ECLI:NL:RBDHA:2025:2063

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
NL24.25491
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Libische eiser met Tarhuna-afkomst wegens ongeloofwaardige vrees voor vervolging

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 11 februari 2025, is het beroep van een Libische eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag behandeld. De eiser, geboren in 1997 en van Tarhuna-afkomst, had op 24 oktober 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De minister van Asiel en Migratie had deze aanvraag op 27 mei 2024 afgewezen, met de stelling dat de vrees voor vervolging ongeloofwaardig was. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij de argumenten van de minister heeft gevolgd. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had vastgesteld dat de eiser geen gegronde vrees voor vervolging had, ondanks zijn afkomst en de gebeurtenissen in zijn verleden. De rechtbank concludeerde dat de minister niet ten onrechte had geoordeeld dat de eiser geen risico liep op ernstige schade, gezien de omstandigheden en het feit dat de eiser sinds 2014 geen problemen had ondervonden. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag bevestigd en geen proceskostenvergoeding toegekend aan de eiser.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.25491
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. D. van Elp),
en

de Minister van Asiel en Migratie1, de minister

(gemachtigde: mr. A.R.J. Maas).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Libische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1997. Hij heeft op 24 oktober 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 27 mei 2024 deze aanvraag in de verlengde asielprocedure afgewezen als ongegrond.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
3. De rechtbank heeft het beroep op 12 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. C.T.W. van Dijk als waarnemer van de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. Eiser was niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
4. De vader en broers van eiser waren werkzaam in het leger onder het oude regime van Gaddafi. Bij een inval in het ouderlijk huis door milities in 2014 zijn eisers’ vader en broers meegenomen. Eisers’ vader is vervolgens vermoord. Zijn broers zijn nog altijd vermist. Het huis waar eiser woonde is in brand gestoken en verwoest. Eiser is ook meegenomen en heeft drie maanden vastgezeten. Eiser is daarna vrijgelaten. Hij is daarna uit zijn woonplaats vertrokken en heeft zich gevestigd in de plaats [plaats] . Eiser hoorde via een vriend dat op [2017] er een opsporingsbevel tegen hem is uitgevaardigd. In 2022 werd [plaats] overgenomen door milities. Toen is eiser naar Nederland vertrokken.
1. Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
Het bestreden besluit
5. Het besluit is genomen voor 1 juli 2024, zodat het relaas is beoordeeld aan de hand van het beleid zoals dat op dat moment gold.
In het asielrelaas worden door de minister 4 relevante elementen onderscheiden:
1) nationaliteit, identiteit en herkomst;
2) eiser behoort tot de Tarhuna-stam ;
3) problemen door de werkzaamheden van vader;
4) eiser wordt gezocht door milities in Libië.
6. Van deze relevante elementen zijn 1), 2) en 3) door de minister geloofwaardig geacht en als zodanig niet in geschil. Wel in geschil is dat de geloofwaardig geachte elementen niet maken dat eiser een gegronde vrees voor vervolging heeft of risico loopt op ernstige schade. Het vierde relevante element, dat eiser wordt gezocht door milities, is door de minister ongeloofwaardig geacht. De beoordeling van dit asielmotief als ongeloofwaardig is eveneens in geschil.

Inhoudelijke beoordeling

7 De rechtbank beoordeelt de vraag of de minister de asielaanvraag van eiser ongegrond mocht verklaren. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
8. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiser ongegrond is en dat eiser geen proceskostenvergoeding moet worden toegekend. Hierna zal de rechtbank uitleggen hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De geloofwaardigheid van het vierde element
9. De minister vindt het niet geloofwaardig dat eiser wordt gezocht door milities in Libië en dat hij daarom is vertrokken. De minister vindt in dat kader van belang dat eiser geen problemen meer heeft ondervonden sinds 2014. Ook is van belang dat eiser meerdere keren Libië is in- en uitgereisd en dat hij tweemaal een visum heeft gekregen, relatief kort voor vertrek. Eiser zegt dat hij van een vriend heeft gehoord dat een opsporingsbevel tegen hem is uitgevaardigd, maar de minister vindt dat niet aannemelijk. Eiser heeft daar alleen een foto van gezien, hij heeft geen verder onderzoek gedaan, geen ander signaal gekregen dat dit bevel was uitgevaardigd, weet niet wat de aanleiding is en is gewoon doorgegaan met zijn leven. Ten slotte blijkt uit de landeninformatie niet dat de stad [plaats] in 2022 door milities overgenomen.
