ECLI:NL:RBDHA:2025:2027

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
23/123
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor recreatiewoningen in strijd met de wet

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering om een omgevingsvergunning te verlenen voor het realiseren van vijf recreatiewoningen in een bijgebouw op het perceel [adres 1] te [plaatsnaam]. Verweerder had de aangevraagde omgevingsvergunning aanvankelijk verleend, maar na bezwaar van de derde-partij werd deze vergunning herroepen. De rechtbank behandelt het beroep en constateert dat verweerder in de beroepsfase is teruggekomen op drie van de vier argumenten voor de weigering. De rechtbank oordeelt dat de resterende argumenten onvoldoende zijn om de weigering te rechtvaardigen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en verklaart het beroep gegrond. Verweerder moet een nieuw besluit nemen op het bezwaar van de derde-partij, met inachtneming van deze uitspraak. Eiseres krijgt een vergoeding voor griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/123

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 februari 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A.S.D. Lijkwan)
en

het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn, verweerder.

(gemachtigde: mr. B. van den Berg)
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij 1] B.V.,
[derde-partij 2]en
[derde-partij 3]uit [woonplaats] (samen te noemen: derde-partij).
(gemachtigde: mr. C. Blankenstein)

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering om een omgevingsvergunning te verlenen voor het realiseren van 5 recreatiewoningen in een bijgebouw op het perceel [adres 1] te [plaatsnaam] .
Verweerder heeft de aangevraagde omgevingsvergunning in eerste instantie verleend met het besluit van 10 februari 2022 (het primaire besluit). Naar aanleiding van het bezwaarschrift van de derde-partij heeft verweerder met het bestreden besluit van 25 november 2022 het primaire besluit herroepen en de omgevingsvergunning alsnog geweigerd.
Verweerder heeft een verweerschrift en twee aanvullende verweerschriften ingediend.
Eiseres en de derde-partij hebben nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 28 januari 2025 op zitting behandeld. De zaak is tegelijk behandeld met de zaak met nummer SGR 24/983.
Aan de zitting hebben deelgenomen: eiseres, vergezeld door [naam 1] en bijgestaan door haar gemachtigde, de gemachtigde van verweerder, bijgestaan door [naam 2] , en drs. [naam 3] , werkzaam bij [bedrijfsnaam] B.V., en namens de derde-partij [derde-partij 2] en [derde-partij 3] , bijgestaan door hun gemachtigde.

De besluiten

1. Eiseres is eigenaar van het perceel [adres 1] in [plaatsnaam] . Zij heeft op 28 september 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het in afwijking van het bestemmingsplan realiseren van vijf recreatieve nachtverblijven in een bestaand bijgebouw op het perceel.
1.1.
In het primaire besluit heeft verweerder de aangevraagde omgevingsvergunning verleend. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het mogelijk is binnenplans af te wijken van het bestemmingsplan. Uit de ingediende ruimtelijke onderbouwing en de advisering door stedenbouw en de Omgevingsdienst Midden-Holland blijkt dat aan alle voorwaarden wordt voldaan. Het gebruik is volgens verweerder in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening.
1.2.
De derde-partij woont aan de [adres 2] in [plaatsnaam] . Dit perceel ligt naast [adres 1] . De derde-partij heeft op het perceel een agrarisch bedrijf. De derde-partij heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit vanwege de vrees in de bedrijfsvoering te worden beperkt door de korte afstand tussen het bedrijf en de recreatieve nachtverblijven.
1.3.
In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van de derde-partij gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en de omgevingsvergunning alsnog geweigerd. Verweerder heeft aan deze weigering de volgende vier argumenten ten grondslag gelegd:
- het is niet aangetoond dat bij de recreatieve nachtverblijven een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd vanwege het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen bij het naastgelegen bedrijf van de derde-partij;
- het is niet aangetoond dat bij de recreatieve nachtverblijven een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd vanwege geluidhinder;
- bij de voordeuren van de recreatieve nachtverblijven ontstaat een verkeersgevaarlijke situatie omdat hierlangs een weg loopt die mag worden gebruikt door zwaar verkeer van het naastgelegen bedrijf van de derde-partij;
- het is niet aangetoond dat kan worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

Het beroep

2. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Zij voert - kort samengevat - aan dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de belemmeringen vanwege het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Verder vindt eiseres dat ter plaatse van de recreatieve nachtverblijven wel degelijk sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, dat geen sprake is van een verkeersonveilige situatie en dat voldoende ruimte op het perceel aanwezig is voor de aanleg van de benodigde parkeervoorzieningen.

