ECLI:NL:RBDHA:2025:2083

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
C/09/666147 / HA ZA 24-420
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van het tijdens het huwelijk opgebouwde vermogen tussen echtgenoten van Iraanse afkomst

In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om de verdeling van het vermogen dat tijdens het huwelijk is opgebouwd tussen een vrouw en een man van Iraanse afkomst. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. K. Mohasselzadeh, heeft een vordering ingesteld tegen de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. Vijftigschild, met betrekking tot de verdeling van hun huwelijksvermogen na hun echtscheiding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de huwelijkse voorwaarden van partijen, die zijn opgesteld naar Iraans recht, rechtsgeldig zijn, maar dat een bepaalde bepaling daarin in strijd is met de Nederlandse openbare orde. De vrouw heeft recht op de helft van het vermogen dat de man tijdens het huwelijk heeft opgebouwd, maar de exacte waarde van dit vermogen is in geschil. De rechtbank heeft de vorderingen van de vrouw, die onder andere betrekking hebben op de waarde van onroerend goed in Iran en banktegoeden, afgewezen omdat zij onvoldoende bewijs heeft geleverd. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de man zijn schulden moet meenemen in de berekening van het te verdelen vermogen. Uiteindelijk heeft de rechtbank de vorderingen in conventie en in reconventie afgewezen en de proceskosten tussen partijen gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team Handel
Zaaknummer: C/09/666147 / HA ZA 24-420
Vonnis van 15 januari 2025
in de zaak van
[eiseres]te [woonplaats] ,
eiseres,
hierna te noemen: ‘de vrouw’,
advocaat: mr. K. Mohasselzadeh,
tegen
[gedaagde]te [woonplaats] ,
gedaagde,
hierna te noemen: ‘de man’,
advocaat: mr. A. Vijftigschild.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 19 april 2024, met producties 1 tot en met 23;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie, met producties 1 tot en met 10;
  • het tussenvonnis van 21 augustus 2024, waarin een datum voor een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de conclusie van antwoord in reconventie alsmede akte wijziging van eis, met productie 24;
  • de akte uitlaten wijziging van eis + korte notitie ten behoeve van de comparitie van partijen, met producties 11 en 12.
  • de mondelinge behandeling van 25 november 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De man en de vrouw zijn (voor de tweede keer) met elkaar gehuwd op [huwelijksdag] 1989 in [plaats 1] , Iran. Zij hebben beiden de Nederlandse en de Iraanse nationaliteit. Ten tijde van de huwelijkssluiting hadden partijen alleen de Iraanse nationaliteit.
2.2.
Bij beschikking van deze rechtbank van 8 november 2019 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Voor zover nu relevant heeft de rechtbank:
  • i) beslist dat de vrouw bevoegd is de bewoning van de echtelijke woning aan de [adres 1] te [plaats 2] gedurende zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking voort te zetten,
  • ii) bepaald dat de man aan de vrouw, met ingang van de dag dat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, een partneralimentatie van € 6.000 bruto per maand zal betalen en;
  • iii) bepaald dat de vrouw recht heeft op de helft van de verkoopopbrengst van de woning aan de [adres 2] te [plaats 2] en dat de man in dit kader een bedrag van € 113.722,90 aan de vrouw moet voldoen.
2.3.
De vrouw is in hoger beroep gekomen van de echtscheidingsbeschikking, zowel tegen de uitgesproken echtscheiding als tegen de verdeling van het huwelijksvermogen. Daarbij heeft zij betaling van de bruidsgave gevorderd.
2.4.
Bij (tussen)beschikking van 9 december 2020 heeft het gerechtshof Den Haag (‘het hof’)
  • i) de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep ten aanzien van de echtscheiding;
  • ii) de beslissing over de partneralimentatie bekrachtigd;
  • iii) de bestreden echtscheidingsbeschikking vernietigd voor zover daarin is bepaald dat de vrouw een bedrag van € 113.722,90 toekomt en opnieuw beschikkende bepaald dat de vrouw recht heeft op de helft van de verkoopopbrengst van de woning aan de [adres 2] te [plaats 2] en dat de man uit dien hoofde een bedrag van € 73.722,90 aan de vrouw moet voldoen.
Het hof besliste niet over alle geschilpunten en stelde prejudiciële vragen aan de Hoge Raad en daarna vragen aan het Internationaal Juridisch Instituut.
2.5.
Op 26 augustus 2022 is de echtscheidingsbeschikking ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.6.
In de (eind)beschikking van het hof van 5 april 2023 overwoog het hof in de zaak van partijen:
8. (…). Thans zijn nog twee nevenvoorzieningen aan de orde, te weten de afwikkeling van het huwelijksvermogensregime tussen partijen en de bruidsgave die de man verschuldigd is aan de vrouw.
Huwelijksvermogensregime
9. Partijen zijn in hun Iraanse huwelijksakte huwelijkse voorwaarden naar Iraans recht overeengekomen, waarin het volgende is bepaald:
(A) Met voltrekking van het huwelijk stelde de vrouw als voorwaarde dat wanneer het verzoek tot de scheiding niet door haar is ingediend, en volgens de overweging van de rechtbank, de oorzaak van de scheiding niet door nakoming [het hof leest: niet-nakoming] van de echtelijke verplichtingen door de vrouw of haar immoreel gedrag is, in dit geval is de man verplicht de helft van zijn aanwinst/bezittingen of van gelijke waarde die hij gedurende hun huwelijk met haar verdiend heeft kosteloos aan haar over te dragen.
