangschikt per week en met ‘pick up date’. Dit overzicht is aangemaakt op 24 juli 2020 en voor het laatst gewijzigd op 25 januari 2021; bij beide data staat de verdachte als auteur vermeld. Het bestand is aangetroffen in de mappenstructuur ‘Naamloos2 > - > .Trashes > 502 > 08. [bedrijfsnaam 3] > IMPORT > ECUADOR > ANTWERPEN’. Op het overzicht staan 17 containernummers vermeld, waaronder de 7 containers die zijn onderschept in Antwerpen. De rechtbank beschouwt de verdachte als de auteur van dit bestand, gelet op de vermelding van zijn naam als auteur en de omstandigheid dat hij naar haar oordeel ononderbroken de beschikking had over de Macbook waarop het bestand is aangetroffen.
De rechtbank is van oordeel dat uit het overzicht ook blijkt dat de verdachte wist dat er sprake was van cocaïnetransporten. Dat blijkt ten eerste uit het feit dat het overzicht een kolom bevat, getiteld ‘Work’. Uit de bewijsmiddelen, met name uit de onderschepte Sky-ECC-gesprekken, volgt dat ‘werk’ of ‘work’ diende als aanduiding voor verdovende middelen. Zo schrijft gebruiker [gebruikersnaam 4] in een chat op 15 december 2020 over zijn handelwijze “Because I always do like this / 2 boxes we pick up port / we bring to fruit client take out all fruits / after the work box goes to warehouse / and empty box without work goes back to port”. De gebruiker van het account [gebruikersnaam 4] is zoals eerder gezegd geïdentificeerd als medeverdachte [medeverdachte] . Hieruit leidt de rechtbank af dat [medeverdachte] vertelt dat een container met fruit als deklading vanuit de haven eerst naar een fruitbedrijf gaat, daar de deklading fruit wordt uitgeladen en daarna de container naar een opslagplaats gaat waar cocaïne wordt verwijderd. Tot slot gaat de container, zonder ‘work’, weer terug naar de haven. Ook de verdachte gebruikt deze terminologie; hij spreekt in een Sky-ECC-chat op 17 februari 2021: “Tp wacht op ons voor werk”, waarbij ‘tp’ vermoedelijk staat voor ‘transport’.
In de kolom ‘Work’ in het planningsoverzicht dat door de verdachte is opgesteld, staat bij de containers waarin in de constructie cocaïne bleek te zijn verwerkt, ‘YES’ vermeld. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit dat de verdachte op deze wijze in zijn overzicht van containers bijhield of er cocaïne in verwerkt zat of niet. Alleen de container met nummer [nummer 1] vermeldt ‘NO’ in het overzicht, maar in een vermoedelijk eerdere versie van het overzicht staat nog ‘YES’ achter deze container. Een geloofwaardige verklaring dat het Excell-overzicht “Planning” anders moet worden uitgelegd, heeft de verdachte voor de inhoud van het excellbestand niet gegeven.
Die eerdere versie van het planningsoverzicht van de verdachte wordt door gebruiker [gebruikersnaam 4] ( [medeverdachte] ) gebruikt om te verifiëren in welke container nu wel en niet ‘work’, cocaïne, zit verwerkt, omdat daarover kennelijk onduidelijkheid bestond. [medeverdachte] verstuurt in een Sky-ECC-chat op 15 december 2020 een foto van het planningsoverzicht van de verdachte waarin achter container [nummer 8] in de kolom ‘Work’ ‘YES’, en achter [nummer 9] ‘NO’ staat vermeld. [medeverdachte] schrijft: “ [nummer 8] [nummer 9] this 2 driver picked up today / can your guy confirm wich s work”. Daarna schrijft [medeverdachte] : “So I need to know bro wich box is with work with nr [nummer 8] [nummer 9] / They are both with work correct nothing was empty? / Bro [nummer 8] is not work / Only nr [nummer 9] / So nr [nummer 9] is coming today with work / And nr [nummer 8] is empty”. De rechtbank concludeert uit deze chat dat de administratie die de verdachte bijhoudt, leidend, zo niet doorslaggevend is voor de overige betrokken personen.
In het planningsoverzicht dat in de Macbook werd aangetroffen, zijn vijf containers, namelijk [nummer 1] , [nummer 2] , [nummer 3] , [nummer 10] en [nummer 4] , in rood weergegeven. Het gaat hier om vijf door de Belgische douane onderschepte containers. De rechtbank is van oordeel dat met deze kleurcode de verdachte in zijn overzicht heeft aangegeven welke containers waren onderschept en welke niet.
