ECLI:NL:RBDHA:2025:209

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 januari 2025
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
NL24.50359
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Spanje

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 januari 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, die stelt de Somalische nationaliteit te hebben. Eiser heeft op 18 mei 2024 een asielaanvraag ingediend in Nederland, maar de minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Spanje verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Eiser betoogde dat de minister niet voldeed aan de zorgvuldigheidsvereisten en dat het voornemen om de aanvraag niet in behandeling te nemen onvoldoende gemotiveerd was. Eiser verwees naar problemen met de opvangvoorzieningen in Spanje en de inbreukprocedure die tegen Spanje was gestart. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet had aangetoond dat de situatie in Spanje zodanig was dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer van toepassing was.

De rechtbank concludeerde dat de minister voldoende had gemotiveerd waarom de asielaanvraag niet in behandeling werd genomen en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de Dublinverordening rechtvaardigden. Eiser werd niet gevolgd in zijn standpunt dat de zorgvuldigheidsvereisten waren geschonden. De rechtbank verklaarde het beroep kennelijk ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak werd openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.50359

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

v-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. Y.E. Verkouter)
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 13 december 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb [1] uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Somalische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 1996. Hij heeft op 18 mei 2024 een asielaanvraag gedaan in Nederland.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. Uit onderzoek in EU-Vis is gebleken dat eiser door de buitenlandse vertegenwoordiging van Spanje in bezit is gesteld van een visum, dat geldig was van 2 april 2024 tot 28 september 2024. Nederland heeft de autoriteiten van Spanje verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 12, tweede lid, van de Dublinverordening [2] . De Spaanse autoriteiten hebben hier niet binnen twee maanden op gereageerd, waardoor de verantwoordelijkheid van Spanje, volgens artikel 22, zevende lid, van de Dublinverordening, vaststaat sinds 26 augustus 2024.
3. Eiser voert aan dat het voornemen niet voldoet aan de zorgvuldigheidsvereisten en stelt daartoe als volgt. Het voornemen bevat enkel tekstblokken die zien op het juridische kader. Het is geen dragende motivering dat het voornemen een voorbereidingshandeling is. Verweerder is ook gehouden om een voornemen individueel en concreet te motiveren en verwijst daarbij naar artikel 39 van de Vw en de wetsgeschiedenis. Zo is verweerder in het voornemen niet ingegaan op de vraag of ten aanzien van Spanje kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Voorts had verweerder ten minste nader onderzoek moeten doen naar de vraag of overdracht naar Spanje wel mogelijk is, gezien het feit dat er al jarenlang problemen bestaan met toegang tot opvangvoorzieningen in Spanje en het feit dat een inbreukprocedure is gestart tegen Spanje. Eiser verwijst ter onderbouwing hiervan naar het AIDA rapport update 2023. Tot slot heeft verweerder in het voornemen niet duidelijk gemaakt waarom hij geen aanleiding ziet om op grond van zijn beleid de asielaanvraag van eiser onverplicht te behandelen. Verweerder is daarbij niet ingegaan op de persoonlijke omstandigheden van eiser en diens verklaringen. Uit die verklaringen blijkt immers duidelijk dat hij niet wilt worden overgedragen aan Spanje.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Verweerder mag in zijn algemeenheid ten aanzien van Spanje uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is. Eiser is daar niet in geslaagd.
5. Uit recente jurisprudentie van de Afdeling [3] van 24 juni 2024 [4] volgt dat ten aanzien van Spanje nog altijd kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het AIDA Country Report 2023 waar eiser naar heeft verwezen, is betrokken bij dit oordeel. Eiser heeft verder ook niet onderbouwd dat hij in Spanje geen toegang krijgt tot de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. Spanje heeft met het fictief claimakkoord, dat gelijk wordt gesteld met de aanvaarding van het verzoek om eiser terug te nemen [5] , gegarandeerd de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen met inachtneming van de Europese asiel- en opvangrichtlijnen. Verder leidt het feit dat de Europese Commissie een inbreukprocedure tegen Spanje is gestart ook niet tot het oordeel dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Uit de ‘key decisions’ blijkt niet welke gebreken in de implementatie van de Opvangrichtlijn aanleiding zijn voor de inbreukbeslissing. Daarbij heeft de Europese Commissie de Spaanse autoriteiten de gelegenheid gegeven om de gestelde gebrekkige implementatie van de Opvangrichtlijn te herstellen. Gelet op het voorgaande hoeft verweerder dan ook geen ander of nader onderzoek te verrichten.
6. Indien eiser na overdracht vindt dat Spanje zijn verplichtingen niet nakomt, ligt het op eisers weg om daarover in Spanje te klagen bij de (hogere) autoriteiten of de daartoe geëigende instanties. Dat dit voor hem niet mogelijk, uiterst moeilijk of bij voorbaat zinloos is, is niet gebleken. Verder is niet gebleken dat de Spaanse autoriteiten eiser niet zouden kunnen of willen helpen.
7. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat verweerder de zorgvuldigheidsvereisten heeft geschonden. Uit het voornemen van verweerder volgt dat verweerder voornemens is om de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen omdat Spanje daarvoor verantwoordelijk is. Verder heeft verweerder in het voornemen, zij het summier, de verklaringen van eiser benoemd. Verweerder is daarmee aan de hand van de beschikbare informatie van eiser in het voornemen voldoende ingegaan op alle gronden die tot het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag hebben geleid. Dat daarbij mede gebruik is gemaakt van ‘standaard tekstblokken’ doet daar niet aan af. Verweerder heeft in de genoemde omstandigheden geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Er is namelijk niet gebleken van zodanig bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht naar Spanje van een zodanige onevenredige hardheid getuigt dat verweerder het asielverzoek van eiser aan zich had moeten trekken.
8
.De rechtbank verklaart het beroep kennelijk ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 7 januari 2025 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van S.A. Sewratan, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Verordening (EU) Nr. 604/2013.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Artikel 25, tweede lid, van de Dublinverordening.