10. In de tussenbeschikking van 9 december 2020 (rov. 9-10) heeft het hof geoordeeld dat deze huwelijkse voorwaarden rechtsgeldig zijn. In de tussenbeschikking van 6 juli 2022 (rov. 19 t/m 22) heeft het hof geoordeeld dat de in deze huwelijkse voorwaarden opgenomen bepaling die een huwelijksvermogensrechtelijke aanspraak van de vrouw afhankelijk stelt van de vraag of zij om echtscheiding heeft verzocht en de vraag of zij schuld heeft aan de echtscheiding door te weigeren haar huwelijkse verplichtingen na te komen of vanwege immoreel gedrag (de gewraakte bepaling), kennelijk in strijd is met de Nederlandse openbare orde zoals bedoeld in artikel 10:6 BW.
11. De vraag rijst welke rechtsgevolgen verbonden moeten worden aan de vaststelling dat de gewraakte bepaling kennelijk in strijd is met de Nederlandse openbare orde. Bij de beoordeling hiervan stelt het hof voorop dat uit artikel 10:6 BW volgt dat de openbare orde geen integrale afwijzing van het vreemde recht beoogt, maar alleen die onderdelen van het vreemde recht treft die onverenigbaar zijn met de openbare orde (…). Dit betekent dat het hof niet rechtstreeks kan terugvallen op de toepassing van het Nederlandse materiële huwelijksvermogensrecht, zoals door de vrouw wordt betoogd. Uit voormelde uitspraak van de Hoge Raad volgt dat aan de hand van het Iraanse huwelijksvermogensrecht moet worden bepaald in hoeverre de vrouw in dit geval een huwelijksvermogensrechtelijke aanspraak kan ontlenen aan de huwelijkse voorwaarden minus het door de openbare orde getroffen gelaten onderdeel daarvan (de gewraakte bepaling). Dit vergt om een uitleg van het Iraanse huwelijksvermogensrecht. Het hof overweegt daarover als volgt.
12. Het hof heeft zich laten voorlichten over de inhoud van het Iraanse huwelijksvermogensrecht, voor zover van belang in de onderhavige zaak. Uit het IJI rapport en de expert opinion van Prof. Yassari volgt, kort gezegd en voor zover van belang, het volgende. Uitgangspunt in het Iraanse huwelijksvermogensrecht is de algehele scheiding van goederen. De - aanstaande - echtgenoten kunnen hiervan afwijken voor zover de overeengekomen huwelijkse voorwaarden niet in strijd zijn met de kern van het huwelijk (…), bijvoorbeeld het recht van de vrouw op financiële onderhoud door de man tijdens het huwelijk. In Iraanse huwelijksaktes zijn gestandaardiseerde clausules (…) opgenomen die partijen kunnen afspreken ter gelegenheid van de huwelijksvoltrekking. Met betrekking tot het huwelijksvermogensrecht is dat clausule A (zie rov. 9). Het doel van deze clausule is bescherming te bieden aan de financiële belangen van de vrouw die geen schuld heeft aan de echtscheiding. Deze clausule ziet op de situatie waarin de man echtscheiding vraagt en de vrouw geen blaam treft voor het staken van de huwelijksband. De schuldvraag en de vraag wie om echtscheiding verzoekt zijn dus doorslaggevend voor de huwelijksvermogensrechtelijke aanspraak van de vrouw op basis van clausule A.
13. De partijautonomie van de – aanstaande – echtgenoten op het gebied van het huwelijksvermogensrecht rijkt volgens het IJI rapport en de expert opinion (…) echter verder dan de mogelijkheid van clausule A. Het is partijen naar Iraans recht toegestaan om een geheel eigen invulling te geven aan hun huwelijkse voorwaarden, mits de kern van het huwelijk niet wordt aangetast. Partijen zijn daarbij dus niet beperkt tot de huwelijkse voorwaarden genoemd in clausule A. Deze clausule is slechts één van de mogelijkheden waarover partijen beschikken. Het is partijen uitdrukkelijk toegestaan om huwelijkse voorwaarden, anders dan clausule A, overeen te komen waarbij de schuldvraag e de vraag wie om echtscheiding verzoekt géén rol spelen. In de praktijk blijkt het zelden voor te komen dat partijen in Iran huwelijkse voorwaarden overeenkomen die afwijken van clausule A. het hof verwijst in dit verband naar de expert opinion (…).
(…).
