In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 januari 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, die stelt de Somalische nationaliteit te hebben. Eiser heeft op 18 mei 2024 een asielaanvraag ingediend in Nederland, maar de minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Spanje verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Eiser betoogde dat de minister niet voldeed aan de zorgvuldigheidsvereisten en dat het voornemen om de aanvraag niet in behandeling te nemen onvoldoende gemotiveerd was. Eiser verwees naar problemen met de opvangvoorzieningen in Spanje en de inbreukprocedure die tegen Spanje was gestart. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet had aangetoond dat de situatie in Spanje zodanig was dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer van toepassing was.
De rechtbank concludeerde dat de minister voldoende had gemotiveerd waarom de asielaanvraag niet in behandeling werd genomen en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de Dublinverordening rechtvaardigden. Eiser werd niet gevolgd in zijn standpunt dat de zorgvuldigheidsvereisten waren geschonden. De rechtbank verklaarde het beroep kennelijk ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak werd openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie.