ECLI:NL:RBDHA:2025:2005

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2025
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
NL23.16312
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.A. Bouter - Rijksen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Iraakse vrouw met bedreigingen door lokale autoriteiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 februari 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraakse vrouw, eiseres, die bescherming zocht in Nederland. Eiseres, geboren in 1991, heeft op 6 december 2021 een asielaanvraag ingediend, die op 1 juni 2023 door de minister van Asiel en Migratie werd afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld na meerdere zittingen, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren. Eiseres heeft verklaard dat zij bedreigingen heeft ontvangen vanwege haar werk voor vrouwenrechten in Irak, wat haar heeft gedwongen om het land te verlaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van eiseres over haar identiteit en de bedreigingen geloofwaardig zijn, maar dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiseres effectieve bescherming kan krijgen van de Iraakse autoriteiten. De rechtbank oordeelt dat de asielaanvraag van eiseres gegrond is, omdat zij bij terugkeer naar Irak een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de motivering van de bescherming van eiseres tegen de bedreigingen in Irak moet worden herzien.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.16312

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. B.W.M. Toemen),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: [naam 1] ).

Procesverloop

Bij besluit van 1 juni 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (asielaanvraag) afgewezen. Het bestreden besluit geldt tevens een terugkeerbesluit.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Op 27 juni 2023 heeft zij beroepsgronden ingediend. Op 19 december 2024 en 21 januari 2025 zijn aanvullende gronden ingediend.
De rechtbank heeft de zaak op de zitting van 9 januari 2025 aangehouden in verband met een plotselinge verhindering van de gemachtigde van eiseres en heeft de zaak op 7 februari 2025 inhoudelijk op zitting behandeld. Eiseres is op 9 januari 2025 en 7 februari 2025 verschenen, op 7 februari 2025 bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1991 en heeft de Iraakse nationaliteit.
2. Zij heeft op 6 december 2021 haar asielaanvraag ingediend. Op 1 juni 2023 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen als ongegrond. Tevens heeft eiseres geen reguliere vergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en geen uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw gekregen.
3. Eiseres heeft aan haar asielrelaas – samengevat weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd. Zij was werkzaam voor Women Empowerment for peace building (WEPO) en Juveen. Bij die organisaties, maar ook op sociale media en tijdens radio-uitzendingen, was zij actief op het gebied van vrouwenrechten en hulp aan Yezidi’s. Door deze werkzaamheden heeft zij bedreigingen ontvangen. Uiteindelijk is zij hierdoor gestopt met haar werk en heeft zij Irak verlaten.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • Identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • Problemen als gevolg van werkzaamheden voor vrouwenrechten.
4.1.
Verweerder heeft de verklaringen van eiseres over haar identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. De problemen als gevolg van de werkzaamheden voor vrouwenrechten heeft verweerder grotendeels geloofwaardig bevonden. Verweerder vindt het geloofwaardig dat eiseres heeft gewerkt voor verschillende organisaties die opkomen voor de rechten van vrouwen, dat zij actief was op sociale media en in radio-uitzendingen over dit onderwerp, dat zij is bedreigd door de ex-man van één van haar cliënten en dat zij telefonisch is bedreigd. Ook heeft verweerder de gebeurtenis op 16 maart 2021, waarbij eiseres in haar auto is beschoten, geloofwaardig bevonden. De gebeurtenis op 9 augustus 2021, waarover eiseres heeft verklaard dat zij achtervolgd werd en één van de mannen op een zeker moment zijn pistool greep, vindt verweerder echter niet geloofwaardig. Verweerder heeft hiertoe overwogen dat eiseres vaag en oppervlakkig over deze gebeurtenis heeft verklaard en dat de beschrijving van de gebeurtenis meer haar eigen interpretatie is dan een weergave van de feiten. Verweerder vindt wel geloofwaardig dat eiseres op 9 augustus 2021 dacht dat zij gevolgd werd.
4.2.
