ECLI:NL:RBDHA:2025:2077

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
NL24.15189
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag op basis van onvoldoende sociale en economische binding met het land van herkomst

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een visum voor kort verblijf, ingediend op 21 augustus 2022. Eiser, een Syrische nationaliteit houder woonachtig in Saoedi-Arabië, verzocht om een visum voor een familiebezoek aan zijn zoon in Nederland. De minister van Buitenlandse Zaken heeft de aanvraag afgewezen op 1 september 2022, met als argument dat de sociale en economische binding van eiser met Saoedi-Arabië onvoldoende was aangetoond. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar de minister handhaafde zijn besluit op 27 maart 2024.

De rechtbank heeft de zaak op 2 oktober 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als die van de minister aanwezig waren. Eiser voerde aan dat hij voldoende bewijs had geleverd van zijn economische binding met Saoedi-Arabië, onder andere door middel van een werkgevers- en salarisverklaring. De rechtbank oordeelde echter dat de minister terecht had vastgesteld dat de sociale en economische binding van eiser met zijn land van herkomst niet voldoende was om een tijdige terugkeer te waarborgen. De rechtbank benadrukte dat de minister een zekere beoordelingsruimte heeft bij het beoordelen van visumaanvragen en dat het aan eiser was om aan te tonen dat er geen redelijke twijfel bestond over zijn voornemen om Nederland tijdig te verlaten.