14. Uit het voorgaande leidt het hof af dat het naar Iraans recht mogelijk is dat partijen bij huwelijkse voorwaarden afspreken dat de vrouw in geval van echtscheiding aanspraak maakt op de helft van het vermogen dat de man tijdens het huwelijk heeft opgebouwd, zonder verdere - beperkende - voorwaarden. Naar het oordeel van het hof volgt hieruit dat de door partijen in de onderhavige zaak overeengekomen huwelijkse voorwaarden in clausule A van de huwelijksakte minus de gewraakte bepaling, naar Iraans recht rechtsgeldig zijn en in stand kunnen blijven. Wat overblijft van de huwelijkse voorwaarden na correctie door de openbare orde exceptie, laat zich derhalve naar Iraans recht zinvol toepassen. (…). Naar het oordeel van het hof komt dit resultaat het meest tegemoet aan de verwachtingen van partijen die met het afspreken van clausule A hebben willen afwijken van de algehele scheiding van goederen en de vrouw – weliswaar onder bepaalde voorwaarden – een huwelijksvermogensrechtelijke aanspraak op het vermogen van de man hebben willen geven. Bovendien wordt hiermee recht gedaan aan het met de openbare orde exceptie va artikel 10:6 BW beoogde doel, namelijk geen integrale afwijzing van het vreemde recht maar alleen die onderdelen van het vreemde recht die kennelijk onverenigbaar zijn met de openbare orde.
15. Het voorgaande betekent dat de vrouw op grond van de huwelijkse voorwaarden in de huwelijksakte van partijen (clausule A) minus de gewraakte bepaling, recht heeft op de helft van (de waarde van) het vermogen van de man dat hij tijdens het huwelijk van partijen heeft opgebouwd. (…).
16. Tussen partijen bestaat discussie over de omvang van het vermogen van de man dat hij tijdens het huwelijk heeft opgebouwd. De man stelt dat zijn vermogen dat hij heeft opgebouwd tijdens het huwelijk bestaat uit twee onroerende zaken in Iran, de voormalige echtelijke woning aan de [adres 1] te [plaats 2] en een Iraanse cheque ter waarde van tien biljoen Iraanse rial. Hij betwist de stelling van de vrouw dat hij nog meer vermogen heeft, waaronder banktegoeden in het buitenland. Verder voert de man aan dat hij ook schulden heeft uit de huwelijkse periode, waaronder een schuld van € 632.000,- aan zijn broer. Volgens de vrouw bestaat deze schuld in werkelijkheid niet en is deze slechts voor fiscale doeleinden op papier gezet.
17. Het hof overweegt als volgt. Gelet op de stellingen van partijen over en weer is voor het hof in het kader van de onderhavige procedure niet vast komen te staan dat de man over meer vermogen beschikt dan hiervoor gemeld. Het hof zal in het kader van de onderhavige procedure dan ook uitgaan van het vermogen van de man zoals hiervoor in rov. 16 vermeld. Wat betreft de waarde van het vermogen overweegt het hof als volgt. Anders dan de vrouw naar voren heeft gebracht gaat het hof ervan uit dat bij het vaststellen van het vermogen van de man op grond van de huwelijkse voorwaarden van partijen naar Iraans recht, niet alleen rekening moet worden gehouden met de activa, maar ook met de passiva. De schulden die de man heeft drukken namelijk op zijn vermogen, zodat daarmee rekening moet worden gehouden voor zover deze schulden in rechte vast komen te staan.
18. Wat betreft de waardering van het vermogen van de man overweegt het hof als volgt. Ter zitting hebben partijen naar voren gebracht dat de waarde van het vermogen van de man moet worden vastgesteld per datum inschrijving van de echtscheidingsbeslissing in de registers van de burgerlijke stand, dat wil zeggen 26 augustus 2022. Gelet op de verregaande partijautonomie in het Iraanse huwelijksvermogensrecht gaat het hof ervan uit dat het partijen naar Iraans recht vrij staat om zelf een peildatum voor de waardering van het vermogen van de man overeen te komen. Dit betekent dat het hof voor de waardering de afgesproken peildatum van 26 augustus 2022 zal hanteren. Het hof overweegt voorts als volgt. Beide partijen hebben het hof onvoldoende geïnformeerd over de waarde van het vermogen van de man op voormelde peildatum. Dit betekent dat het hof geen bedrag kan vaststellen dat uit hoofde van de huwelijkse voorwaarden aan de vrouw toekomt, zoals zij heeft verzocht. Het hof zal dan ook volstaan met het bepalen dat de vrouw recht heeft op de helft (van de waarde) van het – in rov. 16 vermelde – vermogen van de man dat hij tijdens het huwelijk heeft opgebouwd, waarbij ook rekening dient te worden gehouden met de schulden die de man heeft voor zover deze in rechte komen vast te staan.
(…).
Beslissing
Het hof:
(…).
huwelijksvermogensregime
verklaart voor recht dat partijen in hun huwelijksakte rechtsgeldig huwelijkse voorwaarden zijn overeengekomen in clausule A, met dien verstande dat het door de openbare orde getroffen onderdeel daarvan (de gewraakte bepaling) buiten toepassing blijft, zoals bedoeld in rov. 10 van het arrest.
verklaart voor recht dat de vrouw recht heeft op de helft van (de waarde van) het door de man tijdens het huwelijk opgebouwde vermogen, zoals gespecificeerd in rov. 16-17, naar de waarde op peildatum 26 augustus 2022, waarbij rekening dient te worden gehouden met de schulden die de man heeft voor zover deze in rechte vast komen te staan;”
2.7.