Het verweer

3. Verweerder heeft in de beroepsfase nader onderzoek laten verrichten naar het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen door het bedrijf van de derde-partij en naar het geluidsniveau bij de recreatieve nachtverblijven. Verweerder heeft hierover twee rapporten van [bedrijfsnaam] van 20 december 2024 overgelegd.
3.1.
In het rapport van [bedrijfsnaam] met als onderwerp ‘Blootstellingsrisico gewasbeschermingsmiddelen’ wordt geconcludeerd dat de recreatieverblijven niet leiden tot een aanvullende beperking voor de agrarische exploitatie van omliggende gronden. Verder wordt in dit rapport geconcludeerd dat vanuit het oogpunt van een goed woon- en leefklimaat door toepassing van afscherming een kortere afstand kan worden toegelaten om een planologisch aanvaardbare situatie te bereiken. Dat is ook in deze situatie de aangewezen maatregel. Optimalisatie, onderhoud en instandhouding van het vanggewas op de relevante erfgrenzen kan als verplichting worden opgenomen.
3.2.
In het rapport van [bedrijfsnaam] met als titel ‘Recreatieverblijven [adres 1] te [plaatsnaam] , Akoestisch onderzoek wegverkeer-, industrie- en scheepvaartlawaai’ wordt geconcludeerd dat dat de cumulatieve geluidbelastingen variëren rond de 55-62 dB. Er zijn overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor geluid van wegverkeer, van de grenswaarde van 50 dB(A)-etmaalwaarde uit het Activiteitenbesluit milieubeheer, van de richtwaarde van 50 dB(A)-etmaalwaarde uit de VNG handreiking ‘Bedrijven en milieuzonering’ en van de grens- en richtwaarden voor maximale geluidniveaus in het Activiteitenbesluit milieubeheer en de VNG Handreiking. Echter staat in dit rapport dat door het toepassen van voldoende geluidswering in de gevelconstructie vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd.
3.3.
Verweerder heeft in het verweerschrift verder aangevoerd dat de omgevingsvergunning alsnog geweigerd moet blijven omdat aannemelijk is dat de recreatieve nachtverblijven worden gebruikt voor permanente bewoning en dus niet overeenkomstig de aangevraagde recreatieve functie.