Eiseres kan volgens verweerder op grond van de geloofwaardig geachte elementen niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Evenmin heeft zij aannemelijk gemaakt dat zij bij terugkeer naar Irak een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Hierbij heeft verweerder overwogen dat het in beginsel mogelijk is om bescherming te krijgen van de autoriteiten in de Koerdisch Autonome Regio (KAR), waar zij vandaan komt, en dat in het specifieke geval van eiseres ook gebleken is dat zij die bescherming kan krijgen. Gelet hierop heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres afgewezen als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Vw.
Beroepsgronden
5. Eiseres voert aan dat aan alle voorwaarden van art. 4 lid 5 van de Kwalificatierichtlijn is voldaan, zodat ten aanzien van de feiten haar het voordeel van de twijfel gegeven moet worden en tot de conclusie moet worden gekomen dat haar
relaas geloofwaardig is. Verder voert zij aan dat zij als gevolg van haar werkzaamheden voor verschillende organisaties die opkomen voor de belangen van vrouwen en de bedreigingen die daaruit voort zijn gekomen, geen effectieve bescherming kan krijgen van de Koerdische autoriteiten. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst eiseres naar het UNHCR-rapport International protection considerations with regard to people fleeing the republic of Iraq – UPDATE I van januari 2024, pagina 154. Tevens heeft zij verklaringen overgelegd van twee van haar collega’s van WEPO, die bevestigen dat er sprake is geweest van bedreigingen, dat er aangifte is gedaan en dat de autoriteiten geen bescherming hebben kunnen bieden. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres verder medische informatie ingediend van haar behandeld psycholoog van 28 augustus 2023 en 18 december 2024.
5.1.
Eiseres voert verder aan dat in de WBV 2024/12, geldig van 27 juni 2024 tot heden, ten aanzien van Irak is opgenomen dat het in beginsel niet mogelijk is om de bescherming van de autoriteiten in te roepen. Daarbij wordt geen onderscheid meer gemaakt tussen de KAR en de rest van Irak. Verweerder heeft dan ook ten onrechte overwogen dat er wel bescherming zal worden geboden. Verweerder heeft daarbij onvoldoende onderscheid gemaakt tussen het doen van aangifte en onderzoek enerzijds en het verlenen van bescherming anderzijds.
Beoordeling door de rechtbank
6. Niet in geschil is dat eiseres problemen heeft ondervonden als gevolg van haar werkzaamheden voor vrouwenrechten in Irak. Ter zitting is gebleken dat partijen het bij de beoordeling of eiseres als gevolg van die problemen de bescherming kan inroepen van de Iraakse autoriteiten dan wel de autoriteiten van de KAR, niet relevant vinden of zowel de gestelde gebeurtenissen op 16 maart 2021 als die op 9 augustus 2021 geloofwaardig zijn bevonden. Het incident op 9 augustus 2021 hoeft daarom van hen niet te worden beoordeeld. De rechtbank zal daarom niet beoordelen of verweerder dat incident ten onrechte ongeloofwaardig heeft bevonden.
7. Ten aanzien van het inroepen van bescherming door de autoriteiten van de KAR overweegt de rechtbank als volgt. Uit paragraaf C7/16.5.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), in samenhang gelezen met paragraaf C2/3.4 van het Vc, beide zoals geldend ten tijde van het bestreden besluit, volgt dat het voor vreemdelingen die afkomstig zijn uit de KAR mogelijk is om bescherming te verkrijgen van de autoriteiten of internationale organisaties in Irak, tenzij de bedreigingen afkomstig zijn van diezelfde autoriteiten. Het is aan de vreemdeling om aannemelijk te maken van wie de bedreigingen afkomstig zijn, vooral wanneer wordt gesteld dat de dreiging uitgaat van de autoriteiten van het land van herkomst. Indien de dreiging afkomstig is van lokale autoriteiten, maar de centrale autoriteiten zijn bereid en in staat om bescherming te bieden, kan dit betekenen dat er geen sprake is van een gegronde vrees voor vervolging.
7.1.
