ECLI:NL:RBDHA:2025:20784

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 oktober 2025
Publicatiedatum
6 november 2025
Zaaknummer
NL25.40176 en NL25.40177
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Syrische vreemdeling op basis van openbare orde en nationale veiligheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag wordt het beroep van eiser, een Syrische vreemdeling, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag behandeld. Eiser heeft op 28 mei 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze is op 19 augustus 2025 door de minister van Asiel en Migratie afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft op 16 oktober 2025 de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

Eiser heeft verklaard Syrië te hebben verlaten vanwege de oorlog en vreest voor militaire dienstplicht bij terugkeer. De rechtbank oordeelt dat de minister niet in strijd heeft gehandeld met het discriminatieverbod en dat de afwijzing van de asielaanvraag als kennelijk ongegrond gerechtvaardigd is. Eiser vormt op ernstige gronden een gevaar voor de openbare orde, gezien zijn veroordeling in Roemenië voor mensensmokkel. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat eiser in Nederland een vergelijkbare straf zou hebben gekregen en dat de opgelegde inreisverbod van tien jaar terecht is.

De rechtbank wijst het beroep van eiser af en verklaart de aanvraag kennelijk ongegrond. Tevens wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen aanleiding meer is voor een dergelijke maatregel. Eiser krijgt geen vergoeding van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.40176 (beroep) en NL25.40177 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. G.J. Dijkman),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Erdal).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en beoordeelt de voorzieningenrechter zijn verzoek om een voorlopige voorziening.
1.1.
Eiser heeft op 28 mei 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 19 augustus 2025 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 16 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
Asielrelaas
2. Eiser heeft de Syrische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1998. Eiser heeft verklaard dat hij Syrië vanwege de oorlog heeft verlaten en bij een terugkeer naar het land de militaire dienstplicht niet wil vervullen.
Het bestreden besluit
3. Het asielrelaas bevat volgens verweerder de volgende asielmotieven:
eisers identiteit, nationaliteit en herkomst (ook wel het eerste asielmotief);
eisers vrees voor de algemene situatie (ook wel het tweede asielmotief);
eisers vrees voor de militaire dienst (ook wel het derde asielmotief).
3.1.
Verweerder vindt het eerste asielmotief geloofwaardig. Verweerder heeft het tweede en derde asielmotief niet op geloofwaardigheid beoordeeld, omdat het een toekomstige vrees betreft. Verweerder vindt verder dat eiser bij terugkeer naar Syrië geen gegronde vrees voor vervolging heeft en geen reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. [1] Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat eiser op ernstige gronden een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid, omdat hij in Roemenië is veroordeeld voor mensensmokkel. [2] Verweerder heeft daarbij een terugkeerbesluit opgelegd en een inreisverbod voor de duur van tien jaar. [3] Ook heeft verweerder bepaald dat eiser vanwege het misdrijf wordt gesignaleerd in het SIS. [4]
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. Eiser stelt zich allereerst op het standpunt dat verweerder het discriminatieverbod zoals bedoeld in artikel 14 van het EVRM heeft geschonden door niet te toetsen of hij in aanmerking komt voor een asielvergunning op grond van het landgebonden beleid dat gold op het moment dat de beslistermijn was verstreken. Voorts is eiser van mening dat verweerder hem aanvullend had moeten horen over de gewijzigde veiligheidsomstandigheden in Syrië. Hij voert verder aan dat ten onrechte zijn aanvraag is afgewezen als kennelijk ongegrond. Aldus eiser heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat hij in Nederland op basis van het door hem gepleegde feit een verglijkbare straf zou hebben ontvangen. Ook is volgens eiser onvoldoende gemotiveerd dat hij een ‘ernstig misdrijf’ heeft gepleegd en een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Eiser stelt zich verder op het standpunt dat ten onrechte een terugkeerbesluit en inreisverbod voor de duur van tien jaar zijn opgelegd. Verweerder had daarbij moeten toetsen aan artikel 8 van het EVRM.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank beoordeelt of verweerder eisers asielaanvraag kon afwijzen als kennelijk ongegrond. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Heeft verweerder gehandeld in strijd met het discriminatieverbod zoals bedoeld in artikel 14 van het EVRM?