9.1
Eiser is het hier niet mee eens. Eiser voert ten eerste aan dat de minister zijn verklaringen over het opsporingsbevel, ten onrechte en zonder motivering, heeft verworpen. Van eiser mag niet worden verwacht dat hij over dit opsporingsbevel meer verklaart dan hij reeds gedaan heeft. Omdat het kennelijk niet de bedoeling was dat het opsporingsbevel eiser zou bereiken, is het logisch dat eiser geen (originele) versie hiervan kan overleggen. Het is ook logisch dat hij verder niks weet, want dan zou eiser zich kenbaar moeten maken bij de autoriteiten. Dit wordt door de minister ten onrechte tegengeworpen.
9.2
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet aannemelijk is dat jegens eiser een opsporingsbevel is uitgevaardigd. Hierbij mocht de minister betrekken dat eiser enkel van een vriend die bij de verkeersdienst werkte heeft vernomen dat hij wordt gezocht. Deze vriend heeft eiser weliswaar een foto
van het opsporingsbevel gestuurd, maar de minister mocht betrekken dat eiser verder weinig weet over de aanleiding en geen navraag heeft gedaan. Eiser stelt dat niet van hem verwacht mocht worden dat hij navraag deed, omdat hij zich dan bij de autoriteiten bekend moest maken. De minister heeft in zijn verweerschrift in dit verband terecht opgemerkt dat van eiser niet wordt verlangd dat hij navraag deed bij de autoriteiten en dat dit ook niet aan eiser wordt tegengeworpen. Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister echter niet ten onrechte dat van eiser had echter verwacht mogen worden dat hij nader onderzoek zou doen en dat hij, in ieder geval richting zijn (goede) vriend, meer navraag zou doen omtrent het opsporingsbevel. De aanleiding blijft nu onduidelijk. Verder heeft de minister van belang mogen vinden dat niet is gebleken dat eiser op een andere manier heeft ondervonden dat hij wordt gezocht door milities of de Libische autoriteiten. Eiser heeft dat niet weersproken.
9.3
Eiser is het er ook niet mee eens dat de minister hem heeft tegengeworpen dat hij kennelijk probleemloos kon in- en uitreizen. De rechtbank begrijpt dat eiser bedoelt dat daaruit niet kan worden opgemaakt dat hij niet wordt gezocht (op grond van het opsporingsbevel). Eiser heeft in de zienswijze uitgelegd dat hij naar Tunesië reisde via het gebied Zuwarah en dat de inwoners, de Amazigh, onafhankelijk zijn. Ten aanzien van zijn legale uitreis naar Turkije via Tripoli stelt eiser dat dit niet anders kon; hij zag zich genoodzaakt te vertrekken omdat de milities ook [plaats] in handen hadden gekregen. De douane bemoeit zich volgens eiser ook niet met het conflict. Het is volgens eiser ook niet gezegd dat de douane op de hoogte zijn; het opsporingsbevel is gericht aan grensplaatsen en veiligheidsdiensten.
