7.3Het oordeel van de rechtbank
Ontvankelijkheid vorderingen [aangever] en [benadeelde 1]
De rechtbank kan vorderingen niet-ontvankelijk verklaren als zij een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. Het is daarbij (onder andere) van belang of alle partijen in voldoende mate in gelegenheid zijn geweest om standpunten in te nemen over de vorderingen en of de verdediging zich voldoende heeft kunnen voorbereiden om verweer te kunnen voeren. De rechtbank moet terughoudend omgaan met deze mogelijkheid om vorderingen van benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren. De wetgever heeft namelijk de bedoeling gehad om voor slachtoffers van strafbare feiten een eenvoudige en laagdrempelige procedure te creëren om hun schade te laten vergoeden.
In dit geval is de rechtbank van oordeel dat de behandeling van de vorderingen van [aangever] en [benadeelde 1] geen onevenredige belasting van het strafproces opleveren. De vorderingen zijn dan wel relatief laat ingediend, maar ze zijn ook beknopt en komen voor een belangrijk deel met elkaar overeen. De vorderingen zijn redelijk eenvoudig opgebouwd, ook al worden er hoge bedragen aan schadevergoeding gevorderd. De verdediging heeft ter zitting tijd gehad om vragen te stellen over de vorderingen en heeft ook inhoudelijke standpunten ingenomen over de vorderingen. De rechtbank ziet daarom geen reden om de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen, alleen omdat die vorderingen relatief laat zijn ingediend.
[aangever] en [benadeelde 1] – Materiële schade
De vordering van [aangever] , voor zover die ziet op de post ‘beveiligingscamera’ is door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. Dit geldt ook voor de vordering van [benadeelde 1] , voor zover die ziet op de post ‘raamfolie’. Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld dat het aanschaffen van de beveiligingscamera of raamfolie in een rechtstreeks verband staat tot het bewezenverklaarde feit. In het algemeen geldt dat kosten voor beveiliging in verband met toekomstige gebeurtenissen niet kunnen worden aangemerkt als materiële schade die het gevolg is van een eerdere gebeurtenis. Het is begrijpelijk dat de benadeelde partijen een camera en raamfolie wilden kopen om zich veilig te voelen en voor eventueel in de toekomst te plegen feiten, maar dit kan de rechtbank niet aanmerken als rechtstreekse schade in de zin van artikel 6:96 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek.
De vordering van [benadeelde 1] , voor zover die ziet op de post ‘deurbel’, is namens de verdachte niet betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier kan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 1 bewezen verklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag van €14,04.
De vorderingen van [aangever] en [benadeelde 1] , voor zover die zien op de posten ‘gederfde inkomsten ruim/ongeveer 2 weken’ en ‘nader gederfde inkomsten tot heden’ zijn door de raadsvrouw betwist en door de benadeelde partijen onvoldoende nader onderbouwd. Het is de rechtbank duidelijk dat de benadeelde partijen als gevolg van het feit minder hebben kunnen werken, maar de gevorderde bedragen zijn grotendeels op schatting gebaseerd. De benadeelde partij heeft onvoldoende naar voren gebracht dat er daadwerkelijk tweeënhalve week niet is gewerkt en dat er daarna (gemiddeld) een half uur per dag minder is gewerkt. Met name is niet vast komen te staan dat het uurtarief waarmee wordt gerekend, overeenkomt met wat de benadeelde partij daadwerkelijk per uur zou hebben verdiend, gelet op het feit dat de benadeelde partij als zelfstandige en grotendeels op basis van toevoegingen werkt. Het is niet duidelijk welke werkzaamheden de benadeelde partij minder heeft verricht en welke inkomsten daarmee zijn misgelopen. De benadeelde partijen de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De rechtbank zal de benadeelde partijen daarom niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen als het gaat om deze posten.
[aangever] en [benadeelde 1] – Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek op de terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partijen rechtstreeks immateriële schade hebben geleden door het onder 1 bewezenverklaarde feit. De aanslag heeft plaatsgevonden bij het kantoor van de benadeelde partijen terwijl één van hen, [aangever] , daar nog aan het werk was. Hij werd geconfronteerd met een aanslag waarvan later bleek dat deze niet voor hem bedoeld was. De aanslag bleek gericht op [benadeelde 1] , een vakgenoot en vriendin van [aangever] , vanwege een cliënt die zij bijstond. Deze aanslag was voor zowel [aangever] als [benadeelde 1] zeer bedreigend, helemaal gelet op hun publieke taak als advocaten. De rechtbank stelt dan ook vast dat zij beiden op andere wijze in hun persoon zijn aangetast. De rechtbank ziet geen aanleiding om in het toekennen van immateriële schadevergoeding onderscheid te maken tussen de twee advocaten, omdat één van hen niet op het kantoor aanwezig was op het moment dat de explosie plaatsvond. De aanslag was, zoals eerder al genoemd, gericht tegen op [benadeelde 1] en was dus minstens even intimiderend voor haar, ook al was zij op het bewuste moment niet aanwezig.
Gelet op wat door en namens de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, zal de rechtbank aan immateriële schade een bedrag van € 5.000,- toewijzen. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 22 oktober 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
Omdat de verdachte het feit waarvoor schadevergoeding zal worden toegekend samen met (een) mededader(s) heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partijen heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partijen hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte ten opzichte van de slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag € 5.000,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 22 oktober 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangever] en een bedrag van € 5.000,- ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde 1] . Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.
[benadeelde 2]
De rechtbank zal de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte van het feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.