ECLI:NL:RBDHA:2025:20324

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2025
Publicatiedatum
3 november 2025
Zaaknummer
NL25.40060
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en toepassing van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 3 november 2025, wordt het beroep van een eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft het beroep op 27 oktober 2025 behandeld, waarbij de eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de beroepsgronden van de eiser niet slagen. Eiser betoogde dat er sprake was van een duurzame relatie met zijn partner, maar de rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft gesteld dat er geen gezinsband is zoals bedoeld in de Dublinverordening. De rechtbank wijst erop dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn claim te onderbouwen. De overgelegde documenten, zoals e-mails en foto’s, zijn niet voldoende om aan te tonen dat er al in het land van herkomst sprake was van een duurzame relatie.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de minister om de aanvraag niet in behandeling te nemen in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep aan te tekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.40060

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Azerbeidzjaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. D.L. Boer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 21 augustus 2025 (het bestreden besluit) niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 27 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Uit EU-VIS [1] is gebleken dat eiser door Duitsland in het bezit is gesteld van een Schengenvisum dat geldig is van 9 mei 2025 tot 8 mei 2027. Daarom heeft Nederland bij Duitsland op 8 juli 2025 een overnameverzoek gedaan. Duitsland heeft dit verzoek op 10 juli 2025, op grond van artikel 12, tweede lid, van de Dublinverordening, aanvaard.
5. De rechtbank stelt vast dat eisers beroepsgronden zijn gericht op de beslissingen van de minister om geen toepassing te geven aan de artikelen 11 en 17 van de Dublinverordening. De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgronden niet slagen en overweegt daartoe het volgende.
Artikel 11 van de Dublinverordening
6. Eiser voert aan dat de minister zich ten onrechte op het standpunt stelt dat er geen sprake is van gezinsleden als bedoeld in artikel 11 in samenhang met artikel 2, aanhef en onder g, van de Dublinverordening. Volgens eiser is tussen hem en zijn partner wel sprake van een duurzame relatie. Eiser stelt dat hij met zijn partner naar Nederland is gekomen, waarbij hij in het bezit was van een visum voor Duitsland en zijn partner van een visum voor Nederland. In het bestreden besluit is volgens eiser ten onrechte overwogen dat de relatie tussen hem en zijn partner, welke al vijf jaar duurt, onvoldoende is onderbouwd. Er is tijdens het gehoor bovendien niet gevraagd naar de relatie en eiser kon niet op voorhand weten dat zijn relatie (gezinsband) door de minister als onvoldoende onderbouwd aangemerkt zou worden. Ook in het voornemen is dit niet verder verwoord, zodat ook niet bij de zienswijze hierop gereageerd kon worden. Verder voert eiser aan dat het bestreden besluit onduidelijk zo niet tegenstrijdig is. Enerzijds wordt overwogen dat de gestelde relatie onvoldoende is onderbouwd, terwijl anderzijds wordt gesteld dat het niet onmogelijk is om de relatie voort te zetten in verschillende lidstaten. Bij een overdracht aan Duitsland wordt de gezinsband tussen eiser en zijn partner verbroken. Het bestreden besluit is ook hierom niet deugdelijk gemotiveerd, aldus eiser.
6.1.
Eiser heeft in de beroepsprocedure stukken overgelegd om zijn gestelde relatie te onderbouwen. Het gaat om e-mails en appberichten, foto’s, een verklaring van een derde persoon van 9 oktober 2025 alsmede stukken die betrekking hebben op visa, vluchtgegevens en andere reisdocumenten.
7. De rechtbank is van oordeel dat de minister in het betreden besluit het standpunt heeft mogen innemen dat eiser en zijn gestelde partner in Nederland weliswaar gelijktijdig een asielaanvraag hebben ingediend, maar dat deze omstandigheid onvoldoende is om het zijn van gezinsleden aan te nemen. De minister heeft zich ook op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van een gezinsband tussen eiser en zijn gestelde partner, omdat niet is gebleken dat al in het land van herkomst sprake was van een duurzame relatie als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder g, van de Dublinverordening. De rechtbank is in dit verband van oordeel dat de besluitvormingsprocedure en de gehoren niet onzorgvuldig zijn geweest, omdat het aan eiser is om de relevante feiten en omstandigheden naar voren te brengen en te bewijzen. Dat in het voornemen hierover niets is vermeld, maakt bovendien niet dat het bestreden besluit onzorgvuldig of niet deugdelijk gemotiveerd zou zijn. In de besluitvormingsprocedure heeft eiser immers geen bewijsstukken overgelegd waarmee hij zijn gestelde duurzame relatie heeft onderbouwd.
7.1.
Ook in deze beroepsprocedure heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij en zijn gestelde partner gezinsleden van elkaar zijn als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder g, van de Dublinverordening. De foto’s, die enkele dagen voor de zitting door eiser zijn overgelegd, hebben in dit verband geen voldoende bewijswaarde. Verder kan uit de overgelegde en onvertaalde whatsapp-berichten en e-mails niet worden afgeleid dat al in het land van herkomst sprake is geweest van een duurzame relatie. Datzelfde geldt voor de overgelegde tickets en visa.
7.2.
De minister heeft zich derhalve op goede gronden en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat een toepassing van artikel 11 van de Dublinverordening niet aan de orde is, omdat geen sprake is van gezinsleden als bedoeld in artikel 11 in samenhang met artikel 2, aanhef en onder g, van de Dublinverordening.
Artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening
8. Eiser betoogt op zitting dat zijn relatie een bijzondere, individuele omstandigheid is die maakt dat Nederland de asielaanvraag van eiser aan zich dient te trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. De rechtbank volgt dit standpunt niet, omdat van een duurzame relatie niet is gebleken. De rechtbank verwijst hiervoor naar hetgeen hiervoor is overwogen in rechtsoverweging 7. Ook zijn de rechtbank geen andere omstandigheden gebleken die de minister aanleiding hadden moeten geven om de toepassing van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening te overwegen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Europees Visum Informatiesysteem.