In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 4 november 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. Verzoekers, een Salvadoraanse moeder en haar minderjarige dochter, hadden een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie had echter op 7 juli 2025 besloten om deze aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat België verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. Hierop hebben verzoekers beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.
De zitting vond plaats op 27 oktober 2025, waarbij verzoekster, haar gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat, gezien de uitspraak in de aanhangige beroepsprocedure (zaaknummer NL25.29965), een voorlopige voorziening niet meer nodig is. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de minister veroordeeld in de proceskosten die verzoekers hebben gemaakt. Deze kosten zijn vastgesteld op € 907,-, gebaseerd op de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De kosten die verband houden met het verschijnen op zitting zijn in de uitspraak op het beroep vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.