9.4
De rechtbank is van oordeel dat de minister niet ten onrechte heeft gesteld dat de omstandigheid dat eiser kennelijk probleemloos meerdere malen kon in- en uitreizen niet rijmt met zijn stelling dat hij wordt gezocht (vanwege het opsporingsbevel). Uit het paspoort van eiser is gebleken dat hij in februari 2022 middels een visum en zonder problemen naar Turkije is gereisd via Tripoli. Dit terwijl eiser heeft verklaard dat hij vreest voor de milities in Tripoli en zijn goede vriend hem, wegens het uitgevaardigde opsporingsbevel, juist gewaarschuwd had om niet naar Tripoli te reizen.2 Eiser heeft de reis naar Turkije gemaakt en is na twintig dagen weer teruggekeerd naar Libië. Hij is zonder problemen per vliegtuig via Tripoli ingereisd.3 Daarnaast is uit stempels in het paspoort gebleken dat eiser sinds 16 augustus 2016, de datum afgifte paspoort, ongeveer dertig keer de grens met Tunesië is overgestoken. Eiser heeft hierover verklaard dat hij makkelijk kon in- en uitreizen via het gebied Zuwarah, omdat de bewoners in dit gebied allemaal Amazigh zijn en dat zij onafhankelijk zijn.4 Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister het opmerkelijk mogen vinden dat eiser bij de hiervoor genoemde reizen geen problemen heeft ondervonden, omdat uit het opsporingsbevel blijkt dat dit, naast vele andere instanties, is gericht aan grensplaatsen en aan veiligheidsdiensten.5 In dit verband mocht de minister er in het verweerschrift op wijzen dat op het vliegveld van Tripoli het Libische Ministerie van Binnenlandse Zaken de binnenkomst van reizigers controleert, door middel van het “
Libyan Passport Immigration and Foreigners Affairs Authority” De minister mocht het daarom ook onwaarschijnlijk achten dat de diensten op het vliegveld van Tripoli of de veiligheidsdiensten die aanwezig verondersteld worden op een vliegveld geen toegang zouden hebben tot het gestelde opsporingsbevel. Het is onduidelijk waarom de Libische
2 rapport Nader gehoor, pagina 4.
3 rapport Nader gehoor, pagina 11 en 12.
4 rapport Nader gehoor, pagina 11.
5 rapport Nader gehoor, pagina 13.
verkeersdienst wel naar eiser op zoek zou zijn, maar de veiligheidsdiensten op het vliegveld niet geïnteresseerd zouden zijn in het opsporingsbevel. De verklaring dat de milities geen zicht hebben op de grensplaatsen en dat de douane zich niet bemoeit met het conflict is niet onderbouwd en laat onverlet dat eiser is gecontroleerd bij de grensposten van Libië en daarbij niet is aangehouden. Daarnaast heeft eiser voor zijn reizen naar Turkije en Nederland (beide in 2022) visums aangevraagd en deze ook allebei gekregen. De minister heeft mogen stellen dat ook dit niet rijmt met de verklaring van eiser dat hij wordt gezocht door de Libische milities of de autoriteiten.
9.5
Eiser stelt zich verder op het standpunt dat de minister miskent dat [plaats] is aangevallen door milities. Eiser heeft bij zijn zienswijze informatie gevoegd waaruit blijkt dat [plaats] is aangevallen. Ook blijkt uit het Algemeen Ambtsbericht6 dat in de regio waarin [plaats] ligt (Warshafanah) gewapende confrontaties blijven plaatsvinden. [plaats] en omgeving staan onder controle van de GNU.7 Eiser heeft met zijn verklaringen en overgelegde (landen)informatie – voor zover mogelijk – aangetoond dat [plaats] door milities is aangevallen.
9.6
De rechtbank begrijpt dat de minister de aanleiding voor de vlucht van eiser ongeloofwaardig vindt omdat milities, in het bijzonder de moslimbroeders, [plaats] niet hebben ingenomen en de verklaringen van eiser over de aanleiding van zijn vlucht dus ongeloofwaardig zijn. De rechtbank is van oordeel dat de minister de verklaringen van eiser over de aanleiding van zijn vlucht ongeloofwaardig mocht vinden en – zo de rechtbank begrijpt – mocht vinden dat dit afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van eisers’ stelling dat hij wordt gezocht door milities. In het bestreden besluit stelt de minister dat niet is gebleken dat eisers’ woonplaats is aangevallen. De minister heeft in het verweerschrift verwezen naar de verklaring van eiser in de zienswijze.8 Uit deze verklaring volgt dat hij in 2022 uit [plaats] is vertrokken omdat de moslimbroeders toen naar die stad waren gekomen. De minister schrijft in het verweerderschrift dat uit openbare bronnen echter niet blijkt dat [plaats] of [plaats] zijn ingenomen door de moslimbroeders in 2022. Zo blijkt het uit het Algemeen Ambtsbericht9 dat er slechts enkele confrontaties tussen gewapende groepen gelieerd aan de GNU-regering plaatsvonden in september 2022. De minister overweegt terecht dat de niet aannemelijk is gemaakt dat de moslimbroeders of milities eisers stad hebben overgenomen. Daarom stelt de minister niet ten onrechte dat de aanleiding voor eisers vlucht niet geloofwaardig is.