Voor de containers [nummer 6] en [nummer 7] is in het planningsdocument niet met een ‘YES’ of ‘NO’ vermeld of daarin ‘Work’, cocaïne, was verwerkt, en evenmin waren deze containers voorzien van een rode of groene kleurcode. De rechtbank is echter van oordeel dat de feitelijke gang van zaken rondom de containers [nummer 6] en [nummer 7] op essentiële punten overeenkomt met de eerdere vijf containers. Deze twee containers waren ook bestemd voor [bedrijfsnaam 1] , waren ook afkomstig van [bedrijfsnaam 2] en vermeldden beide op de bill of lading als ‘consignee’ en ‘notify’ [bedrijfsnaam 3] . Ook in deze containers zijn op dezelfde plaats, namelijk in zogenaamde neck-balken in de constructie van de containers, grote aantallen dichtgetapete pakken aangetroffen met wit poeder, en ook dit poeder betrof bij indicatieve testen cocaïne. In alle zeven containers werden pakketten aangetroffen met de opdruk “A1”. Daarmee komen alle zeven cocaïnetransporten die onder feit 1, tweede gedachtestreepje ten laste zijn gelegd, op essentiële punten overeen en versterken het bewijs ten aanzien van elkaar. De beide containers [nummer 6] en [nummer 7] stonden bovendien, als gezegd, wel vermeld in het planningsoverzicht dat door de verdachte is opgesteld. De rechtbank acht daarom bewezen dat de verdachte ook voor de containers met nummers [nummer 6] en [nummer 7] wetenschap had van de cocaïne die in die containers was verborgen.
Uit de Sky-ECC-berichten blijkt dat, nadat er onrust is ontstaan over containers die niet worden vrijgegeven, gebruiker [gebruikersnaam 4] ( [medeverdachte] ) zijn vriend, die blijkens de berichten in de chat in een grijze Citroën C4 rijdt, op 15 december 2020 – tijdens de lockdown - naar Antwerpen stuurt. De verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat hij op 15 december 2020 in een Citroën naar Antwerpen is gereden om een PGP-telefoon af te geven. De rechtbank acht dit, gezien de inhoud van deze chatgeschiedenis, niet aannemelijk. Uit het samenstel van omstandigheden, de rit en de chatberichten, leidt de rechtbank af dat de verdachte kennelijk geprobeerd heeft de onderschepte containers vrijgegeven te krijgen.
In de Samsung zijn foto’s aangetroffen van een chatgesprek van 11 oktober 2020 met [gebruikersnaam 2] ( [medeverdachte] ).
De verdachte schrijft aan [medeverdachte] : “Wat valt er te verdelen met verhaal van [naam 1] ? / En met [bedrijfsnaam 3] ? Moesten we nog bespreken wat ik zou verdienen.” [medeverdachte] antwoordt: “Ik denk dat ik tussen de 100 e/150 voor ons kan regelen”. De verdachte vraagt: “Eerste keer delen wij die 150?” [medeverdachte] antwoordt: “100/150 delen wij ja 50/50 / (..) Komt goed vriend kijk hou nu eventjes 75K aan van de laatste werken die we hebben gehad die kan je opschrijven en dan weetje dat zoiezo wat je tegoed hebt (..)”. De verdachte schrijft even later: “Ik moet weten wat ik komende tijd binnen krijg, ik loop al achter met planning / Niet alleen dit werk, heb ook nog een zaak en paar huizen. Daar moet ik eerst wat geld investeren om verder te kunnen / En gezin, wil ik tijdje naar [land] sturen, moet daar huis kopen en inkomen regelen voor hun / Ik heb 500K nodig om dat allemaal te kunnen doen / Tot einde van het jaar.” [medeverdachte] schrijft terug: “Okeyy grotere job komen nog”. De verdachte antwoordt: “Weet ik, daarom maak ik de planning alvast / Ik heb een lijstje gemaakt van wat ik tegoed heb nog en wil weten wanneer ik dat kan verwachten”.
In het bestand ‘Planning’ heeft de verdachte een tabblad opgenomen met als opschrift ‘REKENING [bijnaam verdachte] ’, waarmee kennelijk de verdachte wordt bedoeld, gezien zijn bijnaam. Het overzicht op dit tabblad vangt aan met post ‘saldo t/m week 40’ ad 75.000,-, hetgeen overeen komt met het bedrag dat [medeverdachte] aan de verdachte toezegt voor de “werken die we hebben gehad”. Het overzicht komt, na enkele bijschrijvingen voor de weken 42 t/m 47, tot een bedrag van 260.000,- wat ‘ [bijnaam verdachte] ’ nog tegoed heeft.
Naar het oordeel van de rechtbank maken [medeverdachte] en de verdachte in de chatberichten afspraken over de verdeling van opbrengsten die te maken hebben met [bedrijfsnaam 3] en [naam 1] , waarbij met [naam 1] vermoedelijk [naam 1] , eigenaar van [bedrijfsnaam 1] wordt bedoeld, die de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard te kennen. Gezien de aanzienlijke bedragen waarover de verdachte spreekt en die hij kennelijk in oktober 2020 meent voor het einde van dat jaar te kunnen verdienen, terwijl het een feit van algemene bekendheid is dat de handel in cocaïne zeer lucratief is, concludeert de rechtbank dat de verdachte spreekt over de verdeling van de opbrengst van import van cocaïne.