De vrouw heeft in 2022 executoriaal beslag gelegd op de voormalige echtelijke woning. Op 19 juli 2023 heeft de vrouw de deurwaarder (onder meer) opdracht gegeven over te gaan tot executieverkoop van de voormalige echtelijke woning.
2.8.
Op 21 maart 2024 is de man een executiegeschil gestart ter voorkoming van de veiling van de echtelijke woning. Tijdens de mondelinge behandeling van 27 maart 2024 hebben partijen afspraken gemaakt over de verkoop van de voormalige echtelijke woning.
2.9.
Op 2 april 2024 is in opdracht van de broer van de man conservatoir beslag gelegd op de echtelijke woning. De broer van de man is vervolgens een bodemprocedure begonnen tegen de man waarin hij betaling vordert van een schuld.

3.Het geschil

In conventie
3.1.
De vrouw vordert, na eiswijziging, dat de rechtbank bij voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
bepaalt dat de totale waarde van de bekende vermogens van de man in Iran € 1.525.565 bedraagt en dat de helft daarvan, € 762.782,50, haar toekomt;
bepaalt dat de vrouw recht heeft op betaling van een bedrag gelijk aan de helft van het eindsaldo van de spaarrekening van de man (productie 20), plus de helft van het verschil tussen begin- en eindsaldo van de spaarrekening met een totaal van € 47.613;
een en ander onder bepaling dat de man binnen twee dagen na betekening van dit vonnis aan notaris mr. B.R. de Randamie in Rotterdam zal berichten dat de bedragen genoemd sub (a) en (b) de vrouw toekomen en aan haar betaald kunnen worden, onder oplegging van een dwangsom van € 500 per dag dat de man dit nalaat, met een maximum van € 50.000;
subsidiairte bepalen dat de man de banksaldi van alle op zijn naam staande bankrekeningen zoals vermeld in zijn belastingaangifte van 26 augustus 2022 voor de helft moet delen met de vrouw en te bepalen dat de man binnen twee dagen na betekening van dit vonnis die bewijzen aan de deurwaarder overlegt ter berekening van de hoogte van het aan de vrouw toekomende bedrag, onder oplegging van een dwangsom van € 500 per dag dat de man dit nalaat, met een maximum van € 50.000;
de man veroordeelt om een bedrag van maximaal € 300.000 aan advocaatkosten van de vrouw te betalen en te bepalen dat de man voornoemde notaris binnen twee dagen bericht dat dit bedrag aan de vrouw moet worden betaald;
de man veroordeelt om aan de vrouw te betalen een bedrag van € 120.000 wegens misgelopen alimentatie vanaf december 2020 tot 26 augustus 2022;
de man veroordeelt om aan de vrouw te betalen een bedrag € 40.404 uit hoofde van een lening die zij heeft afgesloten om te kunnen voorzien in haar levensonderhoud;
een en ander met veroordeling van de man in de kosten van dit geding.
3.2.
De vrouw legt aan haar vorderingen ten grondslag dat uit het arrest van het hof volgt dat zij recht heeft op de helft van de waarde van het door de man tijdens het huwelijk opgebouwde vermogen en dat dit te verdelen vermogen meer omvat dan wat het hof al heeft vastgesteld. Daarnaast vordert zij een bedrag dat de man haar aan partneralimentatie had moeten betalen, vergoeding van een bedrag dat zij voor haar levensonderhoud heeft moeten lenen en vergoeding van de kosten die zij maakt in gerechtelijke procedures tegen de man.
3.3.
De man voert verweer.
in reconventie
3.4.
De man vordert, na eiswijziging, dat de rechtbank bij voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, de vrouw veroordeelt om de eigendomsakte van haar villa in Iran te overleggen, onder oplegging van een passende dwangsom.
3.5.
De man legt aan de vordering ten grondslag dat de vrouw tijdens het huwelijk appartementen heeft gekocht waarvan de waarde moet worden gedeeld. Omdat de man nu geen inzicht heeft in genoemd vermogen, dient de vrouw dat inzicht te verschaffen door middel van overlegging van stukken op grond van artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
3.6.
De vrouw concludeert tot afwijzing en voert verweer.
in conventie en in reconventie
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1.
Op grond van artikel 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (‘Rv’) komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe, omdat gedaagde, de man, zijn woonplaats in Nederland heeft. Het hof heeft vastgesteld dat het huwelijksvermogensregime van partijen wordt beheerst door Iraans recht (2.4). Dit is ook niet in geschil.
4.2.
In verband met hun nauwe samenhang zullen de vorderingen in conventie en in reconventie gezamenlijk worden behandeld.
I Tijdens het huwelijk opgebouwd vermogen
4.3.
Bij de beoordeling van de vorderingen die zien op verdeling van de waarde van het tijdens het huwelijk opgebouwde vermogen stelt de rechtbank voorop dat uit de laatste beslissing van het hof volgt dat:
de vrouw recht heeft op de helft van het saldo van (de waarde van) het vermogen dat de man tijdens het huwelijk van partijen heeft opgebouwd,
daarbij geldt als peildatum 26 augustus 2022;
tot het te verdelen vermogen van de man behoren:
1. twee onroerende zaken in Iran,
2. de voormalige echtelijke woning aan de [adres 1] in [plaats 2] en,
3. een Iraanse cheque voor tien biljoen Iraanse rial.
