ECLI:NL:RBDHA:2025:20777

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 oktober 2025
Publicatiedatum
6 november 2025
Zaaknummer
NL25.42731 en NL25.42732
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheid Letland in Dublinprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 oktober 2025 uitspraak gedaan in een geschil over de asielaanvraag van eiser, een Oezbeekse nationaliteit, die zijn aanvraag niet in behandeling genomen zag door de minister van Asiel en Migratie. De minister stelde dat Letland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag, omdat eiser een visum had dat minder dan zes maanden was verlopen. Eiser had geen zienswijze ingediend op het voornemen van de minister, wat leidde tot het bestreden besluit. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had besloten om de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat eiser niet tijdig een zienswijze had ingediend en de minister niet verplicht was om na te gaan waarom dit niet was gebeurd. Eiser had ook aangevoerd dat hij in Letland risico op indirect refoulement liep, maar de rechtbank oordeelde dat hij dit niet voldoende had onderbouwd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van de betrokken partijen in het Dublin-systeem en de noodzaak voor tijdige indiening van zienswijzen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam

Bestuursrecht
Zaaknummers: NL25.42731 (beroep)
NL25.42732 (voorlopige voorziening)
[V-Nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] ,geboren op [geboortedatum] 1992, van Oezbeekse nationaliteit, eiser en verzoeker (hierna: eiser),(gemachtigde: mr. M. Terpstra),

en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,(gemachtigde: mr. Y.M. van de Lei).

Inleiding1.Met het besluit van 29 augustus 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Letland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.

1.1.
Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld. Daarnaast heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, die ertoe strekt de overdracht aan Letland te verbieden totdat op het beroep is beslist.
1.2.
De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: de rechtbank) heeft de zaken van eiser op 23 oktober 2025 op zitting aan de orde gesteld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van partijen. De rechtbank heeft de zaak vervolgens aangehouden, omdat eiser kort voor de zitting in vreemdelingenbewaring was gesteld, waardoor vervoer naar deze rechtbank niet meer mogelijk was, het uiteindelijk niet lukte om een digitale videoverbinding tot stand te brengen en de tolk zijn opdracht om te tolken had geannuleerd.
1.3.
De rechtbank heeft de zaken vervolgens op 27 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, K. Abas als tolk in de Oezbeekse taal en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling van de rechtbank