Uit het dossier komt het volgende naar voren. Eiseres heeft in het nader gehoor verklaard dat de eerste bedreiging in 2020 afkomstig was van een ex-man van een van haar cliënten (pag. 7). Eiseres heeft in het nader gehoor verder verklaard dat zij sindsdien anoniem telefonisch werd bedreigd. Op 16 maart 2021 is zij beschoten in haar auto, waarvan zij aangifte heeft gedaan. Daarna werd zij telefonisch continu met de dood bedreigd en werden bedreigingen op een briefje onder de ruitenwissers van haar auto achtergelaten. Zij heeft verklaard dat zij niet wist van wie de bedreigingen afkomstig waren. Ook werd zij achtervolgd, vooral door mannen. Omdat zij door de situatie niet meer naar haar werk durfde te gaan, heeft zij in april 2021 ontslag genomen, maar zij probeerde nog wel via Twitter en de radio de belangen van vrouwen te behartigen. Haar ontslag leidde er niet toe dat zij met rust werd gelaten. Daarom is eiseres verhuisd naar een andere stad in de KAR. Op 9 augustus 2021 heeft daar volgens eiseres een nieuw incident plaatsgevonden. Zij heeft verklaard dat zij werd achtervolgd en bedreigd door mannen met een vuurwapen, waarvan zij melding heeft gedaan bij de politie. Eiseres is vervolgens naar Turkije gegaan, maar werd ook daar telefonisch bedreigd. Ook andere collega’s van WEPO zijn volgens eiseres bedreigd, wat ertoe heeft geleid dat de organisatie is gestopt. Eiseres heeft verder verklaard dat haar ouders zijn verhuisd wegens de problemen die eiseres heeft ondervonden en dat haar zus steeds wordt gebeld met de vraag waar eiseres is. Verder heeft eiseres verklaard dat zij niet weet uit welke hoek de bedreigingen kwamen, het kunnen volgens haar Koerden of IS-strijders zijn (pag. 10). Op pag. 18 heeft eiseres verklaard dat zij vermoedt dat de lokale autoriteiten (de KDP) of misschien IS achter de bedreigingen zitten vanwege haar hulp aan Yezidi’s. Eiseres vermoedt betrokkenheid van de lokale autoriteiten omdat degene die naar haar kantoor kwam in 2020 ook lid was van de lokale autoriteiten en omdat zij meermalen naar de politie is gegaan, maar de politie enkel zei ”we gaan het onderzoeken” en nooit iemand heeft aangehouden.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat eiseres voor de problemen vanwege haar werkzaamheden voor vrouwenrechten in Irak effectieve bescherming heeft gekregen, dan wel kan krijgen, van de autoriteiten van de KAR. Dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt van wie de bedreigingen afkomstig waren en daarmee ook niet dat de bedreigingen afkomstig waren van de (lokale) autoriteiten, is daartoe onvoldoende. Weliswaar stelt verweerder terecht dat er een overeenkomst is opgesteld met de ex-man van de cliënte van eiseres en dat zij nadien niet meer rechtstreeks door deze man is bedreigd, en dat de aangiftes van eiseres in behandeling zijn genomen. Maar aangezien de dreigementen als gevolg van haar werkzaamheden ook na de overeenkomst en na de aangiftes volop zijn doorgegaan, is die bescherming door de autoriteiten van de KAR niet effectief gebleken. Dit blijkt alleen al uit de beschieting van eiseres op 16 maart 2021 en de omstandigheid dat eiseres (hoewel zij in augustus 2021 opnieuw aangifte heeft kunnen doen), sinds de eerste bedreiging door de ex-man van een cliënte tot aan haar vertrek naar Nederland (telefonisch) is bedreigd, gebeurtenissen waarvan de geloofwaardigheid niet ter discussie staat. Voor zover de autoriteiten al daadwerkelijk onderzoek hebben gedaan, heeft dat in ieder geval niet geleid tot een afname van de bedreigingen. Verweerder heeft dit in het bestreden besluit onvoldoende onderkend.
