ECLI:NL:RBDHA:2025:20445

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
4 november 2025
Zaaknummer
NL25.29965
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Salvadoraanse alleenstaande moeder en haar minderjarige dochter in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Salvadoraanse alleenstaande moeder en haar minderjarige dochter tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag op 7 juli 2025 niet in behandeling genomen, met de reden dat België verantwoordelijk was voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 27 oktober 2025 behandeld, waarbij de belangen van de minderjarige dochter niet in de motivering van het besluit zijn betrokken. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, omdat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de opvang in België voor de moeder en haar dochter niet adequaat zou zijn. De rechtbank wijst op de onduidelijkheid over de asielprocedure in België en de risico's van onmenselijke behandeling in het geval van terugkeer. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en verplicht de minister om opnieuw op de asielaanvraag te beslissen, met inachtneming van de belangen van het kind. Tevens wordt de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.814,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.29965

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , eiseres,

geboren op [geboortedatum 1] ,
van Salvadoraanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer 1] ,
mede namens haar minderjarige dochter:

[naam 2] ,

geboren op [geboortedatum 2] ,
van Salvadoraanse nationaliteit;
V-nummer: [nummer 2] ,
hierna samen: eisers,
(gemachtigde: mr. P.A.J. Mulders),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. D.L. Boer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 7 juli 2025 niet in behandeling genomen, op de grond dat België verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
Op het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt apart beslist. [1]
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 27 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, een tolk en de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eisers.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Deze staat in de Dublinverordening. [2] Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Uit Eurodac is gebleken dat eiseres op 27 januari 2020 en 7 februari 2025 in België een asielaanvraag heeft ingediend. Daarom heeft Nederland op 16 mei 2025 bij België een verzoek om terugname gedaan. België heeft dit verzoek op 28 mei 2025 op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening aanvaard.
Artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening
5. Eiseres betoogt - kort samengevat - dat zij in België een herhaalde asielaanvraag heeft ingediend en dat zij daarom geen automatisch recht op opvang heeft. Eiseres verwijst ter onderbouwing hiervan naar een brief van 28 februari 2025 van Fedasil [3] en het AIDA-rapport van juni 2025 en stelt hiermee aannemelijk te hebben gemaakt dat zij en haar driejarige dochtertje bij terugkeer naar België op straat zullen komen te staan.
5.1.
Eiseres betoogt derhalve dat zij en haar dochtertje niet mogen worden overgedragen aan België, omdat ernstig moet worden gevreesd dat de opvangvoorzieningen voor hen in België systeemfouten bevatten die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening.
Belang van het kind
6. De rechtbank stelt eerst vast dat de minister de belangen van de driejarige dochter van eiseres in het geheel niet kenbaar heeft betrokken in de motivering van het bestreden besluit. Daardoor is evenmin duidelijk of de belangen van het kind überhaupt een eerste weging zijn geweest, terwijl de minister daartoe wel gehouden is. Het bestreden besluit is derhalve daardoor niet kenbaar en niet deugdelijk gemotiveerd.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding om dit motiveringsgebrek te passeren en overweegt daartoe verder het volgende.
Asielprocedure
8. De rechtbank stelt vast dat er onduidelijkheid bestaat over welke asielprocedure in België op eiseres van toepassing is. De minister stelt zich op het standpunt dat eiseres in België een eerste nog openstaande asielaanvraag heeft lopen en dat dit blijkt uit de omstandigheid dat België het claimverzoek heeft geaccepteerd op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. Eiseres stelt daartegenover dat zij in België in haar eerste asielprocedure een negatieve beslissing heeft ontvangen en om die reden aldaar een herhaalde asielaanvraag heeft ingediend. Zij onderbouwt haar stelling met een passage uit de door haar overgelegde en niet door de minister betwiste brief van Fedasil van 28 februari 2025. De rechtbank stelt vast dat in deze brief in de Franse taal het volgende is aangegeven: “Précédement vous avez introduit 1 demande de protection internationale. Après un examen au fond, elle a fait l’objet d’une décision n
