Uitspraak
RECHTBANK Den Haag
1.[eiser] te [woonplaats] ,
1.De procedure
2.2. De feiten
€ 152.999,72 aan Bouwcore zou betalen rechtstreeks vanuit de bij de notaris gestorte koopsom in verband met de levering van de voormalige woning, waarna Bouwcore de beslagen zou opheffen. Van het bedrag van € 152.999,72 was een bedrag van € 8.871,62 bestemd voor rente en kosten en was een bedrag van € 144.128,10 bestemd voor facturen inzake de 4e, 5e en 6e termijn en meerwerk.
te veel betaald, waardoor hij meent een vordering te hebben op Bouwcore. [eisers] heeft vervolgens op 28 augustus 2025 voor een begrote vordering van € 119.456,62 (hoofdsom € 92.000 + 30% rente en kosten), conservatoir derdenbeslag ten laste van Bouwcore laten leggen onder de notaris op het bedrag van de koopsom voor de voormalige woning dat de notaris voor Bouwcore op zijn derdengeldrekening had gezet. Het bedrag boven het bedrag waarvoor verlof is gekregen, zijnde € 33.543,10, heeft de notaris in opdracht van [eisers] aan Bouwcore overgemaakt.
3.Het geschil
Primair: Bouwcore veroordeelt aan [eisers] te betalen € 97.842,79, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 96.106,72 vanaf 28 augustus 2025 tot de dag der algehele voldoening en de kosten van het conservatoir beslag, derhalve in totaal € 100.833,82, vermeerderd met wettelijke rente over de hoofdsom te betalen uit het bedrag onder de notaris waarop beslag is gelegd, welke vordering in het kader van het kort geding wordt beperkt tot € 99.999,99;
Subsidiair:een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen voorziening, inhoudende een gebod aan Bouwcore afstand te doen van het bedrag dat thans op de derdenrekening van de notaris staat, en een aan [eiser] op te leggen gebod om geen aanspraak te maken op het op de derdenrekening van de notaris aanwezige bedrag, waardoor de notaris de gelden op de derdenrekening ten behoeve van [eiser] houdt, in afwachting van een tussen partijen te bepalen regeling of een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis in de bodemzaak;
4.De beoordeling
€ 96.106,72, te vermeerderen met rente en kosten tot € 999.999, niet voldoende vaststaat en daardoor niet is voldaan aan de belangrijkste eis voor toewijzing van een geldvordering in kort geding. Zij licht dit als volgt toe.
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)