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet heeft gehandeld in strijd met het discriminatieverbod. In asielzaken is namelijk sprake van een ex-nunc toets. Verweerder moet derhalve toetsen aan het beleid dat op het moment van de besluitvorming geldt. Alleen in het geval van bijzondere omstandigheden kan van dit uitgangspunt worden afgeweken. [5] De enkele omstandigheid dat een vreemdeling door toepassing van nieuw beleid in een ongunstigere positie komt, is daarvoor onvoldoende. De omstandigheid dat eiser niet in aanmerking komt voor een asielvergunning omdat na de invoering van het nieuwe beleid op zijn aanvraag is beslist, kan dus niet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid. Ook het feit dat verweerder niet tijdig heeft beslist, leidt niet tot het oordeel dat sprake is van een bijzondere omstandigheid. Voor veel vreemdelingen geldt namelijk dat de beslistermijn is overschreden. Bovendien valt niet in te zien dat dat met opzet is gebeurd.
Heeft verweerder eiser aanvullend moeten horen?
7. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding hoeven zien om eiser aanvullend te horen over de gewijzigde veiligheidsomstandigheden in Syrië. In de zienswijze noch in de beroepsgronden is geconcretiseerd wat maakt dat eiser vanwege de gewijzigde veiligheidsomstandigheden persoonlijk te vrezen heeft voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag en/of ernstige schade zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM en waarom er niet langer van de verklaringen uit het nader gehoor uitgegaan kan worden. Eiser was daarnaast niet op zitting aanwezig om dit alsnog toe te lichten.
Mocht verweerder de aanvraag afwijzen als kennelijk ongegrond?
8. Als verweerder een asielaanvraag van de vreemdeling reeds op inhoudelijke gronden (kennelijk) ongegrond kan verklaren en de vreemdeling op ernstige gronden een gevaar vormt voor de openbare orde, kan de aanvraag als kennelijk ongegrond worden afgedaan op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j, van de Vw. De vreemdeling vormt in ieder geval op ernstige gronden een gevaar voor de openbare orde als er sprake is van minstens één veroordeling voor een misdrijf, er een gevangenisstraf van ten minste zes maanden is opgelegd en er sprake is van misdrijven die naar hun aard leiden tot een gevaar voor de gemeenschap. [6] Voor deze afdoening hoeft het gevaar voor de gemeenschap niet te worden gemotiveerd. Ook hoeft voor deze afdoening het Europeesrechtelijke openbare-ordecriterium en de evenredigheid niet te worden getoetst. [7]
8.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eisers aanvraag kunnen afwijzen als kennelijk ongegrond, omdat eiser op ernstige gronden een gevaar vormt voor de openbare orde. Eiser is in Roemenië veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar voor mensensmokkel. Verweerder wijst er terecht op dat mensensmokkel in het algemeen een ernstig misdrijf is dat naar zijn aard een gevaar voor de gemeenschap oplevert. Het betreft ook een misdrijf dat is opgenomen in het tweede boek van het Wetboek van Strafrecht. [8]
8.2.
Eisers betoog dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat hij in Nederland op basis van het door hem gepleegde feit een verglijkbare straf zou hebben ontvangen, slaagt niet. Het Internationaal Rechtshulp Centrum heeft in onderhavige zaak een verkort strafmaatvergelijkend onderzoek uitgevoerd. Daarin wordt vermeld dat in Nederland feiten met betrekking tot – kort gezegd – mensensmokkel strafbaar zijn op grond van artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht. In de strafvergelijking wordt verder vermeld dat gelet op de uiterst summiere informatie alleen in zijn algemeenheid gekeken kan worden naar de strafbaarstelling en de richtlijnen met betrekking tot mensensmokkel en een accurate vergelijking niet mogelijk is, omdat er geen verdere informatie is wat betreft de omstandigheden waaronder de feiten hebben plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel dat het aan eiser te wijten is dat de overgelegde informatie summier is, nu hij documenten die zien op zijn veroordeling voor mensensmokkel in Roemenië heeft weggegooid. Uit Informatiebericht 2025/10 volgt dat indien de vreemdeling geen (volledig) vonnis en vertaling overlegt, en de officier van justitie aan heeft gegeven niet in staat te zijn om een zorgvuldige strafmaatvergelijking te maken, dit voor rekening en risico van de vreemdeling komt. [9] Daarbij heeft eiser niet nader onderbouwd waarom het Internationaal Rechtshulp Centrum op grond van deze informatie niet heeft kunnen concluderen dat het door eiser in Roemenië gepleegde misdrijf in Nederland strafbaar is op grond van artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht.
8.3.
De rechtbank stelt vast dat eiser in de zienswijze van 6 november 2024 heeft gevraagd om een afschrift van het ECRIS [10] -uittreksel waaruit volgens verweerder blijkt dat eiser in Roemenië is veroordeeld voor mensensmokkel. Verweerder heeft het uittreksel niet kunnen verstrekken, omdat het om een intern en vertrouwelijk dossier gaat. De rechtbank gaat niet mee in eisers principiële standpunt dat verweerder in strijd met het verdedigingsbeginsel heeft gehandeld door het ECRIS-uittreksel niet aan hem over te leggen. De rechtbank acht van belang dat eiser zelf op de hoogte is van de inhoud van het uittreksel nu het om zijn eigen veroordeling in Roemenië gaat. Bovendien kan eiser vrij eenvoudig het hem betreffend uittreksel zelf opvragen bij de Justitiële Informatiedienst.
Heeft verweerder een inreisverbod kunnen opleggen voor de duur van tien jaar?
