ECLI:NL:RBDHA:2025:20710
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag tot opheffing van een inreisverbod in het bestuursrecht
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Algerijnse man, tegen de afwijzing van zijn aanvraag om opheffing van een inreisverbod. Eiser had op 21 januari 2025 verzocht om opheffing van het inreisverbod dat op 29 maart 2019 was opgelegd voor de duur van twee jaar. De rechtbank behandelt het beroep op 28 augustus 2025, waarbij de gemachtigde van eiser aanwezig is, maar de verweerder niet. Eiser stelt dat hij geen gevaar voor de openbare orde vormt en dat het inreisverbod zijn recht op familie- en privéleven schendt, zoals vastgelegd in artikel 8 van het EVRM. Hij heeft een vaste baan en woning in Portugal en heeft meerdere keren geprobeerd een verblijfsvergunning aan te vragen.
De rechtbank oordeelt dat verweerder op goede gronden het inreisverbod niet heeft opgeheven. De rechtbank stelt vast dat eiser niet aan de voorwaarden voor opheffing voldoet, omdat hij niet minstens de helft van de duur van het inreisverbod buiten Nederland en de EU heeft verbleven. Eiser heeft de EU niet verlaten en is doorgereisd naar Frankrijk en Portugal. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere feiten of omstandigheden zijn die opheffing van het inreisverbod rechtvaardigen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.