ECLI:NL:RBDHA:2025:20710

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 oktober 2025
Publicatiedatum
6 november 2025
Zaaknummer
NL25.7926
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag tot opheffing van een inreisverbod in het bestuursrecht

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Algerijnse man, tegen de afwijzing van zijn aanvraag om opheffing van een inreisverbod. Eiser had op 21 januari 2025 verzocht om opheffing van het inreisverbod dat op 29 maart 2019 was opgelegd voor de duur van twee jaar. De rechtbank behandelt het beroep op 28 augustus 2025, waarbij de gemachtigde van eiser aanwezig is, maar de verweerder niet. Eiser stelt dat hij geen gevaar voor de openbare orde vormt en dat het inreisverbod zijn recht op familie- en privéleven schendt, zoals vastgelegd in artikel 8 van het EVRM. Hij heeft een vaste baan en woning in Portugal en heeft meerdere keren geprobeerd een verblijfsvergunning aan te vragen.

De rechtbank oordeelt dat verweerder op goede gronden het inreisverbod niet heeft opgeheven. De rechtbank stelt vast dat eiser niet aan de voorwaarden voor opheffing voldoet, omdat hij niet minstens de helft van de duur van het inreisverbod buiten Nederland en de EU heeft verbleven. Eiser heeft de EU niet verlaten en is doorgereisd naar Frankrijk en Portugal. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere feiten of omstandigheden zijn die opheffing van het inreisverbod rechtvaardigen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.7926

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. T.Y. Tsang),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om opheffing van een inreisverbod.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 21 januari 2025 afgewezen.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft het beroep op 28 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van eiser deelgenomen. De verweerder is met bericht vooraf niet ter zitting verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1992 en heeft de Algerijnse nationaliteit. Op 29 maart 2019 is aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar. Op 21 november 2024 heeft eiser verweerder verzocht om het inreisverbod op te heffen.
4. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet aan de voorwaarden voor opheffing voldoet, omdat eiser niet minstens de helft van de duur van het inreisverbod buiten Nederland en de Europese Unie (EU) heeft verbleven. Eiser heeft de EU niet verlaten en is doorgereisd naar Frankrijk en Portugal. Ook bezit eiser niet over een geldige verblijfsvergunning voor Portugal of een andere lidstaat. De verblijfsaanvraag van eiser in Portugal vormt geen aanleiding tot opheffing van het inreisverbod. Ook is er geen sprake van een zeer uitzonderlijk en dringend geval op basis waarvan verweerder het inreisverbod tijdelijk kan opheffen. Vanwege het terugkeerbesluit is eiser gesignaleerd in het Schengen Informatie Systeem (SIS).

Wat vindt eiser in beroep?

5. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder had moeten afzien van het opleggen van een inreisverbod. Eiser benoemt dat hij uitsluitend een inreisverbod heeft gekregen omdat zijn asielaanvraag in Nederland is afgewezen en stelt dat hij geen gevaar voor de openbare orde is. Hij heeft geen strafblad, leidt een ordelijk leven en heeft een vaste baan in Portugal. Daarnaast heeft eiser al meerdere keren geprobeerd om in Portugal een verblijfsvergunning aan te vragen. De Portugese autoriteiten hebben al meerdere malen contact opgenomen met de Nederlandse autoriteiten om het inreisverbod op te heffen, maar daar is geen gehoor aan gegeven. Het inreisverbod levert daarnaast een schending op van het recht op familie- en privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM [1] . Hierbij beoordeelt verweerder alleen of er sinds de oplegging van het inreisverbod een wijziging is opgetreden in de situatie van eiser. Daarvan is sprake, omdat eiser pas na het opleggen van het inreisverbod in Portugal een baan en woning heeft gevonden. Eiser kan daarbij niet terug naar Algerije omdat hij geen familieleden, vrienden of kennissen heeft op wie hij kan terugvallen. Ook staat de registratie in het SIS aan de toewijzing van de verblijfsvergunning in Portugal in de weg. Het handhaven van het inreisverbod is volgens eiser disproportioneel en heeft onevenredige gevolgen voor hem bij het opbouwen van zijn leven in Portugal. Daarbij meent eiser dat er geen belangenafweging heeft plaatsgevonden. Eiser stelt dat hij slechts twee maanden in Nederland heeft verbleven en Nederland inmiddels al meer dan 5 jaar heeft verlaten. Daarmee heeft eiser meer dan de helft van de termijn van het inreisverbod buiten Nederland verbleven. Het niet opheffen van het inreisverbod leidt ertoe dat eiser voor een lange duur een illegaal bestaan zal leiden. Verweerder moet motiveren waarom voortzetting van de registratie in het SIS noodzakelijk is, geschikt voor het te bereiken doel en evenwichtig is in verhouding tot de gevolgen voor eiser. Verweerder heeft dit niet gedaan, dat maakt de handhaving van de registratie in het SIS onterecht.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden niet is overgegaan tot opheffing van het inreisverbod en de daarmee samenhangende SIS-signalering. De rechtbank geeft eiser dus geen gelijk en overweegt daartoe als volgt.
Is er voldaan aan de vereisten voor opheffing van het inreisverbod?
7. Verweerder heeft terecht gesteld dat de rechtmatigheid van het inreisverbod vaststaat. De SIS-signalering is een rechtsgevolg van het ingestelde inreisverbod. Dat eiser stelt dat hij geen gevaar is voor de openbare orde, maakt dit niet anders. De SIS-signalering is namelijk niet opgelegd vanwege het zijn van een gevaar voor de openbare orde. De duur van het inreisverbod wordt berekend met ingang van de datum waarop eiser de EU daadwerkelijk heeft verlaten. Eiser is echter sinds het inreisverbod is opgelegd, doorgereisd naar Frankrijk en Portugal. Eiser betwist daarbij niet dat hij de EU niet heeft verlaten. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aan de voorwaarden voor opheffing voldoet, omdat eiser niet minstens de helft van de duur van het inreisverbod buiten Nederland en de EU heeft verbleven.
Bijzondere feiten en omstandigheden
8. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat niet van bijzondere feiten en omstandigheden is gebleken die opheffing van het inreisverbod, buiten de geldende voorwaarden om, rechtvaardigen.
8.1.
Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat het niet opheffen van het inreisverbod niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Verweerder is daarbij uitgegaan van de feiten en omstandigheden zoals die zich voordeden ten tijde van het nemen van het besluit. De stelling van eiser dat het inreisverbod hem belemmert om een bestaan te hebben in Portugal, heeft verweerder onvoldoende mogen vinden om te spreken van familie- en gezinsleven of privéleven in Portugal. Verweerder heeft daarbij mogen betrekken dat eiser niet concreet heeft gemaakt hoe dit bestaan in Portugal zich uit. Eiser had ten tijde van het bestreden besluit enkel een verblijfsdocument in Portugal aangevraagd. Ook heeft verweerder mogen stellen dat het feit dat eiser geen strafbaar feit heeft gepleegd, niet maakt dat er sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden. Ook de stelling van eiser dat hij slechts twee maanden in Nederland heeft verbleven, maakt dit niet anders.
8.2.
In de aanloop naar de zitting heeft eiser nadere stukken ingediend met betrekking tot zijn verblijf in Portugal, waaronder een kopie van een Portugese verblijfsvergunning. Deze omstandigheden heeft verweerder niet bij de beoordeling van het bestreden besluit kunnen betrekken. De rechtbank zal daar hierna op ingaan.
Portugese verblijfsvergunning
9. Verweerder heeft in reactie op de overgelegde kopie van de Portugese verblijfsvergunning het standpunt kunnen innemen dat de werkwijze voorschrijft dat als Portugal besluit een verblijfsvergunning af te geven, het aan de Portugese autoriteiten is om een raadpleegprocedure te starten en Nederland te verzoeken om de signalering te verwijderen. [2] Ook de overige stukken die eiser in beroep ter onderbouwing van zijn verblijf in Portugal heeft overgelegd, waaronder een loonstrook, een kopie arbeidsovereenkomst een inkomstenbelastingaangifte over 2024 en huurbetalingsbewijzen maken naar het oordeel van de rechtbank niet dat het aan verweerder is om nader onderzoek te doen en ambtshalve een raadpleegprocedure op te starten.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
11. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van mr. L.W.H. Schippers, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Zie paragraaf A2/12.10.3.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).