Kortom: uit het betalingsverkeer van de verdachte ten behoeve van de transporten, het Excell-overzicht “Planning” in de Macbook van de verdachte en de daarin gebruikte rode markering voor de onderschepte containers, de autorit van de verdachte naar Antwerpen, chatgesprekken en foto’s van chatgesprekken op de Samsung van de verdachte, leidt de rechtbank af dat de verdachte betrokken is geweest bij en wist van de invoer van cocaïne in december 2020 zoals ten laste is gelegd.
Import Antwerpen 556,66 kg op 2 december 2021
Onderschepte containerUit het proces-verbaal dat is opgesteld door de Belgische douane, blijkt dat op 2 december 2021 bij container met nummer [nummer 11] , gevuld met ananassen en afkomstig van [bedrijfsnaam 5] in Panama en bestemd voor [bedrijfsnaam 1] , een verdacht scanbeeld werd gezien. De lasnaden van de vloer duidden op manipulatie, en nadat de vloer werd losgeslepen, werden in de ruimte waar normaal isolatiemateriaal zit, 500 pakketten wit poeder aangetroffen, verpakt in buigzame loden platen. De pakketten zelf waren ingepakt in plastic en tape en voorzien van verschillende logo’s. Op de platen poeder waren ook logo’s gedrukt.
Cocaïne in container
Indicatieve testen wezen uit dat het ging om cocaïne. In totaal werd 566,66 kg cocaïne aangetroffen. Ook hier geldt, zoals hiervoor overwogen, dat alleen het positieve resultaat van een indicatieve test onvoldoende is voor het bewijs dat de geteste stof daadwerkelijk cocaïne bevat.
De rechtbank ziet echter ook ten aanzien van deze lading andere aanwijzingen die het resultaat van de indicatieve testen ondersteunen. De rechtbank wijst ten eerste op de vorm van de blokken, de stickers en stempels waarmee de 500 blokken waren gelabeld, en op de verpakking van verschillende lagen doorzichtige folie met bruine tape van die blokken. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat cocaïne in dergelijke blokken, gestempeld en op deze wijze zorgvuldig verpakt worden vervoerd. De rechtbank wijst ten tweede op de vernuftige wijze waarop de blokken in de constructie van alle container waren verborgen. Het was noodzakelijk om de gehele vloer van de container open te slijpen om de blokken uit de constructie te halen. De blokken waren verder in loodplaten verpakt, kennelijk om detectie door scanning tegen te gaan. Het is de rechtbank ook ambtshalve bekend dat dergelijke heimelijke wijze van vervoer gebruikelijk is bij het invoeren van cocaïne. De rechtbank wijst tot slot op het chatgesprek van 7 december 2021 tussen de verdachte (als gebruiker ‘ [gebruikersnaam 3] ’) en ene [naam 2] , waarin de verdachte eerst een foto van een e-mail stuurt met als onderwerp ‘scanning en verificatie van container [nummer 11] ’, waarop [naam 2] stuurt: “is dat ananas” en de verdachte antwoordt “Ja”. [naam 2] stuurt dan: “Is dat de bewuste”, waarop de verdachte wederom antwoordt “Ja”. De rechtbank leidt uit deze aanduiding dat deze container ‘de bewuste’ container met ananassen is, af dat zij spreken over een container met meer dan enkel ananassen, namelijk verdovende middelen. Deze feiten en omstandigheden bieden voldoende steun voor het oordeel van de rechtbank dat het poeder in de aangetroffen blokken in de container daadwerkelijk cocaïne betrof.
Betrokkenheid verdachte bij en wetenschap van deze invoer
De betrokkenheid van de verdachte en zijn wetenschap dat er verdovende middelen werden ingevoerd bij dit onderschepte transport, leidt de rechtbank, uit het voorgaande chatgesprek en daarnaast uit de volgende feiten uit het dossier af.
In de Google pixel-telefoon van de verdachte, die hij in december 2021 in gebruik had, werd een overzicht van containers aangetroffen die in de weken 43 t/m 47 van 2021 vanuit Ecuador en Panama in Antwerpen waren aangekomen of zouden aankomen. In dat overzicht staat ook de container met nummer [nummer 11] . De verdachte antwoordt verder (als gebruiker ‘ [gebruikersnaam 3] ’) in de chat van 7 december 2021, nadat [naam 2] om 15:02 uur aangeeft dat een chassis in de haven kwijt is, om 16:42 uur “Ja, ben in contact met [naam 3] via mail”. ‘ [gebruikersnaam 3] ’ stuurt dan een foto van een e-mail van [naam 4] aan [naam 3] van Haarlem van 16:29 uur door, waarin deze [naam 4] aangeeft dat ze bij de douane “ons chassis” kwijt zijn . De rechtbank leest hierin dat de verdachte ter onderbouwing van zijn uitspraak dat
hijin contact is met [naam 3] , die mail van
[naam 4](van [bedrijfsnaam 1] ) doorstuurt. De verdachte maakt dus kennelijk gebruik van een mailaccount van [naam 4] , medewerker van [bedrijfsnaam 1] , of heeft direct zicht op het berichtenverkeer op dit mailaccount.
