ECLI:NL:RBDHA:2025:201

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 januari 2025
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
NL24.51706
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke procedure

Op 7 januari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. J. Raaijmakers, en de minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door mr. R. Deniz. De zaak betreft een beroep tegen een besluit van 19 december 2024, waarbij de minister aan de eiser een maatregel van bewaring heeft opgelegd op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 3 januari 2025, waarbij de eiser aanwezig was met zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring noodzakelijk is voor de vaststelling van de identiteit en nationaliteit van de eiser, en om gegevens te verkrijgen voor de beoordeling van zijn asielaanvraag. De rechtbank concludeert dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende zijn onderbouwd en dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn belangen zijn geschaad door het niet voldoen aan de informatieplicht. De rechtbank wijst het beroep ongegrond en het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank oordeelt dat de minister niet had kunnen volstaan met een lichter middel, gezien het risico dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.51706

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R. Deniz),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Raaijmakers).

Procesverloop

Bij besluit van 19 december 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Voor zover verweerder de maatregel van bewaring tevens had gestoeld op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, Vw heeft verweerder deze grondslag ter zitting ingetrokken.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 3 januari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1987 en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
De maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser (a-grond) en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag (b-grond). Gebleken is dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en dat hij de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft daartoe als zware gronden [1] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging
daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op
vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin
besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en
nationaliteit;
3e in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft
verstrekt met betrekking tot zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een
andere lidstaat;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten
3i. heeft te kennen gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer.
en als lichte gronden [2] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan één of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 Vw heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. Wat eiser heeft aangevoerd tegen de gronden van de maatregel geeft geen aanleiding om deze gronden onvoldoende te achten. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
4. Eiser heeft de zware gronden 3a, 3b en 3e niet betwist. Deze gronden zijn feitelijk juist en voorzien van een voldoende toelichting. Ook de lichte gronden 4b, 4c en 4d zijn niet betwist, feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Eiser heeft al meerdere keren een asielaanvraag ingediend die niet tot verlening van een vergunning hebben geleid, hij staat niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen in Nederland noch beschikt hij over voldoende middelen van bestaan. Al deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen. De overige gronden hoeven daarom geen bespreking meer.
Informatieplicht
5. Eiser heeft verder aangevoerd dat verweerder de maatregel van bewaring niet overeenkomstig artikel 5.3, eerste lid, van het Vb aan hem heeft uitgereikt. Uit de uitspraak van de Afdeling [3] van 24 juli 2024 volgt dat verweerder met het uitreiken van een informatiefolder niet aan zijn informatieplicht voldoet. [4]
6. Het niet voldoen aan de informatieplicht maakt de maatregel van bewaring pas onrechtmatig als de met de bewaring te dienen belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
7. De rechtbank is van oordeel dat de te maken belangenafweging in het voordeel van verweerder uitvalt. Niet in geschil is dat eiser niet schriftelijk in een taal die hij verstaat op de hoogte is gesteld van de redenen van bewaring. Dit betekent echter niet dat hij niet wist waarom hij in bewaring is gesteld. Tijdens het gehoor voorafgaand aan de oplegging van de maatregel van bewaring is met behulp van een tolk met eiser gesproken over de redenen waarom hij mogelijk in bewaring zal worden gesteld. Verder is eiser door middel van de informatiebrief, in een taal die hij voldoende machtig is, op de hoogte gesteld van de redenen van de maatregel van bewaring, van de mogelijkheid van het instellen van beroep en het verkrijgen van kosteloze rechtsbijstand. Eiser heeft ook, met behulp van een rechtsbijstandverlener, beroep ingesteld tegen de maatregel. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad.
8. In voornoemde uitspraak van de Afdeling heeft de Afdeling benadrukt dat het aan verweerder is om zijn werkwijze in overeenstemming te brengen met de eisen uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb. De Afdeling heeft daartoe een termijn van zes maanden, te rekenen vanaf het moment van die uitspraak, richtinggevend geacht. Deze termijn is nog niet verlopen, zodat ook hierin nu nog geen aanleiding wordt gezien anders te oordelen.
Lichter middel en detentiegeschiktheid
9. Eiser heeft betoogd dat verweerder de maatregel van bewaring niet had mogen opleggen en had moeten volstaan met een lichter middel. Voorafgaand aan het opleggen van de maatregel heeft de gemachtigde van eiser hem bezocht en was haar constatering dat het fysiek slecht ging met eiser. Er was nauwelijks een gesprek mogelijk, eiser had al zes dagen niet gegeten en hij kampt met een verslaving. Zij heeft de KMAR [5] verzocht onderzoek te laten doen door een arts of eiser detentiegeschikt is. Dit wordt thans bestreden.
10. Verweerder heeft onder verwijzing naar de maatregel van bewaring en het proces-verbaal van gehoor bij bewaring, terugkeerbesluit of inreisverbod van 19 december 2024 gereageerd dat eiser tijdens het gehoor is bevraagd op zijn gezondheidssituatie. Eiser heeft verklaard dat hij weliswaar zes dagen niet heeft gegeten maar ook dat hij verslaafd is geweest, momenteel geen medicatie gebruikt en geen bezoek van een arts wenst. Verder is in de maatregel van bewaring overwogen ten aanzien van de eventuele toepassing van een lichter middel dat eiser ook heeft verklaard het geen probleem te vinden om in bewaring gesteld te worden, en dat hij het allemaal niet zo boeiend vindt. Tot slot is in de maatregel overwogen dat in het detentiecentrum voldoende medische zorg aanwezig is, gelijkend op die in de maatschappij.
11. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt en is van oordeel dat verweerder om die reden niet had kunnen volstaan met een lichter middel. Ter zitting is gebleken dat eiser inmiddels in het detentiecentrum een arts heeft bezocht. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de in detentie beschikbare medische zorg in zijn geval niet toereikend is, dat hij niet in staat kan worden geacht de bewaring op verantwoorde wijze te ondergaan of dat zijn medische situatie door gebrek aan medische zorg zal verslechteren. Verder heeft verweerder bij de belangenafweging in het kader van het lichter middel terecht gewezen op het onttrekkingsrisico dat blijkt uit de aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden.
12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
13. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 7 januari 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb)
2.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
4.Met het kenmerk: ECLI:NL:RVS:2024:2979.
5.Koninklijke Marechaussee.