9.7
Eiser heeft nog gesteld dat het niet zo is dat hij sinds 2014 geen problemen heeft ondervonden, omdat de dreiging altijd actueel was. Dit leidt niet tot een ander oordeel, omdat de rechtbank, gelet op het voorgaande, van oordeel is dat de minister niet ten onrechte heeft gesteld dat niet geloofwaardig is dat een opsporingsbevel is uitgevaardigd en dat eiser wordt gezocht door milities. Eisers’ beroepsgronden slagen niet.
6 Algemeen ambtsbericht Libië (februari 2023), pagina 27.
7 Algemeen ambtsbericht Libië (februari 2023), pagina 18.
8 Zienswijze, pagina 4.
9 Algemeen ambtsbericht Libië (februari 2023), pagina 27.
Heeft eiser een gegronde vrees voor vervolging of loopt hij een reëel risico op ernstige schade vanwege zijn afkomst?
10. De minister stelt dat de enkele omstandigheid dat eiser tot de Tarhuna stam behoort niet betekent dat hij bij terugkeer heeft te vrezen voor vervolging of het risico loopt op ernstige schade. Eiser behoort, als Tarhuna , weliswaar tot een risicogroep, maar er is niet gebleken van persoonlijke problemen die kunnen leiden tot een geringe indicatie. De problemen in 2014 zijn destijds geen aanleiding geweest voor zijn vertrek. Eiser is sinds die tijd ook niet meer benaderd door milities en heeft geen problemen meer gehad vanwege zijn achtergrond of het werk van zijn vader. Bovendien heeft eiser in 2016 een paspoort gekregen, is probleemloos uitgereisd naar Turkije en vervolgens vrijwillig en probleemloos ingereisd. Ten slotte is niet gebleken dat eiser vanwege discriminatie vanwege zijn afkomst zo ernstig wordt beperkt in zijn bestaansmogelijkheden dat hij op maatschappelijk en sociaal gebied niet kan functioneren.
11. Eiser voert in beroep aan dat de minister miskent dat hij heeft te vrezen voor vervolging, omdat hij tot de Tarhuna-stam behoort. De Tarhuna-stam is in het beleid van de minister aangeduid als risicogroep. Mensen van deze stam worden aangemerkt als loyalisten. Eisers’ problemen ten gevolge van de baan van zijn vader zijn ook onlosmakelijk verbonden met het feit dat hij tot een risicogroep behoort. Het kan niet worden uitgesloten dat de inval te maken had met zijn afkomst. In het kader van de geringe indicaties moeten de verschillende omstandigheden niet afzonderlijk, maar in samenhang worden beoordeeld en daarmee als optelsom worden bezien, mede in het licht van wat bekend is over de situatie van de Tarhuna-stam in algemene informatie. In dat verband wijst eiser specifiek naar een rapport van
Human Rights Council10 over de situatie in Tarhuna . Het feit dat eiser behoort tot de Tarhuna-stam is voor de milities een indicatie dat hij Gaddafi-loyalist is. Dat levert een geringe indicatie op.
11.1
De rechtbank overweegt als volgt. Het is niet in geschil dat de Tarhuna-stam als risicogroep was aangemerkt ten tijde van het bestreden besluit.11 Partijen zijn het er verder over eens dat de minister terecht heeft getoetst aan dit oude beleid, zoals dat gold ten tijde van het bestreden besluit.12 De rechtbank zal dit ook doen omdat niet is gebleken dat toetsing aan het nieuwe beleid, op basis van risicoprofielen, (meer) in het voordeel van eiser zou zijn. Als maatstaf geldt dat de vreemdeling die behoort tot een bevolkingsgroep die is aangewezen als een risicogroep, indien er sprake is van geloofwaardige en individualiseerbare verklaringen, met geringe indicaties aannemelijk kan maken dat zijn problemen die verband houden met één van de vervolgingsgronden leiden tot een gegronde vrees voor vervolging. Het individualiseringsvereiste blijft van toepassing op de vreemdeling, die behoort tot een risicogroep.