De rechtbank concludeerde dat de minister niet ten onrechte had afgezien van het horen van eiser in de bezwaarfase, aangezien de ingediende stukken onvoldoende duidelijkheid boden over de sociale en economische binding van eiser. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk kreeg en geen proceskostenvergoeding ontving. De uitspraak werd gedaan door rechter N.M. Spelt en bekendgemaakt op 6 februari 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.15189
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. C.N. Noordzee),
en
de Minister van Buitenlandse Zaken, de minister (gemachtigde: mr. C.J. Ohrtmann).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag van 21 augustus 2022 tot verlening van een visum voor kort verblijf voor eiser en zijn echtgenote [de vrouw] , met als doel ‘familiebezoek aan zoon [A] (referent)’.
2. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 1 september 2022 (het primaire besluit) afgewezen. Met het bestreden besluit van 27 maart 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
3. De rechtbank heeft het beroep op 2 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Eiser, die in Saoedi-Arabië woonachtig is, is geboren op [geboortedatum] 1953 en heeft de Syrische nationaliteit. Op 21 augustus 2022 heeft eiser verzocht om de afgifte van een visum voor kort verblijf voor een bezoek aan referent. .
7. De minister heeft de aanvraag afgewezen en aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat de sociale en economische binding van eiser en zijn echtgenote met het land van herkomst onvoldoende is aangetoond dan wel zeer gering gebleken, waardoor tijdige
terugkeer van eiser en zijn echtgenote naar Saoedi-Arabië onvoldoende gewaarborgd is.1 De minister heeft op grond van artikel 7:3, aanhef onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgezien van het horen als bedoeld in artikel 7:2 van de Awb.
8. Eiser is het niet eens met de afwijzing van de visumaanvraag. Volgens eiser heeft hij zijn sociale en economische binding met Saoedi-Arabië voldoende aangetoond met de door hem overgelegde stukken. Om voldoende economische binding aan te tonen heeft eiser bij de visumaanvraag een werkgevers- en salarisverklaring overgelegd. Hieruit volgt dat hij werkzaam is als chauffeur en een salaris ontvangt van 1500 Saoedi-Arabische riyal (SAR) per maand. Omgerekend is dit een bedrag van circa € 357,00 per maand. Ook heeft eiser bankafschriften overgelegd waaruit blijkt dat er op regelmatige basis stortingen en opnamen plaatsvinden. Hiermee is een begin van bewijs geleverd van economische activiteiten in Saoedi-Arabië waaruit een economische binding met Saoedi-Arabië kan worden afgeleid. Qua sociale binding werpt de minister tegen onrechte tegen dat het merendeel van de kinderen van eiser buiten Saoedi-Arabië woonachtig is en om die reden niet zonder meer kan worden aangenomen dat de sociale binding van eiser met Saoedi-Arabië zodanig sterk is dat tijdige terugkeer gewaarborgd is. De minister heeft onvoldoende gemotiveerd dat eiser niet heeft aangetoond dat hij een goede band heeft met zijn kinderen die wel in Saoedi- Arabië woonachtig zijn. Eiser heeft ook uitdrukkelijk verklaard tijdig naar Saoedi Arabië terug te zullen keren omwille van de kinderen die daar verblijven. Eiser voert aan dat niet alleen beoordeeld moet worden of er sprake is van een sociale- en/of economische binding met het land van herkomst of bestendig verblijf. Beoordeeld moet worden of er redenen zijn om aan te nemen dat de betreffende persoon zich illegaal in Nederland zal vestigen. Dit laatste is een risicoschatting op individueel niveau en er zullen concrete aanwijzingen moeten zijn om dit risico aan te nemen. In het geval van eiser zijn er diverse redenen om geen risico op (illegale) vestiging in Nederland aan te nemen. Als redenen noemt eiser onder meer zijn leeftijd, zijn gezondheidstoestand en zijn werk en inkomen in Saoedi-Arabië. Ook zou het opleggen van een inreisverbod verregaande negatieve consequenties hebben, in die zin dat eiser zijn in het Schengengebied woonachtige (andere) kinderen niet kan bezoeken. Gelet op deze persoonlijke omstandigheden van eiser is niet aannemelijk dat eiser niet of te laat naar Saoedi-Arabië zal terugkeren.
9. De rechtbank stelt voorop dat de weigeringsgronden die zijn opgenomen in artikel 32, eerste lid, van de Visumcode ieder afzonderlijk voldoende zijn om een visum te weigeren. Bij het onderzoek of aan de toepassingsvoorwaarden van de Visumcode is voldaan, komt aan de minister een zekere beoordelingsruimte toe. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat geen redelijke twijfel bestaat over het voornemen om Nederland vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum te verlaten. De rechtbank kan het oordeel van de minister slechts terughoudend toetsen (zie onder meer het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 19 december 2013, ECLI:EU:C:2013:862).
1. Artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b van de Visumcode. Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode) (te raadplegen via europa.eu).
Sociale binding
10. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat, nu eiser en zijn echtgenote als echtpaar naar Nederland willen reizen, er geen sociale band is met Saoedi-Arabië voor wat betreft een achterblijvende partner of gezin, waardoor een (tijdige) terugkeer na afloop van het opgegeven verblijf zou zijn gegarandeerd. Eiser en zijn echtgenote hebben tien meerderjarige kinderen, waarvan er drie in Saoedi-Arabië verblijven. Het merendeel van de kinderen van eiser, zeven van de tien, is buiten Saoedi-Arabië en binnen de EU woonachtig. Van deze kinderen wonen er vier in Nederland, twee in Duitsland en één in Engeland. Het achterblijven van drie kinderen en kleinkinderen in Saoedi-Arabië hoefde de minister niet als een substantiële sociale binding/garantie voor tijdige terugkeer te beschouwen. Ook is niet gebleken van een zodanige afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn (klein)kinderen dat terugkeer daardoor is gegarandeerd. Ten aanzien van de gestelde medische klachten van eiser en zijn echtgenote is de rechtbank van oordeel dat de minister niet ten onrechte heeft gesteld dat die medische klachten niet van dien aard zijn dat eiser en/of zijn echtgenote omwille van medische behandeling zouden moeten terugkeren naar Saoedi-Arabië. De minister mocht daarbij ook wijzen op de beschikbaarheid en het mogelijke gebruik van die medische behandeling(en) door eiser en zijn echtgenote in Nederland. Tot slot is ook niet gebleken van zodanige zorg- of maatschappelijke verplichtingen dat voor eiser en zijn echtgenote om die reden noodzaak zou bestaan om naar Saoedi-Arabië terug te keren. De beroepsgrond slaagt niet.