Achtergrond

2. Op 27 maart 2025 heeft eiser een asielaanvraag ingediend in Nederland. Uit het visum in het paspoort van eiser blijkt dat Letland hem een visum heeft gegeven dat geldig was van 15 mei 2024 tot 10 november 2024.
2.1.
Op 13 augustus 2025 heeft de minister een voornemen uitgebracht. Eiser heeft geen zienswijze ingediend. Vervolgens heeft de minister het bestreden besluit genomen.
Beoordeling door de rechtbank
Grondslag van het besluit
3. De rechtbank stelt vast dat de minister artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening [1] aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd. Omdat het visum van eiser niet langer dan zes maanden is verlopen op het moment van eisers asielaanvraag in Nederland, zou Letland op basis van die bepaling verantwoordelijk zijn voor de asielaanvraag van eiser. Dat heeft de minister ook zo in het voornemen opgenomen. In het bestreden besluit heeft de minister dit echter niet opgenomen, maar geschreven dat Letland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser vanwege een verblijfstitel die minder dan twee jaar is verlopen. Niet in geschil is dat eiser geen verblijfstitel in Letland heeft gehad maar wel in het bezit is van het visum zoals genoemd in overweging 2. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de minister in het bestreden besluit per abuis heeft opgenomen dat sprake is van een verblijfstitel die minder dan twee jaar is verlopen in plaats van een visum dat minder dan zes maanden is verlopen en dus sprake is van een kennelijke verschrijving. Dat het besluit als gevolg hiervan ondeugdelijk is gemotiveerd, zoals eiser voor het eerst ter zitting heeft aangevoerd, slaagt niet.
Zienswijze
4. Eiser heeft allereerst aangevoerd dat het bestreden besluit geen stand kan houden, omdat de minister direct een besluit heeft genomen, zonder na te gaan waarom er geen zienswijze is ingediend. Door omstandigheden had de gemachtigde van eiser pas op 29 augustus 2025 een belafspraak met eiser, maar toen had de minister het bestreden besluit al genomen. In vergelijkbare zaken neemt de minister nooit zo snel een besluit na een voornemen. Er is daarom sprake van onbehoorlijk bestuur.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat in het voornemen is opgenomen dat eiser binnen twee weken een zienswijze moet indienen. Ook is vermeld dat als eiser dit niet tijdig doet, de minister zonder zienswijze op zijn aanvraag moet beslissen.
De rechtbank kan het zich voorstellen dat er situaties kunnen zijn als gevolg waarvan er meer tijd nodig is voor het indienen van een zienswijze. Als de gemachtigde van eiser echter meer tijd nodig had gehad voor het indienen van een zienswijze, had het op haar weg gelegen om de minister te vragen om uitstel van de termijn. Dat heeft zij niet gedaan en dat komt voor haar rekening en risico. Dat de gemachtigde van eiser niet in staat was om gedurende de termijn een zienswijze in te dienen, is gesteld noch gebleken. Verder volgt nergens uit dat de minister gehouden is om na te gaan waarom er geen zienswijze is ingediend. De niet onderbouwde stelling van eiser dat de minister in vergelijkbare zaken er langer over doet om een besluit te nemen, wat daar ook van zij, ontslaat eiser niet van zijn eigen verplichting om binnen de gestelde termijn een zienswijze in te dienen.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel en risico op indirect refoulement
5. Eiser heeft tot slot aangevoerd dat hij in Letland een werkvergunning had, maar geen salaris ontving. Hij werd uitgebuit en kende de regels niet. Hij is toen ontsnapt bij zijn werkgever en weggegaan uit Letland. Hij heeft in Letland geen asielaanvraag ingediend, omdat hij daar voor werk kwam en in Letland worden mensen teruggestuurd naar Oezbekistan als zij asiel aanvragen. In Oezbekistan heeft hij problemen en zijn leven is daar niet veilig. Over zijn problemen in Oezbekistan durft hij niet te spreken in Letland. Ook had eiser in Letland een allergie gedurende twee maanden. Hij kan niet tegen eieren of zonnebloemolie en kreeg huidproblemen. Verder werd hij in Letland gediscrimineerd, omdat hij Russisch spreekt. In Letland houden ze niet van Russen.
5.1.
Op de zitting heeft de rechtbank aan de gemachtigde van eiser gevraagd hoe zij de beroepsgronden van eiser juridisch moet duiden. Hierop heeft de gemachtigde van eiser geantwoord dat zij dat lastig vindt en daarop geen antwoord heeft. Het zou volgens haar mogelijk als een beroep op indirect refoulement gezien kunnen worden, maar zij kan dit niet duidelijk onderbouwen met bewijzen.
5.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de uitspraak van het Hof [2] van 30 november 2023 [3] en de uitspraak van de Afdeling [4] van 12 juni 2024 [5] volgt dat er in een Dublinprocedure geen ruimte is voor het toetsen van het risico op indirect refoulement als gevolg van het beschermingsbeleid, en dat ook materiële meningsverschillen tussen lidstaten over de vraag wanneer een vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming, niet relevant zijn. Dit is anders wanneer niet langer uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat daarvan niet kan worden uitgegaan, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt, omdat hij dit op geen enkele manier heeft onderbouwd. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de minister de aanvraag van eiser terecht niet in behandeling heeft genomen, omdat Letland daarvoor verantwoordelijk is. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
7. Omdat de rechtbank nu beslist over het beroep van eiser is er geen reden meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder zaaknummer: NL25.42731,
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter, in de zaak geregistreerd onder zaaknummer: NL25.42732,
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.R. Bleijendaal, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. K. Mertens, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar uitgesproken en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend
2.Hof van Justitie van de Europese Unie.
3.ECLI:EU:C:2023:934
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.