Uitspraak
Deze uitspraak gaat over het opvolgende beroep dat eisers hebben ingediend omdat de minister niet op tijd zou hebben beslist op de aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf voor verblijf als familie- of gezinslid bij referent in het kader van nareis.Eisers hebben op 26 oktober 2023 een aanvraag voor het verlenen van een machtiging voor voorlopig verblijf ingediend.
Eisers hebben op 28 juli 2025 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit (NL25.34445). Op 30 oktober 2025 heeft deze rechtbank en zittingsplaats dat beroep van eisers gegrond verklaard en daarbij de minister opgedragen om binnen twee weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken. [1] Daarbij is eveneens een dwangsom opgelegd van € 200,- voor elke dag dat de minister deze beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-.
Eisers hebben op 14 augustus 2025 opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister. In deze uitspraak beslist de rechtbank op dat beroep.
13. Eisers hebben gevraagd om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen. Eisers hoeven dus geen griffierecht te betalen.
In een eerdere beroepsprocedure niet tijdig beslissen (NL24.20645) heeft de rechtbank de minister opgedragen om vóór 30 mei 2025 alsnog een beslissing op de aanvraag te nemen. De minister heeft dit niet gedaan.De rechtbank dient ambtshalve te beoordelen of eisers procesbelang hebben bij een beoordeling van het onderhavige beroep. Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt dit procesbelang. Eisers hebben tweemaal beroep ingesteld met dezelfde strekking, namelijk dat de minister niet tijdig heeft beslist op hun aanvraag. Nu eisers met een tweede beroep niet meer kunnen bereiken dan zij met het eerste beroep hebben beoogd, hebben zij geen procesbelang bij het tweede beroep.
Het beroep is ontvankelijk en kennelijk gegrond.
De rechtbank stelt vast dat het dossier (mogelijk) nog niet compleet is, omdat de minister de bij de aanvraag ingediende documenten nog moet beoordelen, van plan is een herstelverzuim te sturen voor nadere documenten of informatie, of in afwachting is van een reactie op die herstelverzuimbrief. Dit betekent dat de minister in principe binnen acht weken een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Echter, het gaat in deze zaak om een opvolgend beroep tegen het niet tijdig beslissen. Mede gelet op de beslistermijn die de rechtbank in de eerdere procedure heeft opgelegd en het tijdsverloop sindsdien, bepaalt de rechtbank daarom dat de minister binnen vier weken een beslissing op de aanvraag moet nemen. De termijn begint op de dag na het bekendmaken van deze uitspraak.
Eisers hebben gevraagd om een dwangsom op te leggen als de minister niet op tijd beslist. De rechtbank bepaalt in deze zaak dat, als de minister niet binnen de door de rechtbank opgelegde termijn een besluit op de aanvraag neemt, hij opnieuw een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden, nu met een maximum van € 15.000. [3] De rechtbank overweegt dat deze dwangsom redelijk is. De rechtbank kan het bedrag van de dwangsom verhogen. In dit geval ziet de rechtbank daartoe geen aanleiding.
De minister moet de door eisers gemaakte proceskosten vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 453,50. [4]
3.Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
4.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
5. Deze hersteluitspraak is gedaan omdat de rechtbank in de oorspronkelijke uitspraak ten onrechte geen acht geslagen heeft op het eerste opvolgende beroep dat door eisers was ingediend, twee weken voordat onderhavig beroep werd ingediend. De gemachtigde van eisers heeft de rechtbank hierop gewezen. Deze hersteluitspraak treedt in de plaats van de oorspronkelijke uitspraak die op 27 oktober 2025 is gedaan.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt de minister op binnen vier weken na bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
- bepaalt dat de minister aan eisers een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 453,50.
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.