ECLI:NL:RBDHA:2025:20881
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 november 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J.E. Herlaar, had beroep ingesteld tegen de voortduren van de maatregel van bewaring die op 7 mei 2025 door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel op 24 oktober 2025 was opgeheven, waardoor de beoordeling zich beperkte tot de vraag of eiser recht had op schadevergoeding voor de periode van bewaring. De rechtbank oordeelde dat de bewaring in de periode van 6 augustus 2025 tot de opheffing op 24 oktober 2025 rechtmatig was, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een grotere belangenafweging in het voordeel van de eiser rechtvaardigden. Eiser had aangevoerd dat verweerder onvoldoende voortvarend had gehandeld bij zijn uitzetting, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende inspanningen had geleverd. De rechtbank verwierp ook het argument van eiser dat er een lichter middel toegepast had moeten worden, omdat de omstandigheden niet voldoende onderbouwd waren. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. C.E. Bos, in aanwezigheid van griffier mr. M. Stehouwer, en werd openbaar gemaakt zonder mogelijkheid tot hoger beroep.