ECLI:NL:RBDHA:2025:205

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 januari 2025
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
NL24.42203
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag wegens ongeloofwaardige vrees voor militaire dienst in Algerije

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 januari 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Algerijnse nationaliteit, had op 11 juni 2023 een asielaanvraag ingediend, omdat hij vreesde voor militaire dienst in Algerije. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 22 oktober 2024 afgewezen, omdat de vrees van eiser ongeloofwaardig werd geacht. Eiser had geen gehoor gegeven aan een oproep voor militaire dienst en stelde dat hij bij terugkeer gedwongen zou worden om in militaire dienst te gaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet kon onderbouwen dat hij de oproep had ontvangen en dat de minister terecht had geoordeeld dat de verklaringen van eiser niet geloofwaardig waren. De rechtbank oordeelde dat eiser niet kon aantonen dat hij in 2017 een oproep had ontvangen en dat de minister niet ten onrechte had gesteld dat eiser had nagelaten om documenten te overleggen die zijn stelling konden onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat de asielaanvraag terecht was afgewezen en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.42203

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. T.R. Hüpscher),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.P. Arts).

Procesverloop

Bij besluit van 22 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Partijen hebben kenbaar gemaakt niet te zullen verschijnen ter zitting. De rechtbank heeft daarom het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. [1] Het onderzoek is gesloten op 12 december 2024.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1997 en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
2. Eiser heeft op 11 juni 2023 een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft op 13 juli 2023 de autoriteiten van Zwitserland verzocht om eiser terug te nemen op grond van de Dublinverordening. Op 14 juli 2023 zijn zij daarmee akkoord gegaan. Omdat eiser niet tijdig is overgedragen aan de Zwitserse autoriteiten, heeft verweerder de asielaanvraag verder behandeld in de nationale procedure.
3. Aan de asielaanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij niet wil deelnemen aan de militaire dienst in Algerije. Eiser heeft een oproep ontvangen, maar heeft daaraan geen gehoor gegeven. Eiser vreest bij terugkeer te worden gedwongen om in militaire dienst te gaan.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond. Verweerder heeft eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. Dat eiser is opgeroepen voor de militaire dienst en daar geen gehoor aan heeft gegeven, heeft verweerder ongeloofwaardig geacht.
5. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat hij geen gehoor heeft gegeven aan zijn oproep voor de militaire dienst. Eiser heeft na zijn achttiende verjaardag een oproep voor de militaire dienst en een medische keuring ontvangen, waaraan hij geen gehoor heeft gegeven. Eiser was al gevlucht voordat hij op zijn drieëntwintigste een tweede oproep, een soort bevel, kon ontvangen. Hij heeft hierover niet tegenstrijdig verklaard. Eiser weet zeker dat hij bij terugkeer naar Algerije in militaire dienst moet. Hij zal dan op een berg moeten verblijven onder slechte omstandigheden. Het algemeen ambtsbericht over Algerije van 2020 ondersteunt het relaas van eiser. In het kort thematisch ambtsbericht over de dienstplicht in Algerije staat verder beschreven dat dienstplichtweigering en/of desertie strafbaar is en dat dit bestraft kan worden met een gevangenisstraf van drie maanden tot vijf jaar. Hierop is de vrees van eiser gestoeld. Tot slot voert eiser aan dat de bewijslast onevenredig is verdeeld, omdat eiser geen mogelijkheden heeft om te bewijzen dat hij de oproep en het bevel heeft gekregen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Eiser wordt niet gevolgd in zijn stelling dat de bewijslast onevenredig is verdeeld omdat hij niet kan bewijzen dat hij de oproep en het bevel heeft gekregen. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat van eiser mag worden verwacht dat hij kan onderbouwen dat hij in 2017 een oproep heeft gehad om zich te melden voor de militaire dienstplicht. Eiser heeft namelijk verklaard dat hij per brief is opgeroepen. Verweerder heeft de reden die eiser heeft gegeven voor het niet kunnen overleggen van deze oproep – namelijk dat hij deze heeft weggegooid – niet hoeven aanmerken als goede reden voor het ontbreken van documenten. Daarbij heeft verweerder er ook terecht op gewezen dat eiser heeft nagelaten om een poging te doen om in het bezit van documenten te komen.
7.
Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat eiser met zijn verklaringen niet geloofwaardig heeft gemaakt dat hij is opgeroepen voor de militaire dienst en daaraan geen gehoor heeft gegeven. Dat uit algemene informatie blijkt dat een militaire dienstplicht bestaat voor alle mannen vanaf 19 jaar en ouder, maakt nog niet dat hiermee aannemelijk is dat eiser is opgeroepen. Verweerder heeft hierbij kunnen wijzen op de mogelijkheid dat eiser zich eerder heeft gemeld maar niet nodig was, dat hij is vrijgesteld, dat hij de dienst heeft afgekocht of dat er andere redenen zijn waarom hij niet is opgeroepen.
8. Verweerder heeft terecht aan eiser tegengeworpen dat de zienswijze niet strookt met de verklaringen van eiser tijdens het nader gehoor over het bevel. In de zienswijze heeft eiser namelijk verklaard dat de tweede oproep in 2023 kwam, terwijl hij tijdens het nader gehoor heeft verklaard dat het geen uitnodiging betreft, maar een bevel dat hij gezocht wordt. Daarbij heeft verweerder terecht overwogen dat eisers verklaringen over het bevel niet stroken met informatie uit het kort thematisch ambtsbericht inzake de dienstplicht in Algerije van 11 november 2020, waarin niet gesproken wordt over een dergelijk bevel. Verder heeft verweerder de verklaringen van eiser over het bevel onsamenhangend kunnen achten, nu eiser tijdens het nader gehoor heeft verklaard niet te weten of hij het bevel heeft ontvangen.
9. Ten aanzien van eisers vrees om in militaire dienst te moeten bij terugkeer naar Algerije, heeft verweerder in het voornemen verwezen naar openbare bronnen waaruit volgt dat er meer Algerijnen zijn die de militaire dienst willen vervullen dan dat noodzakelijk is en dat alleen de meest geschikte kandidaten worden uitgekozen. Verweerder heeft gelet hierop kunnen concluderen dat niet aannemelijk is dat eiser door de Algerijnse autoriteiten zal worden gedwongen de militaire dienst te vervullen. Daarnaast heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat eerst een medische keuring plaatsvindt voordat men in militaire dienst gaat en dat sinds 2014 geen controles meer worden uitgevoerd in Algerije naar de vervulde dienstplicht.
10. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
11. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 7 januari 2025 door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.