ECLI:NL:RBDHA:2025:20647

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
5 november 2025
Zaaknummer
NL24.51978
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing tijdelijke bescherming voor Oekraïense eiser op basis van vertrekdatum en duurzame relatie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 14 oktober 2025, wordt het beroep van een Oekraïense eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming 2001/55/EG behandeld. De eiser, die op 30 oktober 2021 uit Oekraïne is vertrokken, stelt dat hij recht heeft op tijdelijke bescherming, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet voldoet aan de voorwaarden. De rechtbank concludeert dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij voor het uitbreken van de oorlog in Oekraïne een duurzame relatie had met zijn partner, die wel tijdelijke bescherming heeft gekregen. De rechtbank wijst erop dat de peildatum voor tijdelijke bescherming 24 februari 2022 is en dat de eiser vóór deze datum uit Oekraïne is vertrokken. Hierdoor komt hij niet in aanmerking voor de bescherming die de Richtlijn biedt. De rechtbank bevestigt dat de interpretatie van de Richtlijn door verweerder niet te strikt is en dat de eiser niet kan worden uitgesloten op basis van zijn vertrekdatum. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de eiser geen gelijk krijgt en geen recht heeft op terugbetaling van griffierechten of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.51978
V-nummer: [V-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. A.W. IJland),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het besluit van verweerder dat eiser niet in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming 2001/55/EG (hierna: de Richtlijn). [1] Eiser is het niet eens met de afwijzing van zijn aanvraag voor tijdelijke bescherming. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat eiser niet voor tijdelijke bescherming in aanmerking komt. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 18 januari 2023 laten weten dat hij in Nederland wil verblijven op grond van de Richtlijn. Verweerder heeft met het besluit van 1 juli 2024 beslist dat eiser geen recht heeft op tijdelijke bescherming als bedoeld in de Richtlijn. Met het bestreden besluit van 27 november 2024 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 29 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van eiser deelgenomen. De procesvertegenwoordiger van verweerder heeft zich afgemeld voor de zitting.
Beoordeling door de rechtbank
Besluitvorming
3. Eiser heeft de Oekraïense nationaliteit. Hij komt volgens verweerder niet in aanmerking voor tijdelijke bescherming, omdat hij al vóór de peildatum van 27 november 2021 uit Oekraïne is vertrokken. Bovendien heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij voor het begin van de oorlog in Oekraïne een duurzame relatie had met zijn partner die wel tijdelijke bescherming heeft.
Het juridisch kader
4. In het Uitvoeringsbesluit [2] staat dat aan bepaalde categorieën personen tijdelijke bescherming toekomt als gevolg van het gewapende conflict in Oekraïne. Welke categorieën personen in Nederland tijdelijke bescherming kunnen verkrijgen, is nader uitgewerkt in artikel 3.1a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) en het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV). Verweerder heeft op 17 augustus 2022 in het VV een nieuwe bepaling, artikel 3.9a, opgenomen. [3] Dit artikel luidt als volgt:
“1. Als vreemdelingen, bedoeld in artikel 3.1a, eerste lid, aanhef en onder e, van het Besluit [4] , zijn aangewezen vreemdelingen die:
a. de Oekraïense nationaliteit hebben en die na 26 november 2021 Oekraïne zijn ontvlucht of die in de periode van 27 november 2021 tot en met 23 februari 2022 naar het grondgebied van de Europese Unie zijn gereisd;
b. de Oekraïense nationaliteit hebben en die kunnen aantonen dat zij in de periode vóór 27 november 2021 feitelijk al in Nederland verbleven; (…).
c. (…);
2.
Artikel 3.1a, eerste lid, aanhef en onder b tot en met d, van het Besluit, is van overeenkomstige toepassing op familieleden van vreemdelingen als bedoeld in het eerste lid”.
Oordeel rechtbank
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder een te beperkte interpretatie van de Richtlijn hanteert waardoor hij ten onrechte wordt uitgesloten op basis van zijn vertrekdatum uit Oekraïne.
6. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser niet voor tijdelijke bescherming als bedoeld in de Richtlijn in aanmerking komt.
7. Anders dan eiser aanvoert, is er geen sprake van een te strikte interpretatie van de Richtlijn. Aan het stellen van voorwaarden om onder het bereik van regelgeving te kunnen vallen, is namelijk inherent dat er gevallen zijn die er buiten vallen. Eiser is op
30 oktober 2021 uit Oekraïne vertrokken. De peildatum in de Richtlijn is 24 februari 2022. Nederland gaat daar soepeler mee om en hanteert een ruimere toepassing met als voorwaarde dat iemand na 26 november 2021 Oekraïne is ontvlucht. Alhoewel de rechtbank begrijpt dat dit voor eiser ongunstig uitpakt, voldoet hij niet aan de voorwaarden voor tijdelijke bescherming omdat hij op 30 oktober 2021 en dus voor de peildatum uit Oekraïne is vertrokken. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich verder niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een duurzame relatie met referent voor het uitbreken van de oorlog in Oekraïne. Ook op die grond is de tijdelijke bescherming dus niet op eiser van toepassing. Niet in geschil is dat er geen bewijsstukken zijn overgelegd ter onderbouwing van een duurzame relatie destijds. Volgens eiser moet verweerder echter soepeler omgaan met gezinshereniging in oorlogssituaties en is te weinig waarde gehecht aan hun verklaringen. Anders dan eiser stelt, is de bewijslast voor het aannemelijk maken van een duurzame relatie niet te hoog, omdat niet aannemelijk is gemaakt dat sprake is van gezinshereniging. Verweerder heeft uitvoerig gemotiveerd waarom geen duurzame relatie tussen eiser en zijn huidige partner destijds wordt aangenomen. De enkele stelling dat de verklaringen van eiser en referent over de gestelde relatie voldoende zijn, treft geen doel. Van enige schending van artikel 8 van het EVRM [5] is de rechtbank niet gebleken.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Doets, rechter, in aanwezigheid van
mr. C. Simonis, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van de Europese Unie (de Raad) van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen (hierna: de Richtlijn).
2.Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van 4 maart 2022 tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van de Richtlijn, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan.
3.Regeling van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 17 augustus 2022, nummer 4123685, houdende wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 in verband met het aanpassen van de doelgroep ontheemden uit Oekraïne, waaraan tijdelijke bescherming wordt verleend, Staatscourant, 25 augustus 2022, nr. 22623.
4.het Vb.
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.