ECLI:NL:RBDHA:2025:204

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 januari 2025
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
NL24.50699
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Zwitserland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 januari 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Turkse nationaliteit, zijn asielaanvraag had ingediend. De minister van Asiel en Migratie had op 18 december 2024 besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat Zwitserland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, stellende dat hij risico loopt op refoulement naar zijn land van herkomst bij overdracht aan Zwitserland. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld zonder zitting, op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht.

De rechtbank overweegt dat de minister op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat Zwitserland zijn verdragsverplichtingen zal nakomen. Eiser heeft echter niet voldoende bewijs geleverd dat er in Zwitserland sprake is van systeemfouten in de asielprocedure of dat hij daar onmenselijk of vernederend behandeld zal worden. De rechtbank concludeert dat de minister in redelijkheid geen aanleiding heeft hoeven zien om de inhoudelijke behandeling van het asielverzoek van eiser aan zich te trekken. Het beroep van eiser wordt dan ook kennelijk ongegrond verklaard, en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.50699

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiserV-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. R.E. Temmen),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Inleiding

Bij besluit van 18 december 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Awb [1] uitspraak zonder zitting.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1991 en de Turkse nationaliteit te hebben.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw. [2] Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [3] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Zwitserland een verzoek om terugname gedaan. Zwitserland heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser is het met het bestreden besluit niet eens en voert hiertoe het volgende aan. Zwitserland heeft eisers asielaanvraag, ondanks door eiser overgelegde bewijsstukken, afgewezen. Bij overdracht aan Zwitserland loopt hij daarom het risico te worden teruggestuurd naar zijn land van herkomst.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Het uitgangspunt is dat verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van mag uitgaan dat Zwitserland, dat net als Nederland partij is bij het EVRM [4] en het Handvest [5] , zijn verdragsverplichtingen zal nakomen. [6] Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan en dat in Zwitserland sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure of de opvangvoorzieningen die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Daarbij geldt een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid. [7]
5. Eiser is hier niet in geslaagd. Hij heeft geen aanknopingspunten naar voren gebracht waaruit blijkt dat in Zwitserland sprake is van systeemfouten in de asielprocedure of de opvangvoorzieningen. Dat eiser heeft aangevoerd dat de Zwitserse autoriteiten zijn asielaanvraag niet willekeurig, maar juist bewust hebben afgewezen, maakt dit niet anders. Het is daarom niet aan deze rechtbank om in het kader van een Dublinoverdracht het risico op refoulement in Zwitserland verder te onderzoeken. [8] Met het claimakkoord garanderen de Zwitserse autoriteiten dat eiser de mogelijkheid krijgt om daar een nieuw asielverzoek in te dienen. Er zal een individuele beoordeling plaatsvinden, met inbegrip van het eventuele risico wat eiser loopt bij terugkeer naar zijn land van herkomst. Als eiser voor refoulement vreest dient hij deze vrees daarom in Zwitserland aan te kaarten. [9]
6. Verweerder heeft in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om gebruik te maken van zijn bevoegdheid om op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening de inhoudelijke behandeling van het asielverzoek van eiser onverplicht aan zich te trekken.
7. Het beroep is kennelijk ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 7 januari 2025 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier, en geanonimiseerd gepubliceerd op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.Verordening nr. (EU) 604/2013.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Het handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2592, ten aanzien van Zwitserland bevestigd. Er zijn geen latere uitspraken gedaan waarin anders is geoordeeld.
7.Zoals is beschreven in het arrest Jawo van het Hof van Justitie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
8.Dit volgt onder andere uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 30 november 2023, ECLI:EU:C:2023:934. en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2359.
9.Dit volgt uit rechtsoverweging 6.4 van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2359.