Het hof heeft niet kunnen vaststellen hoeveel de vrouw precies toekomt.
4.4.
De voormalige echtelijke woning in [plaats 2] is inmiddels verkocht aan een derde voor € 1.237.500 en tijdens de mondelinge behandeling kwam naar voren dat levering aan die derde zal plaatsvinden op 18 december 2024. Tussen partijen is niet in geschil dat de verkoopopbrengst behoort tot het te verdelen vermogen.
4.5.
De waarde van de overige door het hof benoemde vermogensbestanddelen is in geschil. De vrouw stelt dat het onroerend goed in Iran, waarbij zij uitgaat van
driepanden van de man, in totaal € 1.287,186 waard was op de peildatum, en de cheque € 238.379. Volgens de vrouw had de man op de peildatum een derde onroerend goed in Iran, een goedlopend bedrijf, banksaldi en pensioengelden die bij de berekening van het door de man tijdens het huwelijk opgebouwde vermogen moeten worden betrokken. De man heeft een en ander betwist. De rechtbank gaat hieronder eerst in op de waarde van de door het hof genoemde vermogensbestanddelen en daarna op gestelde overige bestanddelen. De rechtbank bespreekt vervolgens de (tegen)vordering van de man en tot slot de geldvorderingen van de vrouw.
a)
onroerend goed in Iran
4.6.
De vrouw heeft (uit het Iraans in het Engels vertaalde) stukken en aktes overgelegd met betrekking tot drie onroerende zaken in Iran. Ter zitting is gebleken dat enkele van deze stukken niet zijn aangehecht aan de dagvaarding die aan de man is uitgebracht. De rechtbank heeft de (ontbrekende) stukken met partijen besproken en de man heeft daarop ter zitting kunnen reageren. Daarbij bleek dat er niet veel valt op te maken uit de stukken over het (al dan niet in geschil zijnde) onroerend goed in Iran. Ook na de toelichting van partijen ter zitting blijft onduidelijk waarop de vertaalde stukken precies betrekking hebben en daaruit kan niet worden afgeleid welk pand aan wie in eigendom toebehoort of toebehoorde en wat de panden hebben gekost en waard zijn.
4.7.
De vrouw stelt dat de drie onroerende zaken samen € 1.287.186 waard zijn. Zij heeft toegelicht dat zij de waarde heeft berekend aan de hand van een Iraanse website over huizenprijzen. De vrouw heeft de drie adressen op de website ingevuld en met de informatie die dat opleverde, zelf de waarde per peildatum 26 augustus 2022 berekend en dit omgerekend naar euro’s.
4.8.
De man betwist de gestelde waarde van de panden. Hij heeft (onweersproken) aangevoerd dat geen van partijen onlangs het onroerend goed in Iran heeft bezocht, dat het aan een plaatselijke deskundige is om een taxatie uit te voeren en dat het hoe dan ook lastig is om iets te zeggen over de waarde van onroerend goed in Iran, gelet op de (veiligheids)situatie aldaar en de mede daardoor sterk schommelende huizenprijzen en wisselkoersen. Volgens de man kan beter worden overgegaan tot verkoop en verdeling van de verkoopopbrengst van het niet in geschil zijnde onroerend goed, maar hij weet niet goed hoe hij dat in gang moet zetten, mede gelet op voornoemde omstandigheden. De vrouw heeft daartegen ingebracht dat het aan de man is om aan te tonen dat het onroerend goed minder waard is dan de door haar gestelde waarde. Daarin volgt de rechtbank haar niet omdat de door haar gestelde waarde niet, in elk geval niet met stukken, is onderbouwd.
b) de Iraanse cheque
4.9.
De Iraanse cheque is volgens de vrouw omgerekend € 238.379 waard. De man heeft dat betwist. Hij heeft aangevoerd dat het niet gaat om een cheque die voor het desbetreffende bedrag kan worden ingewisseld, maar om een stuk dat moet worden gezien als een ontvangstbewijs van geld, dat wordt gegeven bij een lening. De cheque is volgens de man veel minder waard, hooguit een paar honderd euro. De vrouw heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat dit onjuist is en dat de cheque daadwerkelijk € 238.379 waard is.
c) overige, nog niet door het hof genoemde vermogensbestanddelen van de man
4.10.
De rechtbank overweegt allereerst dat voor zover de man betoogt dat uit de beschikking van het hof volgt dat alleen de in die beschikking genoemde vermogensbestanddelen behoren tot het vermogen dat hij tijdens het huwelijk heeft opgebouwd en met de vrouw moet delen, hij daarin niet wordt gevolgd. Dat het hof destijds niet heeft vastgesteld dat er nog meer vermogensbestanddelen waren die bij de berekening moesten worden betrokken, staat er naar het oordeel van de rechtbank niet aan in de weg dat – voor zover dat nu wel duidelijk wordt – in deze procedure wordt vastgesteld dat er meer vermogensbestanddelen zijn en dat daarvoor ook geldt dat de waarde daarvan met de vrouw moet worden gedeeld.
een derde pand van de man in Iran
4.11.