Overgangsrecht

4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 28 september 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank stelt vast dat verweerder in de beroepsfase is teruggekomen op drie van de vier argumenten om de omgevingsvergunning te weigeren. Zoals ter zitting met partijen is besproken, stelt verweerder zich, onder verwijzing naar het in 3.1 genoemde rapport van [bedrijfsnaam] , niet meer op het standpunt dat de omgevingsvergunning moet worden geweigerd vanwege het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen door het bedrijf van de derde-partij. Verweerder stelt zich, onder verwijzing naar het in 3.2 genoemde rapport van [bedrijfsnaam] , ook niet meer op het standpunt dat de omgevingsvergunning moet worden geweigerd omdat bij de recreatieve nachtverblijven geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd vanwege geluidhinder, waarbij verweerder nog wel heeft toegelicht dat geluidwerende maatregelen daadwerkelijk moeten worden getroffen. Ten slotte stelt verweerder zich niet meer op het standpunt dat de omgevingsvergunning moet worden geweigerd omdat niet is aangetoond dat kan worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Nu verweerder deze argumenten niet meer aan de weigering van de omgevingsvergunning ten grondslag legt en deze weigeringsgronden dus heeft ingetrokken, kan de rechtbank het standpunt van verweerder hierover niet meer beoordelen. De rechtbank zal daarom in deze uitspraak geen oordeel geven over de juistheid van deze ingetrokken weigeringsgronden.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat hierdoor twee argumenten overblijven om de omgevingsvergunning te weigeren, namelijk de verkeersgevaarlijke situatie op het perceel van de recreatieve nachtverblijven en het in verweer toegevoegde argument dat in strijd met de aanvraag de recreatieve nachtverblijven permanent zullen worden bewoond. De rechtbank zal beoordelen of deze twee argumenten de weigering van de omgevingsvergunning kunnen dragen.
5.2.
De rechtbank komt tot het oordeel dat dit niet het geval is. De rechtbank overweegt over de verkeersgevaarlijke situatie als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat een recht van overpad is gevestigd op het perceel van eiseres, ten behoeve van het bedrijf van de derde-partij. Op grond van dit recht van overpad kan verkeer van de derde-partij over het perceel van eiseres rijden. Dit verkeer rijdt dan op korte afstand van de voordeuren van de recreatieve nachtverblijven. De rechtbank overweegt dat dit mogelijk een gevaarlijke situatie kan opleveren. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat dit een zodanige gevaarlijke situatie oplevert dat in verband daarmee de omgevingsvergunning moet worden geweigerd. Verweerder heeft onvoldoende duidelijk gemaakt hoeveel verkeer hier rijdt, welk type verkeer hier kan rijden, en met welke snelheid dit verkeer rijdt. Ook heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat de gevaarlijke situatie niet kan worden voorkomen door aanpassingen aan de recreatieve nachtverblijven. In dit verband vindt de rechtbank relevant dat eiseres heeft toegelicht dat ze bereid is de voordeuren van de recreatieve nachtverblijven af te sluiten waardoor de verblijven alleen nog kunnen worden betreden via de achterdeur, waardoor er geen gevaarlijke situaties ontstaan.
5.3.
De rechtbank overweegt verder dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat op voorhand vaststaat dat de recreatieve nachtverblijven niet overeenkomstig de aanvraag zullen worden gebruikt, maar ten behoeve van permanente bewoning. De rechtbank overweegt hiertoe dat eiseres ter zitting heeft toegelicht dat de recreatieve nachtverblijven worden verhuurd aan verschillende gebruikers. Er zijn gebruikers die er slechts enkele dagen verblijven en gebruikers die er langer verblijven, tot een periode van vijf en een halve maand. De rechtbank vindt het op basis hiervan niet aannemelijk dat de recreatieve nachtverblijven alleen zullen worden gebruikt voor permanente bewoning. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat verweerder heeft toegegeven dat er geen beleid is over welk duur van verblijf nog als recreatief wordt gezien en wanneer sprake zou zijn van permanente bewoning. Eiseres heeft toegelicht dat het niet haar bedoeling is om de recreatieve nachtverblijven te laten gebruiken ten behoeve van permanente bewoning en dat als duidelijk is wat als recreatie wordt aangemerkt en wat als permanente bewoning zij zich daaraan wil houden. De rechtbank vindt dat daarom niet vast staat dat eiseres de recreatieve nachtverblijven niet zal gebruiken overeenkomstig de aanvraag. Mochten de recreatieve nachtverblijven volgens verweerder toch permanent worden bewoond, dan kan verweerder daartegen handhavend optreden.
5.4.
Dit betekent dat de rechtbank van oordeel is dat de twee resterende argumenten onvoldoende zijn om de weigering van de omgevingsvergunning te kunnen dragen. Het bestreden besluit is daarmee genomen in strijd met artikel 3:46 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank zal daarom het bestreden besluit vernietigen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om verweerder opdracht te geven om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen op het bezwaar van de derde-partij tegen het primaire besluit, met inachtneming van deze uitspraak.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden met betrekking tot het beroep ter hoogte van € 184,-. Ook krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert twee punten op (een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 907,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.814,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres, tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Geerink-van Loon, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.