Economische binding

11. De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft weersproken dat zijn echtgenote bij haar visumaanvraag aangegeven heeft werkloos te zijn. Ook is anderszins niet gebleken dat zij economisch gebonden is aan Saoedi-Arabië. De minister heeft daarom kunnen concluderen dat voor de echtgenote van eiser geen sprake is van economische binding met het land van herkomst en dat het daarom niet aannemelijk is dat zij op grond daarvan (tijdig) het Schengengebied zal verlaten.
12. De minister heeft ten aanzien van eiser mogen vaststellen dat uit het rekeningoverzicht van
Alrajhi Bankten name van eiser in de periode van 25 april 2022 tot 24 juli 2022 slechts één storting is gedaan (op 6 mei 2022) van 1500 SAR. Dit betrof een storting van contant geld. De minister heeft kunnen concluderen dat deze enkele storting niet te herleiden is tot de gestelde inkomsten uit de gestelde werkzaamheden dan wel dat eiser daadwerkelijk het gestelde salaris op maandbasis ontvangt. De minister heeft daarom niet ten onrechte gesteld dat niet aannemelijk is geworden dat eiser een structureel en substantieel inkomen genereert waarmee hij in zijn eigen onderhoud en dat van zijn echtgenote kan voorzien en op basis waarvan hij economisch gebonden is aan Saoedi- Arabië. Hierbij mocht de minister naar het oordeel van de rechtbank ook betrekken dat uit de door referent ingevulde ‘visumvragenlijst’ volgt dat eiser geen werk (meer) heeft en geen inkomen (meer) genereert. De enkele stellingen in beroep dat eiser economisch actief is, een inkomen in Saoedi-Arabië ontvangt en uitdrukkelijk heeft verklaard dat hij van plan is terug te keren zijn, gelet op het voorgaande, onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Het beroep slaagt op dit punt niet.
Conclusie sociale en economische binding.
13. De minister heeft zich gelet op het vorenstaande niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de sociale en economische binding van eiser en zijn echtgenote met het land van herkomst onvoldoende is aangetoond dan wel zeer gering is gebleken, waardoor hun tijdige terugkeer naar Saoedi-Arabië onvoldoende gewaarborgd is.
Schending hoorplicht?
14. Eiser voert in beroep nog aan dat de minister ten onrechte heeft afgezien van het horen. Eiser heeft zich actief ingespannen om zijn situatie te onderbouwen met bewijsstukken. Zowel referent als eiser en zijn echtgenote hadden tijdens een hoorzitting hun situatie nader toe kunnen lichten en eventuele onduidelijkheden bij de minister weg kunnen nemen. Zo hadden tijdens een hoorzitting verklaringen kunnen worden afgelegd over (onder meer) het voorgenomen verblijf in Nederland, de economische activiteiten van eiser in Saoedi-Arabië, de toekomstplannen in Saoedi-Arabië en de band van eiser en zijn echtgenote met hun in Saoedi-Arabië woonachtige kinderen.
15. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich, gelet op de inhoud van het bezwaarschrift, op het standpunt heeft mogen stellen dat op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk was dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit konden leiden dan in het primaire besluit al was vervat. De verklaringen en stukken die eiser en zijn echtgenote bij de aanvraag en in de bezwaarfase hebben overgelegd, hebben onduidelijkheid laten bestaan over de economische en sociale binding van eiser met Saoedi-Arabië. Dit, terwijl het voor eiser en zijn echtgenote op basis van het primaire besluit voldoende duidelijk had kunnen zijn welke informatie en documenten zij bij hun aanvraag en in de bezwaarfase dienden aan te dragen om de visumaanvraag succesvol te kunnen laten zijn. Daar komt bij dat eiser niet heeft verzocht om te worden gehoord op de bezwaargronden. Gelet op dit alles heeft de minister mogen afzien van het horen in de bezwaarfase. De minister heeft het bezwaar dus kennelijk ongegrond mogen verklaren. Deze beroepsgrond slaagt ook niet.

Conclusie en gevolgen

16. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de minister het bezwaar van eiser en zijn echtgenote niet ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard. Het beroep is daarom ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M.A.F.C. Lienaerts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
06 februari 2025

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.