ECLI:NL:RBDHA:2025:2010

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
NL24.16480
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met schorsing van uitzetting

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A.A. Ubbergen, heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een asielvergunning door de minister van Asiel en Migratie. De minister heeft deze aanvraag op 22 maart 2024 afgewezen. Verzoekster heeft verzocht om een voorlopige voorziening om haar uitzetting te voorkomen, omdat zij van mening is dat haar bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. De minister heeft op 21 januari 2025 aangegeven zich niet te verzetten tegen de toewijzing van de voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter oordeelt dat, gezien de omstandigheden en de instemming van beide partijen om de zaak zonder zitting te behandelen, het verzoek om voorlopige voorziening moet worden toegewezen. De voorzieningenrechter verbiedt de uitzetting van verzoekster tot vier weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Dit besluit is genomen op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat de mogelijkheid biedt om een voorlopige voorziening te treffen in geval van onverwijlde spoed.

Daarnaast wordt verzoekster een vergoeding voor de proceskosten toegekend, die door de minister moet worden betaald. De totale vergoeding is vastgesteld op € 907,-, gebaseerd op de kosten voor rechtsbijstand door de gemachtigde. De uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich en is openbaar gemaakt op 13 februari 2025. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.16480
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoekster], V-nummer: [V-nummer] , verzoekster
(gemachtigde: mr. A.A. Ubbergen),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. S. Aboulouafa).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de afwijzing van de aanvraag van verzoekster voor een asielvergunning voor bepaalde tijd.
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 22 maart 2024 afgewezen. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting achterwege te laten, omdat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft.
1.2.
De minister heeft op 21 januari 2025 laten weten dat zij zich niet verzet tegen toewijzing van de voorlopige voorziening.
1.3.
Beide partijen hebben toestemming gegeven om de zaak zonder behandeling ter zitting af te doen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Als bezwaar is gemaakt tegen een besluit voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen als onverwijlde spoed dat vereist gelet op de betrokken belangen.1
3. Verzoekster heeft verzocht om als voorlopige voorziening te bepalen dat haar uitzetting achterwege blijft.
4. Aangezien partijen het erover eens zijn dat van uitzetting van verzoekster behoort te worden afgezien en gelet op de termijn voor het indienen van beroep, wijst de
1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
voorzieningenrechter de voorlopige voorziening toe in dit zin dat de voorzieningenrechter de uitzetting van verzoekster verbiedt tot vier weken nadat de beslissing op bezwaar bekend is gemaakt.

Conclusie en gevolgen

5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe zoals hiervoor vermeld en treft de voorlopige voorziening dat het besluit van 22 maart 2024 is geschorst tot vier weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
6. Omdat het verzoek wordt toegewezen, krijgt verzoekster een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. De minister moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 907,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 907,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst het primaire besluit tot vier weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
13 februari 2025

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.