Over het derde pand van de man dat volgens de vrouw tot zijn tijdens het huwelijk opgebouwde vermogen behoort is tijdens de mondelinge behandeling naar voren gekomen dat het gaat om een pand aan de [straat] in Teheran. De man heeft aangevoerd dat hij daarvan geen eigenaar meer is en dat het pand in 2019 is overgedragen aan zijn zoon die daar ook woont. De man verwijst daarbij naar een (uit het Farsi vertaalde) akte, waaruit volgens hem blijkt dat hij de eigendom van dit pand in 2019 heeft overgedragen aan zijn zoon. De vrouw heeft bevestigd dat de zoon in het pand woont, maar zij betwist dat de zoon eigenaar is van het pand.
4.12.
De rechtbank heeft ter zitting vastgesteld dat partijen het erover eens zijn dat het stuk waarnaar de man verwijst betrekking heeft op het pand aan de [straat] . Blijkens de vertaling die is overgelegd is dit een op 20 november 2019 geregistreerde ‘Overdrachtsakte onroerende zaken’. In het vertaalde stuk staat dat de man bij de akte is betrokken als gemachtigde voor de heer [naam] , maar er staat niet
water wordt overgedragen, aan
wieer wordt overgedragen en
wanneerer is overgedragen, laat staan dat het document (concrete) aanwijzingen bevat over de eigendom of de waarde van voornoemd pand per peildatum. Dat is niet genoeg om aan te kunnen nemen dat (de waarde van) het pand op de peildatum behoorde tot het door de man tijdens het huwelijk opgebouwde vermogen.
4.13.
Het komt erop neer dat partijen de rechtbank net zoals in de procedure bij het hof, onvoldoende hebben geïnformeerd om daarover een beslissing te kunnen nemen. Op grond van de in deze procedure ingediende stukken over het onroerend goed en de toelichting daarbij kan niet worden vastgesteld dat sprake is van meer onroerend goed in Iran dat moet worden betrokken in de verdeling. Evenmin kan een knoop worden doorgehakt over de waarde van het niet in geschil zijnde onroerend goed van de man in Iran en de waarde van de cheque. Dat betekent dat de vordering van de vrouw onder 3.1 a niet toewijsbaar is.
een onderneming van de man in Iran
4.14.
De vrouw stelt dat de man een (goedlopend) bedrijf in Iran exploiteert waarvan de waarde behoort tot het door de man tijdens het huwelijk opgebouwde vermogen. Dat is door de man betwist en door de vrouw in het geheel niet onderbouwd. De rechtbank gaat daarom aan haar stelling voorbij.
saldo op bankrekeningen van de man
4.15.
De vrouw heeft ter onderbouwing van haar stelling dat de man op de peildatum banktegoeden had die bij de berekening van zijn tijdens het huwelijk opgebouwde vermogen moeten worden betrokken, verwezen naar een concept-belastingaangifte van de man, overgelegd als productie 20. Uit dat stuk blijkt volgens de vrouw dat de man op 1 januari 2022 een bedrag van € 95.226 op zijn spaarrekening had staan, waarvan op 31 december 2022 nog € 54.255 resteerde. Ter zitting heeft de vrouw uitgelegd dat zij bedoelt te vorderen de helft van het beginsaldo van genoemd spaarsaldo, (€ 95.226 / 2 =) € 47.613. De vrouw heeft uitgelegd dat zij bij gebreke van enige nadere informatie over de stand van zaken op de peildatum 26 augustus 2022, uitgaat van het saldo op 1 januari 2022.
4.16.
De man betwist dat (het saldo op) eventuele bank(spaar)rekeningen die op zijn naam staan, moeten worden betrokken in de verdeling en voert aan dat het hof dit ook niet als zodanig heeft vastgesteld. De vrouw kan volgens de man hoe dan ook geen aanspraak maken op de helft van genoemd banksaldo, omdat dit saldo is gevormd uit de verkoopopbrengst van de [adres 2] , waarvan de vrouw haar deel al heeft gehad. De man wijst er daarbij op dat hij geen significante inkomsten heeft en dat hij het saldo onder meer aanwendt om te kunnen (blijven) voorzien in het levensonderhoud van de vrouw.
4.17.
De rechtbank heeft hiervoor al overwogen dat de beschikking van het hof er niet aan in de weg staat dat alsnog wordt vastgesteld dat het door de man tijdens het huwelijk opgebouwde vermogen bestaat uit meer bestanddelen dan in die beschikking genoemd. Dat geldt ook voor eventueel banksaldo. Het hof heeft niet vastgesteld dat de man dat niet had op de peildatum. Als er banktegoeden waren op de peildatum die tijdens het huwelijk zijn gevormd, behoren die tegoeden in beginsel tot het vermogen dat de man met de vrouw moet delen.
4.18.
De rechtbank merkt in de eerste plaats op dat het stuk waarnaar de vrouw verwijst (productie 20) niet ziet op de inkomsten van de man in 2022, maar op zijn inkomsten in 2023. In de concept-belastingaangifte worden vier Nederlandse bank(spaar)rekeningnummers genoemd met een saldo van in totaal € 54.255 per 1 januari 2023 en € 37.610 per 31 december 2023. Dat biedt onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat de man op de peildatum het door de vrouw gestelde bedrag op zijn rekening had. Reeds daarom is de primaire vordering van de vrouw (3.1 onder b) om te bepalen dat de man haar € 47.613 moet betalen, niet toewijsbaar.