11.2
De rechtbank begrijpt dat eiser in feite niet zozeer stelt dat sprake is van geringe indicaties, maar dat sprake is van groepsvervolging. Dat heeft eiser ook bevestigd tijdens de zitting. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser echter met verwijzingen naar landeninformatie onvoldoende onderbouwd dat de leden van de Tarhuna-stam een groepsrisico lopen op vervolging vanwege aan hen (toegedichte) politieke overtuigingen vanwege hun afkomst. Zoals de minister terecht heeft gesteld gaat het rapport van de
Human
10
Human Rights Council, 1 Juli 2022,
‘’Detailed findings on the situation in Tarhuna ’’.
11 Zie C7/22.3.2 van de Vc op 27 mei 2024.
12 Zie paragraaf C2/3.2 van de Vc op 27 mei 2024.
Rights Councilover de situatie in Tarhuna , terwijl eiser heeft verklaard13 nooit in deze regio te hebben gewoond.
11.3
Tijdens de zitting heeft eiser desgevraagd ook heeft gesteld dat er ten aanzien van eiser niet zozeer geringe indicaties zijn. Voor zover eiser in dit verband toch heeft bedoelen te verwijzen naar de inval in 2014, zijn gevangenschap en wat zijn broers is overkomen, overweegt de rechtbank als volgt. De minister heeft in het voornemen, dat is ingelast in het bestreden besluit, gesteld dat geen sprake is van geringe indicaties. Dat standpunt heeft de minister verder aangevuld in het verweerschrift. In het verweerschrift heeft de minister gesteld dat de inval en de daaropvolgende gebeurtenissen hebben plaatsgevonden vanwege de werkzaamheden van zijn vader in het leger en niet omdat hij deel uitmaakte van de Tarhuna-stam . De rechtbank vindt dit standpunt opmerkelijk, juist nu de Tarhuna zijn aangemerkt als risicogroep omdàt zij worden gezien als loyalisten. Die twee elementen (afkomst en politieke overtuiging) zijn dan ook met elkaar verbonden.
Dit leidt echter niet tot de conclusie dat sprake is van een gegrond beroep vanwege het volgende. De rechtbank begrijpt uit het besluit in combinatie met het voornemen dat de minister zich er rekenschap van heeft gegeven dat het feit dat eiser in 2014 is blootgesteld aan vervolging (de inval en de gevangenschap) een duidelijke aanwijzing is dat de vrees voor vervolging gegrond is, maar dat er in dit geval goede redenen zijn om aan te nemen dat die vervolging zich niet opnieuw zal voordoen14. De minister heeft er namelijk terecht op gewezen dat niet is gebleken dat eiser nog altijd in negatieve aandacht staat. Eiser is nadat hij is vrijgelaten niet vertrokken. Eiser woonde en werkte tot 8 jaar na deze gebeurtenis in Libië, waarbij niet is gebleken van verdere problemen. De minister heeft ook terecht bij de beoordeling betrokken dat eiser in 2016 een paspoort is toegekend en hij, ondanks de geschetste strenge controle op het vliegveld, heeft aangetoond dat hij probleemloos, op legale en gecontroleerde wijze, uit Libië kon vertrekken. De minister heeft dan ook terecht gesteld dat niet aannemelijk is gemaakt dat eiser in de toekomst wel in de negatieve aandacht zal staan en te vrezen heeft voor vervolging of het risico loopt op ernstige schade.

Conclusie en gevolgen

12. De minister heeft de asielaanvraag terecht afgewezen als ongegrond en aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat het bestreden besluit in stand wordt gelaten. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
13 rapport Nader gehoor, pagina 8.
14 Artikel 31, vijfde lid, van de Vw.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M.A.F.C. Lienaerts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
11 februari 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.