gative, rendue par le Conseil du contentieux des étrangers en date du 14/03/2022. Ce 07/02/2025 vouz avez introduit une nouvelle demande de protection internationale auprès de l’Office des étrangers.” Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres hiermee voldoende aannemelijk gemaakt dat aan het standpunt van de minister dat eiseres in België nog steeds een eerste asielaanvraag heeft lopen op basis van de gedane aanvaarding door de Belgische autoriteiten, ernstig valt te twijfelen. Onder deze omstandigheden moet dan ook worden geconcludeerd dat aan het besluit geen zorgvuldig onderzoek ten grondslag ligt en dat het ook in zoverre niet deugdelijk is gemotiveerd. Het ligt op de weg van de minister om deze onduidelijkheid nader te onderzoeken door bij de Belgische autoriteiten navraag te doen naar de lopende asielprocedure van eiseres onder verwijzing naar de brief van Fedasil van 28 februari 2025. De rechtbank acht dit van belang, omdat de mogelijkheden voor opvang in België verband kunnen houden met in welke asielprocedure de aanvraag van eiseres zich bevindt.
Opvangvoorzieningen
9. Eiseres wijst waar het gaat om opvangmogelijkheden eveneens op de brief van Fedasil, waaruit volgt, naast de mededeling dat eiseres een nieuwe, herhaalde asielaanvraag heeft gedaan, dat in België de opvang mogelijk niet genoeg plaatsen heeft (“dans les limites des places disponibles”) en dat eiseres en haar kindje alleen in noodgevallen gebruik kunnen maken van medische voorzieningen. De rechtbank stelt vast dat de informatie in de voornoemde brief overeenkomt met hetgeen hierover staat beschreven in het AIDA-rapport van juni 2025 [4] . De minister heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat, wanneer sprake is van een herhaalde aanvraag, eiseres gebruik kan maken van nood- en daklozenopvang indien reguliere opvang niet beschikbaar is. De rechtbank vindt dat de minister daarmee niet deugdelijk heeft gemotiveerd in hoeverre de opvang in een nood- of daklozenopvang onder die omstandigheden voldoende mogelijk is en of dit in het belang is van een driejarige kindje en een kwetsbare alleenstaande moeder. De rechtbank acht de kans dat eiseres en haar driejarig dochtertje enige tijd verstoken zullen zijn van opvang onder de gegeven omstandigheden aanzienlijk en niet in het belang van een kind van drie. Voorts is de enkele stelling van de minister dat de Afdeling [5] in haar uitspraak van 13 maart 2024 [6] heeft geoordeeld dat ten aanzien van gezinnen kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, in deze zaak onvoldoende. Dat geldt ook voor het ter zitting ingenomen standpunt van de minister dat eiseres tijdens haar verblijf in België altijd opvang heeft gehad en bij terugkeer naar België opnieuw over opvang zal kunnen beschikken. De brief van Fedasil is immers een nieuwe omstandigheid op basis waarvan kan worden aangenomen dat de situatie voor eiseres nu anders is dan in het verleden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres derhalve voldoende aannemelijk gemaakt dat er aanknopingspunten zijn voor ernstige vrees dat de opvangvoorzieningen voor haar en haar dochtertje in België systeemfouten bevatten die kunnen resulteren in schending van artikel 4 van het Handvest.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd. Dat betekent dat de minister opnieuw op de asielaanvraag zal moeten beslissen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen.
10.1.
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, zal de rechtbank de minister veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van eisers. De vergoeding is met toepassing van het Bpb [7] als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen eisers een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het beroepschrift ingediend en is ter zitting verschenen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 907,-. Omdat de zaak een gemiddeld gewicht heeft, is op deze waarde factor 1 toegepast. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de minister op om met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op de asielaanvraag te beslissen;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening staat geregistreerd onder zaaknummer NL25.29966.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Federaal agentschap voor de opvang van asielzoekers.
4.Zie pagina 70, onder 2.7.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.Besluit proceskosten bestuursrecht.