4.19.
De man heeft in deze procedure niet betwist dat hij op de peildatum bankrekeningen had waarop tegoeden stonden. Uit dat wat hij nu naar voren heeft gebracht volgt ook niet dat het geld op deze rekeningen niet tijdens zijn huwelijk is opgebouwd. In beginsel moet het dus worden betrokken bij de berekening van het vermogen dat hij met de vrouw moet delen. Als klopt wat de man stelt, namelijk dat het tegoed op zijn rekeningen voornamelijk is gevormd door de verkoopopbrengst van de [adres 2] , dan is met de beslissing over de verkoopopbrengst in de beschikking van het hof van 9 december 2020, waarbij is beslist dat de man haar de helft van de verkoopopbrengst moet betalen (en dat uit dien hoofde nog € 73.722,90 aan de vrouw toekomt), ook beslist over de aanspraak van de vrouw op dat geld. Dat is niet op voorhand uitgesloten, aangezien niet in geschil is dat de verkoopopbrengst van de [adres 2] in 2018 op een bankrekening van de man is gestort en het hof heeft aangenomen dat hij haar al een deel had betaald. Het is aan de man om dat verder op te helderen, aan de hand van bankafschriften van zijn rekening(en) over de periode van de verkoop tot de peildatum, en ook om eventuele latere betalingen aan de vrouw of aan gezamenlijke kosten die hij in dit verband van belang acht, te onderbouwen en verder toe te lichten aan de hand van rekeningafschriften. Dat is niet wat de vrouw in deze zaak vordert. Zij vordert dat de rechtbank bepaalt dat de man de banksaldi van de vier op zijn naam staande bankrekeningen op de peildatum voor de helft moet delen met de vrouw en dat de man binnen twee dagen na betekening van dit vonnis bewijzen aan de deurwaarder overlegt ter berekening van de hoogte van het aan de vrouw toekomende bedrag. Dat is niet toewijsbaar omdat nog niet duidelijk is dat de vrouw recht heeft op de helft.
4.20.
Bij dat alles moet verder in aanmerking worden genomen dat als komt vast te staan dat het saldo op de rekeningen van de man meetelt bij het vermogen dat de man tijdens het huwelijk heeft opgebouwd en met de vrouw moet delen, en/of wat de waarde van zijn onroerend goed en de cheque is op de peildatum, de vrouw niet zonder meer betaling van de helft daarvan kan verlangen. Ook de schulden van de man op de peildatum moeten immers bij de berekening worden betrokken. Volgens de man is er een aanzienlijke schuld aan zijn broer en in deze procedure is niet komen vast te staan dat zijn stellingen daarover onjuist zijn.
pensioenuitkeringen
4.21.
De vrouw stelt dat uit de concept-belastingaangifte over 2023 van de man ook volgt dat hij pensioen ontvangt uit Zwitserland en Duitsland dat hij met haar moet delen. De man betwist dat hij pensioen uit Zwitserland ontvangt en de vrouw heeft vervolgens bevestigd dat zij zich ten aanzien daarvan wellicht heeft vergist. Dat hij pensioen uit Duitsland ontvangt betwist de man niet, hij heeft toegelicht dat hij vanuit Duitsland € 250 per maand aan pensioen ontvangt en dat hij bereid is dit met de vrouw te delen. Hij heeft daarbij opgemerkt dat het lastig is om in het buitenland te zorgen dat aan twee mensen wordt uitgekeerd en dat verdeling gevolgen zal hebben voor zijn draagkracht, met het oog op partneralimentatie. De rechtbank stelt vast dat geen vorderingen zijn ingesteld met betrekking tot de pensioenuitkeringen en geeft partijen in overweging dit onderling te regelen.
d) onroerend goed in Iran op naam van de vrouw
4.22.
De man stelt dat de vrouw vermogen heeft waarvan de waarde moet worden gedeeld, namelijk een appartement in Noord Iran en een appartement in Teheran, die zij heeft gekocht met geld van de man. De man stelt dat de vrouw hem informatie moet verschaffen over die appartementen. Dat heeft de vrouw betwist. Omdat de man slechts heeft aangevoerd dat het gaat om een ‘appartementvilla’ in Iran en een appartement in Teheran, zonder te verwijzen naar een specifiek adres en/of het verder te beschrijven en zijn stellingen te onderbouwen, kan in deze procedure niet worden aangenomen dat de vrouw eigenaar is van panden in Iran. Reeds om die reden is de vordering van de man niet toewijsbaar. De rechtbank laat dan nog in het midden of de man aanspraak kan maken op de helft van de waarde daarvan.
II Geldvorderingen van de vrouw
4.23.
De vrouw vordert tot slot betaling van drie aanzienlijke bedragen van de man, verband houdend met de duur van de procedures en de proceshouding van de man. De vrouw stelt dat de man tijdens de hoger beroepsprocedure ten onrechte niet heeft meegewerkt aan de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking en dat zij daardoor bijna twee jaar partneralimentatie is misgelopen en geld voor haar levensonderhoud heeft moeten lenen van derden. Zij vordert vergoeding van de daarmee gemoeide bedragen en vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in de procedures tegen de man om tot echtscheiding en afwikkeling op grond van hun huwelijkse voorwaarden te komen.
a)
(gemiste) partneralimentatie
4.24.
