In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 27 oktober 2025 een beschikking gegeven naar aanleiding van een verzoek van de vader om gezamenlijk gezag en een zorgregeling voor zijn minderjarige kind. De vader, vertegenwoordigd door mr. R. Shahbazi, heeft verzocht om samen met de moeder, vertegenwoordigd door mr. M.M.C. van der Sanden, belast te worden met het gezag over hun kind, geboren in 2012. De moeder heeft verweer gevoerd, stellende dat de vader geen significante rol heeft gespeeld in het leven van het kind en dat gezamenlijk gezag verwarrend zou zijn voor het kind. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting op 29 september 2025, waar beide ouders aanwezig waren, bijgestaan door tolken en advocaten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader, ondanks zijn beperkte betrokkenheid in de vroege jaren, recht heeft op een actieve rol in het leven van zijn kind. De rechtbank oordeelt dat er geen onaanvaardbaar risico bestaat dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders en dat gezamenlijk gezag in het belang van het kind is. De rechtbank heeft daarom het verzoek van de vader toegewezen en bepaald dat de ouders gezamenlijk het gezag over het kind uitoefenen.
Daarnaast hebben de ouders overeenstemming bereikt over een zorgregeling, waarbij het kind om de week bij de vader verblijft. De rechtbank heeft deze regeling goedgekeurd, met de voorwaarde dat er geen andere mannen in het huis van de vader overnachten en dat de vader het kind niet alleen thuis laat. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte is afgewezen.