Op de Macbook van de verdachte werd de vrachtbrief (Waybill) voor de container met nummer [nummer 11] aangetroffen, met afgiftedatum 2 november 2021. Verder werd een e-mail van [naam 4] van [bedrijfsnaam 1] van 23 november 2021 aangetroffen, waarin hij een betaalbewijs stuurt aan [bedrijfsnaam 6] , de rederij van de container, voor de betaling een factuur ad € 3.838, 78 van de rekeninghouder [bedrijfsnaam 1] B.V. Bij de omschrijving staat: invoice [factuurnummer] / [ladingnummer] . Dat laatste nummer is het bill of lading-nummer van de container waarin de cocaïne werd aangetroffen. [naam 4] schrijft: “Graag ontvangen wij de release per mail.”
Tot slot werd in de Macbook van de verdachte een e-mail van [naam 4] van 23 november 2021, aangetroffen, gericht aan [e-mailadres] (de verzender van de container), waarin [naam 4] informeert of de verzending is vrijgegeven, refererend aan het bill of lading-nummer [ladingnummer] , hetgeen overeenkomt met de onderschepte container.
Kortom: uit de chatgesprekken van 7 december 2021 met [naam 2] , de vermelding van containernummer [nummer 11] in het overzicht van aangekomen containers in de Google pixeltelefoon van de verdachte, het gebruik van een mailaccount van [bedrijfsnaam 1] en mails afkomstig van dat account in de Macbook van de verdachte, leidt de rechtbank af dat de verdachte nauw betrokken is geweest bij en wist van de invoer van cocaïne op 2 december 2021 zoals ten laste is gelegd.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit het dossier leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde feit 1, tweede gedachtestreepje af dat hij betrokken is geweest bij de financiering van de transporten, dat hij in een planningsbestand bijhield welke containers cocaïne bevatten en welke niet, en met kleurcodes bijhield welke containers onderschept waren en welke niet, dat hij naar Antwerpen is gegaan om één van de onderschepte containers vrijgegeven te krijgen en dat hij fifty-fifty meedeelde in de opbrengst van de transporten. Ook met betrekking tot het tenlastegelegde feit 1, derde gedachtestreepje leidt de rechtbank uit het dossier af dat de verdachte actief betrokken is geweest bij de administratieve afhandeling van de container richting verzender, rederij en federale overheidsdienst financiën toen de container voor controle werd geselecteerd.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat wat betreft de ten laste gelegde invoer betreffende de in Antwerpen onderschepte cocaïne sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte(n) die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Invoer in Nederland
Het is vaste rechtspraak dat containers die de haven van Antwerpen hebben bereikt, worden geacht ook binnen het grondgebied van Nederland te zijn gebracht. Immers kunnen containerschepen de haven van Antwerpen enkel bereiken via de Westerschelde en is op dat moment de Nederlandse landsgrens al gepasseerd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat met de aankomst van de zeven containers in de haven van Antwerpen, sprake is van een voltooide invoer in Nederland zoals bedoeld in artikel 2 onder A van de Opiumwet.
Feit 2
De verdachte wordt verweten, in vereniging, handelingen te hebben verricht ter voorbereiding en of bevordering van de handel in drugs, bestaande uit het verschillende gedragingen. De rechtbank bespreekt hierna achtereenvolgens welke van de gedragingen die de verdachte zijn ten laste gelegd bewezen kunnen worden verklaard.
De rechtbank stelt voorop dat bij de beantwoording van de vraag of het onder 2 tenlastegelegde feit is bewezen, moet komen vast te staan dat de in de tenlastelegging omschreven voorwerp(en) en gelden (hierna: de middelen) bestemd waren tot het begaan van het misdrijf, zoals in de tenlastelegging omschreven. Daartoe dient te worden beoordeeld of de middelen, afzonderlijk dan wel gezamenlijk, naar hun uiterlijke verschijningsvorm ten tijde van het handelen dienstig konden zijn voor het misdadige doel dat de verdachte met het gebruik daarvan voor ogen had (HR 20 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ0213 en HR 9 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1503).
Uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt het volgende.
Het middels versleutelde Sky-ECC berichten inlichtingen, aanwijzingen en/of opdrachten te hebben ontvangen van en/of te hebben doorgegeven aan anderen met betrekking tot bedrijven, bedrijfsnamen
Uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting en het verhoor van de verdachte op 6 december 2024 blijkt dat de verdachte vennootschappen heeft geregeld en heeft doorgelicht. De verdachte heeft verklaard dat het zijn taak was om de vennootschappen door te lichten en te kijken of er oude schulden in zaten of niet.
