ECLI:NL:RBDHA:2025:20666

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 november 2025
Publicatiedatum
6 november 2025
Zaaknummer
NL25.27562
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielberoep na prematuur ingediende ingebrekestelling

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 5 november 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser had zijn aanvraag op 14 januari 2024 ingediend en verweerder schriftelijk in gebreke gesteld op 16 juli 2024. Echter, de rechtbank verklaarde het beroep van eiser op 27 februari 2025 niet-ontvankelijk, omdat de ingebrekestelling prematuur was ingediend. De wettelijke beslistermijn was op dat moment nog niet verstreken, aangezien deze was verlengd met negen maanden door de inwerkingtreding van WBV 2023/26.

Eiser heeft op 22 juni 2025 opnieuw beroep ingesteld, waarbij hij verwees naar het Zimir-arrest, dat volgens hem de verlenging van de beslistermijn ongeldig maakte. De rechtbank oordeelt echter dat de eerdere uitspraak van 27 februari 2025 in rechte vaststaat, en dat eiser geen verzet of herziening heeft ingesteld tegen deze uitspraak. Hierdoor is de prematuur ingediende ingebrekestelling definitief en kan eiser niet opnieuw beroep instellen zonder eerst verweerder opnieuw in gebreke te stellen.

De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is, omdat hij niet heeft voldaan aan de wettelijke vereisten voor het indienen van een nieuw beroep. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.27562

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A. Khalaf),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Beoordeling door de rechtbank

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. Eiser heeft de aanvraag ingediend op 14 januari 2024. Eiser heeft met zijn brief van 16 juli 2024 verweerder schriftelijke in gebreke gesteld. Vervolgens heeft hij op 16 september 2024 beroep ingesteld [1] . Dat beroep is door deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, met de uitspraak van 27 februari 2025 [2] niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de ingebrekestelling van 16 juli 2024 prematuur is ingediend, omdat de beslistermijn op dat moment nog niet verstreken was. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden met de inwerkingtreding van WBV 2023/26 [3] rechtsgeldig is verlengd met negen maanden.
3. Eiser heeft op 22 juni 2025 opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag van 14 januari 2024. In de beroepsgronden wijst eiser op het Zimir-arrest [4] , waaruit volgt dat de verlenging van de beslistermijn op grond van WBV 2023/26 niet rechtsgeldig was. Volgens eiser is de uitspraak van 27 februari 2025 daarmee in strijd. Eiser stelt dat dit tot de conclusie moet leiden dat WBV 2023/26 alsnog buiten toepassing moet blijven en dat de beslistermijn van verweerder is verstreken.
4. Uit het dossier blijkt niet dat eiser verzet heeft ingesteld tegen de uitspraak van 27 februari 2025 of dat hij om herziening van die uitspraak heeft verzocht. De uitspraak staat daarmee in rechte vast, en daarmee ook het rechterlijk oordeel dat de ingebrekestelling van 16 juli 2024 prematuur was.
5. Eiser heeft ervoor gekozen om op 22 juni 2025 een nieuw beroepschrift in te dienen. Hij heeft verweerder na de uitspraak van 27 februari 2025 echter niet opnieuw schriftelijk in gebreke gesteld. Eiser voldoet dus niet aan het wettelijk vereiste dat hij beroep kan instellen nadat hij het bestuursorgaan rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Het had op de weg van eiser gelegen om óf (tijdig) rechtsmiddelen aan te wenden tegen de rechtbankuitspraak van 27 februari 2025 óf om verweerder opnieuw schriftelijk in gebreke te stellen, waarna hij opnieuw beroep kan instellen.
6. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan op 5 november 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.zaaknummer NL24.36085
3.Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire van 27 december 2023
4.Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) 12 december 2024, C‑662/23, ECLI:EU:C:2024:1028