9. Bij het verkorten van de vertrektermijn en het opleggen van een zwaar inreisverbod moet aan het Europeesrechtelijke openbare-ordecriterium worden getoetst. De volgende punten moeten terugkomen in de besluitvorming: het persoonlijke gedrag van de vreemdeling moet actueel, werkelijk en voldoende ernstig zijn en de gedraging moet een fundamenteel belang van de (Europese) samenleving raken.
9.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat aan het Europeesrechtelijke openbare orde-criterium is voldaan. Verweerder heeft deugdelijk gemotiveerd dat eiser een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. Zo heeft verweerder kunnen betrekken dat het misdrijf is terug te voeren op eisers eigen gedrag en mensensmokkel wordt gezien als een ernstig misdrijf. Mensensmokkel draagt immers bij aan de instandhouding van de illegale binnenkomst en doorreis van migranten die bovendien grote risico’s lopen tijdens hun reis. Verweerder heeft er bovendien op kunnen wijzen dat hij iemand die een ernstig misdrijf heeft gepleegd langer als een gevaar ziet dan bij minder ernstige misdrijven. Ook heeft verweerder mogen betrekken dat eiser pas bij het nader gehoor heeft toegegeven dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan mensensmokkel. [11] In het aanvullend gehoor heeft eiser verklaard dat hij zelf slachtoffer was, gedwongen werd en geen keuze had om mensen te smokkelen. Ook heeft hij aangegeven dat hij alleen is gestopt omdat hij werd gearresteerd. [12] Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat uit voorgaande niet volgt dat eiser de ernst van zijn gedragingen inziet. Eisers betoog dat hij genoodzaakt was om mensen te smokkelen, omdat hij naar Europa wilde, rechtvaardigt het volgens de rechtbank niet om een dergelijk ernstig misdrijf te begaan. Eiser had immers in Roemenië al de mogelijkheid om een verzoek om internationale bescherming in te dienen. Bovendien blijkt uit het uittreksel van ECRIS dat er sprake was van winstbejag. Eiser heeft verklaard dat hij 100 euro kreeg voor iedere persoon die hij smokkelde en vier groepen mensen heeft gesmokkeld. [13] Dat eiser sinds het misdrijf een wezenlijke gedragsverandering zou hebben laten zien, volgt de rechtbank zonder nadere onderbouwing niet. Niet is gebleken dat het openbare orde-aspect niet meer aan de orde is. Eisers stelling dat verweerder bij het opleggen van het inreisverbod alleen heeft gekeken naar de aard van het misdrijf, slaagt gelet op het voorgaande niet.
9.2.
De omstandigheid dat eiser in Roemenië een inreisverbod van een kortere duur heeft opgelegd gekregen, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat verweerder geen inreisverbod voor de duur van tien jaar had kunnen opleggen. Uit artikel 11, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn volgt dat de duur van een inreisverbod in principe niet meer dan vijf jaar bedraagt, maar dat de duur meer dan vijf jaar kan bedragen als de vreemdeling een ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde, de openbare veilig of de nationale veiligheid. Hieruit kan niet worden afgeleid dat een lidstaat verplicht is om gebruik te maken van de ruimte om bij het opleggen van een inreisverbod te betrekken dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde. Dat Roemenië het openbare orde-aspect niet heeft betrokken bij het opleggen van het inreisverbod, vormt daarom geen aanleiding om het inreisverbod te verkorten.
9.3.
De rechtbank is verder van oordeel dat eiser onvoldoende heeft onderbouwd dat aan hem geen inreisverbod voor de duur van tien jaar had mogen worden opgelegd vanwege zijn familieleven in Nederland. De rechtbank merkt hierbij op dat eiser in de bestuurlijke fase niet heeft aangevoerd dat er sprake is van familieleven met zijn broer in Nederland. Het had op de weg van eiser gelegen om zijn familieleven te onderbouwen. Nu hij dit niet heeft gedaan, mocht verweerder zich op het standpunt stellen dat de enkele omstandigheid dat eisers broer in Nederland woont geen aanleiding vormt om het inreisverbod achterwege te laten of te verkorten.

Conclusie en gevolgen

10. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder de aanvraag van eiser terecht kennelijk ongegrond heeft verklaard. Het beroep is ongegrond.
11. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
12. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. S.M.H. van der Velden, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Artikel 30b, eerste lid, onder j, Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3.Artikel 66a, vierde lid, Vw en artikel 6.5a, vijfde lid, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
4.Schengeninformatiesysteem.
5.Artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
6.C2/7.10.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
7.Informatiebericht 2025/10: Openbare orde aspecten binnen de asiel- en nareisprocedure, p. 6.
8.Artikel 197a, eerste lid, tweede boek, Wetboek van Strafrecht.
9.Informatiebericht 2025/10: Openbare orde aspecten binnen de asiel- en nareisprocedure, p. 4.
10.European Criminal Record Information System.
11.Aanvullend gehoor van 6 december 2023, p. 12.
12.Aanvullend gehoor van 6 december 2023, p. 3 en 5.
13.Aanvullend gehoor van 6 december 2023, p. 4.