Uit Sky-ECC-chats in de groep waaraan de verdachte op 13 juni 2020 is toegevoegd, blijkt dat hij ook werd aangezocht om een visvennootschap op deze wijze door te lichten. [gebruikersnaam 5] . Dit account is, opnieuw, geïdentificeerd als behorende bij [medeverdachte] . [medeverdachte] schrijft op 17 juni 2020: “(..) om alles dubbel te checken mij maat die alles voor me regelt die kent [naam 5] ook heel goed die zou ik met [naam 5] kunnen laten afspreken en alles dubbel dubbel checken (..) / Dan zal mijn man met [naam 5] afspreken / en alles dubbel dubbel checken / Aah helemaal vergeten mij man zit ook in de groep [gebruikersnaam 1] als [naam 5] morge akkoord geeft / Regel dat met [naam 5] fftjes Oke bro”. De verdachte, [accountnaam] , die als de [gebruikersnaam 1] wordt aangeduid, antwoordt “Komt goed bro”.
Dat deze visvennootschap zou worden gebruikt voor criminele activiteiten, blijkt uit latere chatberichten in de groep waarvan de verdachte nog altijd deel uitmaakt. De rechtbank acht ongeloofwaardig, zoals de verdachte heeft verklaard, dat hij deze chatgesprekken niet heeft gelezen. Dit gezien de duur van zijn deelname aan de groep en de omstandigheid dat enkel door ingrijpen van de politie een einde is gekomen aan het bestaan ervan en daarmee aan deelname van de verdachte. De rechtbank gaat er dus vanuit dat hij hiervan kennis heeft genomen. Op de vraag, op 7 juli 2020: “Wat is de planning wat gaan we met vis bv doen” antwoordt één van de gesprekspartners in de groep: “Ik wilde weten of bedrijf besmet was door encro maat, dat is waar mijn opzetter ook zorgen over maakte. Hoor van jullie dat jullie enkel sky hebben gebruikt”. Later schrijft deze gebruiker “mijn en ieders veiligheid voorrang we zijn actief werkende groep hebben dus veel na wee en van t encro geval. Kan begrijpen dat ouwe niet al t veel criminele activiteiten doet en geen begrip voor d situatie heb maar ons veiligheid gaat voor allles”. De rechtbank leidt hieruit af dat de visvennootschap, die de verdachte heeft helpen screenen, niet besmet is geraakt omdat deze vennootschap niet is genoemd in de encro-chat, een encrypted messaging telefoondienst die rond die tijd door de politie werd opgerold, maar enkel in Sky-ECC. Deze gebruiker duidt de groep aan als een actief werkende groep die veel naweeën ondervindt van het oprollen van de Encro-chat. Iemand die als ‘ouwe’ wordt aangeduid, doet, kennelijk in tegenstelling tot de actieve groep, weinig, maar de gebruiker wil veiligheid voor alles. Deze berichten kunnen, in onderling samenhang bezien, naar het oordeel van de rechtbank enkel zien op criminele activiteiten.
Uit diverse Sky-ECC-berichten van de verdachte (als gebruiker van het account met de naam [accountnaam] ) concludeert de rechtbank dat de verdachte beziet, en kiest, welke vennootschap gebruikt moet worden, en zelf ook degene wil zijn die namens die vennootschappen wil kunnen mailen. Zo schrijft hij op 26 januari 2021: “Ik wil sowieso mail contact zelf in de hand hebben / Niet dat we steeds afhankelijk zijn van z’n maat / Ik ga kijken wat de mogelijkheden zijn qua mail en met welke bv we kunnen werken”. Op 17 februari 2021 schrijft de verdachte: “Pan loopt via [naam 6] / Ecua gaan we met mano beginnen alvast? / En binnenkort pakken we die andere bv erbij voor beiden”. Hieruit blijkt dat dat de verdachte voorstelt om een andere vennootschap te gaan gebruiken voor zowel Panama als Ecuador. Later die dag schrijft de verdachte: “Bv klaarmaken, moet nog wat belasting betaald worden. / [bedrijfsnaam 7] bv / vorig jaar nog bananen gedaan uit colo / Bestaat al een jaar of 20”. Het is een feit van algemene bekendheid dat criminelen het liefst bedrijven als dekmantel gebruiken die niet pas zijn opgericht maar al ouder zijn, en die al een historie hebben in bestellingen van de goederen die als beoogde deklading zullen worden gebruikt. De rechtbank leest in deze chat dat de verdachte [bedrijfsnaam 7] B.V., een vennootschap van 20 jaar oud die al eerder bananen uit Colombia heeft besteld, gereed maakt om als dekmantelbedrijf te kunnen fungeren.
Betalingen
De verdachte heeft in een e-mail van 23 november 2021, zich voordoende als [naam 4] van [bedrijfsnaam 1] , een bewijs van een afschrijving van € 3.838,78 van de Rabobank-rekening van [bedrijfsnaam 1] B.V. verzonden aan rederij [bedrijfsnaam 6] , met het kennelijke doel, zo blijkt uit de bewijsmiddelen, om de container met [nummer 11] nummer vrijgegeven te krijgen. In die container werd 566,66 kg cocaïne aangetroffen.
Inlichtingen over (wijze van) transport (van o.a. dekladingen en/of partijen verdovende middelen
De verdachte heeft een administratief overzicht vervaardigd van containers die in de laatste weken van 2020 in de haven van Antwerpen waren gearriveerd en zouden arriveren, met vermelding daarbij of de container ‘Work’, cocaïne, bevatte of niet. De gegevens die de verdachte bijhield, werden, blijkens de chatgesprekken van [medeverdachte] op 15 december 2020, door [medeverdachte] en zijn gesprekspartner gebruikt om vast te stellen of in bepaalde containers al dan niet cocaïne was verwerkt.
