ECLI:NL:RBDHA:2025:20462
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsvergunning regulier voor verblijf bij partner en de beoordeling van beroepsgronden
Deze uitspraak betreft de afwijzing van de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning regulier voor verblijf bij zijn partner. Eiser heeft op 22 mei 2024 een aanvraag ingediend, die door de minister van Asiel en Migratie op 1 augustus 2024 is afgewezen. De minister heeft deze afwijzing in stand gehouden na het bezwaar van eiser, dat leidde tot het bestreden besluit van 19 juni 2025. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, maar heeft zich afgemeld voor de zitting op 6 oktober 2025. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet slagen. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft gesteld dat eiser niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en dat hij niet in aanmerking komt voor vrijstelling op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank heeft de belangenafweging van de minister als deugdelijk beoordeeld en vastgesteld dat het belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt dan het belang van eiser om bij zijn partner te wonen. Eiser heeft eerder asielaanvragen ingediend die niet tot vergunningverlening hebben geleid en heeft niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven met zijn partner in Senegal voort te zetten. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.