De vrouw stelt dat zij over de periode van december 2020 tot 26 augustus 2022 een bedrag van € 120.000 (€ 6.000 per maand) aan partneralimentatie is misgelopen, omdat de man niet heeft meegewerkt aan eerdere inschrijving van de echtscheidingsbeschikking.
4.25.
De rechtbank stelt voorop dat over de periode van december 2020 tot de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking op 26 augustus 2022 strikt genomen geen partneralimentatie verschuldigd was. Het gaat de vrouw niet om nakoming van de alimentatieverplichting, maar om schadevergoeding. De rechtbank begrijpt haar standpunt aldus, dat zij haar vordering baseert op onrechtmatige daad en dat zij stelt dat de man onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door niet eraan mee te werken dat de echtscheidingsbeschikking eerder werd ingeschreven. Dat volgt echter niet uit de door haar aangedragen feiten en omstandigheden en daarom is de vordering van de vrouw (onder 3.1 sub e) niet toewijsbaar.
4.26.
Het heeft lang geduurd voordat de echtscheidingsprocedure was afgerond en de beschikking werd ingeschreven en daarin heeft ook de man een aandeel gehad, maar dat hij anders had
moetenhandelen en een norm van ongeschreven recht of maatschappelijke zorgvuldigheid heeft geschonden is door de vrouw onvoldoende toegelicht en onderbouwd. Reeds om die reden kan de vordering niet slagen. Daar komt bij dat de vrouw heeft erkend dat de man (nog steeds) alle vaste lasten betaalt voor de woning aan de [adres 1] waar partijen tot aan de levering aan een derde in december 2024 beiden nog wonen. De man heeft ter zitting verteld dat dit een bedrag van circa € 2.000 per maand betreft en dat het dan gaat om de hypotheek, belastingen, verzekeringen, energie- en waterkosten. Daarmee is geen rekening gehouden bij het vaststellen van de partneralimentatie.
b)
advocaatkosten
4.27.
De vrouw vordert € 300.000 schadevergoeding van de man vanwege de kosten van rechtsbijstand die zij maakte en nog maakt in procedures tegen de man over de echtscheiding en haar aanspraken op grond van de huwelijkse voorwaarden. Zij heeft aangevoerd dat zij nu op basis van een toevoeging (kosteloos) procedeert maar voorziet dat de toevoeging zal worden ingetrokken als de verkoopopbrengst van de voormalige echtelijke woning wordt verdeeld. Zij verwacht dan ongeveer € 200.000 aan advocaat- en proceskosten te moeten betalen. De procedures hebben lang geduurd door toedoen van de man. Daarom moet hij een bedrag van € 300.000 van deze kosten voor zijn rekening nemen, aldus de vrouw. De man heeft dit betwist.
4.28.
De rechtbank merkt allereerst op dat de vrouw (de hoogte van) haar vordering niet voldoende heeft onderbouwd en dat niet valt in te zien waarom de man € 100.000 meer zou moeten betalen dan de vrouw verwacht kwijt te zullen zijn aan advocaat- en proceskosten, kosten die zij overigens niet heeft gespecificeerd. Ook ten aanzien van deze vordering begrijpt de rechtbank haar zo, dat zij meent dat de man onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld en op die grond gehouden is haar schadevergoeding te betalen. Dat volgt niet uit de door haar ingediende stukken en de feiten en omstandigheden die daarbij zijn aangedragen. De vrouw is van de echtscheidingsbeschikking in hoger beroep gegaan. Het hof heeft besloten advies bij het IJI in te winnen en prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad. Deze omstandigheden kunnen de man niet worden verweten. Dat de toevoeging zal worden ingetrokken, staat nog niet vast en als dat gebeurt betekent dat nog niet dat (dus) sprake is van onrechtmatig procederen en dat de man (dus) alsnog de proceskosten van de vrouw voor zijn rekening moet nemen, laat staan de werkelijke proceskosten. De vordering van de vrouw (onder 3.1 sub d) is daarom niet toewijsbaar.
c)
leningen
4.29.
Ook voor de vordering onder 3.1 sub f geldt dat uit de door de vrouw aangedragen feiten en omstandigheden niet volgt dat de man haar het gevorderde bedrag moet vergoeden. De vrouw stelt dat zij € 40.505 heeft geleend van haar dochter en vriendinnen om te kunnen voorzien in haar levensonderhoud en legt daarbij een bankafschrift over, maar dat is niet genoeg. De man betwist dat de vrouw zoveel geld heeft geleend en voor zover dit wel het geval is, voert hij aan dat het niet redelijk is dit voor zijn rekening te laten komen, aangezien hij steeds vaste lasten heeft betaald en daarnaast bedragen aan de vrouw overmaakte. Daar heeft de vrouw niets tegenover gezet. Ook deze vordering is daarom niet toewijsbaar.
III
Slotsom en proceskosten
4.30.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen in conventie en in reconventie worden afgewezen. Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank:
in conventie en in reconventie:
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Dondorp en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2025.
Type: 2513