De verdachte had op zijn Google Pixel-telefoon een gelijksoortig overzicht van transporten voor de weken 43 t/m 47 van 2021 vanuit Panama en Ecuador naar Antwerpen. Op dat overzicht stond ook de container vermeld waarin op 2 december 2021 cocaïne werd aangetroffen en waarvan de rechtbank hiervoor heeft vastgesteld dat de verdachte medepleger was.
Papierwerk van bedrijven te regelen)
De verdachte heeft verklaard dat hij bemiddelde bij de overdracht van de aandelen in de vennootschap aan katvangers, waarbij de verdachte wist dat het voor de nieuwe eigenaar of gebruiker niet uitmaakte wat het bedrijf precies deed. In een Sky-ECC-chat van 13 juni 2020 zegt gebruiker [gebruikersnaam 5] , dat is [medeverdachte] , over [bijnaam verdachte] , de naam waarmee de verdachte wordt aangeduid: “ [bijnaam verdachte] regelt al de bvs en papierwerk en overboekingen enzo”.
Bills of lading en/of facturen te versturen en/of te ontvangen
De verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij bills of lading en facturen heeft ontvangen van bestellingen die in Zuid-Amerika zijn gedaan. Op zijn Macbook is de vrachtbrief (waybill) van de lading ananassen aangetroffen waarin in december 2021 in Antwerpen cocaïne werd aangetroffen.
Betalingen verricht
Zoals de rechtbank hiervoor heeft vastgesteld, heeft de verdachte aanzienlijke geldbedragen betaald aan [bedrijfsnaam 1] , die die gelden op haar beurt heeft doorbetaald aan [bedrijfsnaam 2] , de verzender van de zeven cocaïnetransporten die in december 2020 in de haven van Antwerpen zijn onderschept. Blijkens de betalingsomschrijving ‘tbv aanbetalingen [bedrijfsnaam 3] ’, de naam van de vennootschap die als
consigneeoptrad voor de zeven cocaïnetransporten, hadden de betalingen door de verdachte naar het oordeel van de rechtbank ook betrekking op die transporten.
PGP-telefoons
De verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij PGP-telefoons heeft geïnstalleerd en geleverd, die blijken te zijn gebruikt voor de import van cocaïne. Op de Macbook van de verdachte zijn aankoop- en ontvangstbewijzen aangetroffen van drie Sky toestellen, waaronder een toestel met gebruikers-ID [gebruikersnaam 5] , dat is gekoppeld aan [medeverdachte] . De verdachte heeft voorts deelgenomen aan SKY-ECC-chats op dergelijke telefoons.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voorwerpen en gelden die de verdachte voorhanden heeft gehad, gezamenlijk naar hun uiterlijke verschijningsvorm dienstig konden zijn – mede gelet op het daarvan gemaakte gebruik door de verdachte – voor het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en het opzettelijk afleveren van cocaïne.
De rechtbank leidt uit het voorgaande voorts af dat de verdachte ten tijde van het voorhanden hebben daarvan het misdadige doel voor ogen had. De rechtbank wijst bijvoorbeeld op de Sky-ECC-berichten van 2 februari 2021, waarin de verdachte vraagt: “zit het in de verpakking verwerkt? / Zit het in de pallet? / Zit het in het fruit verwerkt? / Maakt wel wat uit voor het fruitbedrijf namelijk”. Het is een feit van algemene bekendheid dat cocaïne op diverse manieren in te transporteren fruit in containers kan zijn verwerkt. De rechtbank is van oordeel dat deze chat niet anders kan worden gelezen dan dat de verdachte aan de gesprekspartner vraagt of de verdovende middelen in verpakking, pallet of in het fruit zelf zijn verwerkt. De rechtbank wijst verder op de administratie die de verdachte bijhield van containers met ‘Work’, waarbij hij met kleurcodes bijhield of deze onderschept waren. De rechtbank wijst tot slot op de betalingen die de verdachte heeft verricht aan [bedrijfsnaam 1] , de ontvanger van containers met cocaïne, onder vermelding van de consignee van die containers, [bedrijfsnaam 3] .
Aldus is bewezen dat de middelen bestemd waren tot het begaan van dat misdrijf.
De slotsom is dat de tenlastegelegde gedragingen bewezen kunnen worden verklaard zoals hierna vermeld.
Feit 3
De rechtbank stelt voorop dat onder een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht en/of artikel 11b van de Opiumwet wordt verstaan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één ander persoon. Vast moet komen te staan dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Voor het bewijs van het oogmerk zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzame of gestructureerde karakter van de samenwerking – zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie – en, meer algemeen, aan de planmatigheid of de stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie. Van 'deelneming' aan een criminele organisatie is sprake, als de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk.
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat de verdachte, met [medeverdachte] , op bedrijfsmatige wijze de invoer van cocaïne heeft vormgegeven en waarbij een duidelijke taakverdeling bestond binnen een samenwerkingsorganisatie van bestendige aard. De verdachte regelde binnen die samenwerking het papierwerk voor de bv’s waarvan gebruik werd gemaakt voor de invoer van cocaïne, hield de administratie bij van welke containers er in welke week met welke inhoud in de havens aan zouden komen en onderhield contacten met de betrokken partijen. Dit samenwerkingsverband had ook een zekere duurzaamheid en structuur, zoals blijkt uit de opvolgende transporten en de planmatigheid waarmee gewerkt werd.
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat de verdachte heeft behoord tot een op de invoer van cocaïne gericht samenwerkingsverband en dat hij daarnaast ook een aandeel heeft gehad in gedragingen die mede strekten tot de verwezenlijking van het binnen die organisatie bestaande oogmerk. Daarom is bewezen dat de verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr en 11b van de Opiumwet.
De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen dat de organisatie waar de verdachte toe behoorde, (ook) het oogmerk had tot het plegen van de misdrijven witwassen en valsheid in geschrifte. Weliswaar is uit het dossier af te leiden dat de verdachte voor [medeverdachte] contante gelden op zijn bankrekening stortte en vervolgens aan [medeverdachte] overmaakte, maar het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat die gelden uit enig misdrijf afkomstig waren. De rechtbank zal de verdachte dan ook voor deze twee onderdelen van het onder 3 ten laste gelegde feit vrijspreken.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1 primair, tweede en derde gedachtestreepje, onder 2 en onder 3 (deels) ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij in de periode van 22 april 2020 tot en met 7 december 2021 te Rotterdam en/of Leidschendam, althans in Nederland, en/of in België, tezamen en in vereniging met één of meerdere anderen, meermalen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een of meerdere hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, te weten:
- één of meerdere partijen van in totaal 442,95 kilogram cocaïne, (tussen 16 december 2020 en 30 december 2020 in beslag genomen in de haven van Antwerpen) en
- een partij van 566,66 kilogram cocaïne (2 december 2021 in beslag genomen in de haven van Antwerpen),
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2
hij in de periode van 22 april 2020 tot en met 7 december 2021 te Rotterdam en/of Leidschendam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meerdere anderen, telkens om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en te bevorderen, te weten:
- het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of
- het opzettelijk afleveren van cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen,
engelden voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, door:
- middels (versleutelde) SkyECC-berichten inlichtingen, aanwijzingen en/of opdrachten te hebben ontvangen van en/of te hebben (door)gegeven aan anderen met betrekking tot bedrijven en/of bedrijfsnamen en/of bestellingen en/of betalingen en/of en/of (wijze van) transport (van o.a. dekladingen en/of partijen verdovende middelen), en/of
- papierwerk van bedrijven te regelen, en/of
- bills of lading en/of facturen te versturen en/of te ontvangen, en/of
- betalingen te verrichten, en/of
- één of meerdere PGP-telefoons en/of SkyECC-accounts aan anderen te verstrekken;
3
hij in de periode van 22 april 2020 tot en met 7 december 2021 te Rotterdam en/of Leidschendam, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven, te weten: een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid en/of artikel 10a eerste lid, Opiumwet.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat in het geval van een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten de verdachte dient te worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren waarvan twee jaren voorwaardelijk, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich gedurende meer dan een jaar samen met anderen beziggehouden met internationale handel in cocaïne. De verdachte heeft bijgedragen aan de invoer van zeer grote partijen cocaïne, in totaal meer dan 1000 kilogram, in meerdere transporten die in een bepaalde periode zelfs week na week op bedrijfsmatige schaal binnenkwamen. De verdachte is daarbij lid geweest van een criminele organisatie die tot doel die invoer van cocaïne in Nederland had. De rechtbank merkt op dat niet blijkt dat de verdachte een hoofdrol heeft gehad in die organisatie, maar wel dat hij een belangrijke schakel vormde.
Het op internationaal opereren van professionele drugsorganisaties met de invoer van cocaïne op deze schaal gaat gepaard met een ernstige en ontoelaatbare inbreuk op de rechtsorde, waarin boven- en onderwereld met elkaar worden verweven. De handel in harddrugs heeft een ontwrichtend effect op de samenleving op het gebied van gezondheid en welzijn. Het gebruik van verdovende middelen is niet alleen schadelijk voor de gezondheid van de gebruikers ervan, maar gaat ook gepaard met diverse vormen van (zware) criminaliteit, met veel geweld, schade en overlast in de samenleving als gevolg. Verdachte heeft zich laten verleiden door het grote en snelle geld dat in het criminele circuit te verdienen valt. Hiermee heeft hij zich alleen laten leiden door eigen financieel gewin. Dit rekent de rechtbank hem aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 18 februari 2025, waaruit volgt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de feiten en omstandigheden omtrent de persoon van de verdachte zoals die op de terechtzitting zijn besproken. De rechtbank ziet daarin geen aanleiding om de strafmaat naar boven of beneden aan te passen.
Straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is als uitgangspunt voor de invoer in Nederland in organisatorisch verband van meer dan 20 kg een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 72 maanden en hoger. In dit geval is sprake van een veelvoud van deze hoeveelheid. Tegelijk is de precieze hoeveelheid blijkens de rechtspraak in vergelijkbare gevallen niet doorslaggevend voor de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf. De rechtbank neemt de eis van de officier van justitie voor alle ten laste gelegde feiten in aanmerking en merkt op dat zij de verdachte gedeeltelijk vrijspreekt van die feiten. Zij weegt ook mee dat de verdachte een belangrijke schakel in de organisatie vormde, maar dat niet is gebleken dat hij een leidinggevende rol had.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de duur van zes jaren met zich brengt. Voor de oplegging van een voorwaardelijk strafdeel ziet de rechtbank geen aanleiding.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De inbeslaggenomen voorwerpen

De verdachte heeft op de terechtzitting van 16 oktober 2025 afstand gedaan van de voorwerpen genoemd op de beslaglijst, te weten acht telefoons. Gelet daarop behoeft dit
geen beslissing van de rechtbank.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 47, 57, 140 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 10, 10 a, 11b van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich en een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, voorwerpen en gelden voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (ZES) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.J. Nederhoed, voorzitter,
mr. C.W. de Wit, rechter,
mr. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C.W.I. Ostendorf, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 oktober 2025.
Mr. C.W.I. Ostendorf is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
1
hij in of omstreeks de periode van 22 april 2020 tot en met 7 december 2021 te Rotterdam en/of Leidschendam, althans in Nederland, en/of in België, tezamen en in vereniging met één of meerdere anderen, althans alleen, (meermalen) opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een of meerdere hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, (te weten:
- een partij van 1097,80 kilogram cocaïne (16 augustus 2020 in beslag genomen in Rotterdam) en/of
- één of meerdere partijen van in totaal 442,95 kilogram cocaïne, (tussen 16 december 2020 en 30 december 2020 in beslag genomen in de haven van Antwerpen) en/of
- een partij van 566,66 kilogram cocaïne (2 december 2021 in beslag genomen in de haven van Antwerpen)),
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
[medeverdachte] in of omstreeks de periode van 22 april 2020 tot en met 7 december 2021 te Rotterdam, althans in Nederland en/of in België, tezamen en in vereniging met één of meerdere anderen, althans alleen, (meermalen) opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een of meerdere hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, (te weten:
- een partij van 1097,80 kilogram cocaïne (16 augustus 2020 in beslag genomen in Rotterdam) en/of
- één of meerdere partijen van in totaal 442,95 kilogram cocaïne (tussen 16 december 2020 en 30 december 2020 in beslag genomen in de haven van Antwerpen) en/of,
- een partij van 566,66 kilogram cocaïne (2 december 2021 in beslag genomen in de haven van Antwerpen)),
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 22 april 2020 tot en met 7 december 2021 te Rotterdam en/of Leidschendam, althans in Nederland, en/of in België, (meermalen) opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door (in opdracht van en/of op verzoek van [medeverdachte] en/of zijn mededaders):
- één of meerdere bedrijven op naam van hem, verdachte en/of op naam van een ander te zetten en/of ter beschikking te stellen, en/of;
- (op naam van één of meerdere bedrijven) goederen te bestellen die als deklading dienden/konden dienen, en/of
- (per e-mail en/of middels (telefonische) berichten) in contact te staan met leveranciers en/of rederijen en/of transporteurs en/of de douane en/of (verkregen) informatie hierover te verstrekken aan [medeverdachte] , en/of
- één of meerdere betalingen te verrichten, en/of
- op of omstreeks 15 december 2020 naar Antwerpen te gaan;
2
hij in of omstreeks de periode van 22 april 2020 tot en met 7 december 2021 te Rotterdam en/of Leidschendam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meerdere anderen, althans alleen, (telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten:
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of
- het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, van cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet,
- (telkens) een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, door:
- (onder andere middels (versleutelde) SkyECC-berichten) inlichtingen, aanwijzingen en/of opdrachten te hebben ontvangen van en/of te hebben (door)gegeven aan anderen met betrekking tot bedrijven en/of bedrijfsnamen en/of bestellingen en/of betalingen en/of prijzen en/of (wijze van) transport (van o.a. dekladingen en/of partijen verdovende middelen), en/of
- katvangers voor en/of papierwerk van bedrijven te regelen, en/of
- bills of lading en/of facturen te versturen en/of te ontvangen, en/of
- betalingen te verrichten, en/of
- één of meerdere PGP-telefoons en/of SkyECC-accounts aan anderen te verstrekken;
3
hij in of omstreeks de periode van 22 april 2020 tot en met 7 december 2021 te Rotterdam en/of Leidschendam, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven, te weten:
- een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid en/of artikel 10a eerste lid, Opiumwet en/of
- witwassen (artikel 420bis Sr) en/of valsheid in geschrifte (art. 255 Sr).