8. De rechtbank stelt verder vast dat verweerder het beleid ten aanzien van het inroepen van bescherming door de autoriteiten van Irak – paragraaf C7/16.5.1 van de Vc – heeft gewijzigd sinds het bestreden besluit. Gelet op de ex nunc-toetsing dient verweerder ook aan de hand van het huidige beleid te onderzoeken of het op dit moment mogelijk is voor eiseres om bescherming te krijgen aan de autoriteiten van Irak. Uit paragraaf C7/16.5.1 van de Vc, geldig vanaf 1 juli 2024, volgt dat het voor vreemdelingen afkomstig uit Irak in beginsel niet mogelijk is om bescherming te verkrijgen van de autoriteiten of internationale organisaties in Irak. Anders dan ten tijde van het bestreden besluit geldt er geen uitzondering voor vreemdelingen afkomstig uit de KAR.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres, gelet op het geloofwaardig geachte relevante element ’Problemen als gevolg van werkzaamheden voor vrouwenrechten’, aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer heeft te vrezen voor een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. Uit het landenbeleid voor Irak volgt dat zij op dit moment hiertegen in beginsel geen bescherming zal krijgen van de autoriteiten in Irak dan wel de lokale autoriteiten in de KAR. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd gemotiveerd dat hoewel er in beginsel in heel Irak niet om bescherming kan worden gevraagd, het in individuele gevallen, en zo ook in het geval van eiseres, wel mogelijk is om bescherming van de lokale autoriteiten in te roepen. Hierbij heeft verweerder opnieuw gesteld dat uit de verklaringen van eiseres volgt dat zij eerder ook bescherming heeft kunnen krijgen. Zij heeft meermaals aangiftes kunnen doen die door de politie in behandeling zijn genomen, en er is een verklaring opgesteld naar aanleiding van het incident met de ex-man van één van haar cliënten, waarna zij geen problemen meer heeft ondervonden met hem.
8.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee onvoldoende gemotiveerd dat eiseres voor de problemen als gevolg van haar werkzaamheden effectieve bescherming kan krijgen van de Iraakse autoriteiten dan wel de lokale autoriteiten van de KAR. Nog los van wat de rechtbank hierover onder rechtsoverweging 7.2. heeft overwogen, vindt de rechtbank het van belang om verweerder te wijzen op de verschoven bewijslast; met het nieuwe beleid in paragraaf C7/16.5.1 van de Vc is het niet langer aan eiseres om aannemelijk te maken dat zij geen bescherming kan krijgen van de autoriteiten, maar aan verweerder om aannemelijk te maken dat, ondanks dat het in beginsel niet mogelijk is om bescherming van de autoriteiten te verkrijgen, dit toch voor eiseres wel mogelijk is. Verweerder is hierin niet geslaagd, nu hij ten onrechte niet heeft betrokken dat er sprake is van een veranderde situatie in de KAR ten aanzien van het beschermingsbeleid. Juist vanwege dit veranderde beschermingsbeleid kan verweerder zich niet zonder meer op het standpunt stellen dat uit de verklaringen van eiseres ten aanzien van de gedane aangiftes en de problemen met de ex-man van haar cliënt die zouden zijn opgelost, zou volgen dat zij ook op dit moment bescherming kan krijgen van de (lokale) autoriteiten. Naar het oordeel van de rechtbank dient verweerder (naast wat hiervoor onder 7.2 is overwogen) de omstandigheden die hebben geleid tot verweerders aanpassing van het beleid in paragraaf C7/16.5.1 van de Vc hierbij te betrekken en te beoordelen of het gelet hierop aannemelijk is dat eiseres effectieve bescherming kan krijgen van de autoriteiten.
8.3.
Gelet op wat er onder 7.2. en 8.2. is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich onzorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiseres bij terugkeer naar Irak geen reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM. De beroepsgrond slaagt.
Conclusie
9. Het beroep is gelet op het voorgaande gegrond. Het bestreden besluit komt wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46, van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking.
10. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten omdat verweerder, gelet op wat is overwogen onder rechtsoverweging 7.2 en 8.2, het gebrek ter zitting niet heeft hersteld. De rechtbank zal ook niet zelf in de zaak voorzien, omdat het aan verweerder is om op een asielaanvraag te beslissen. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding voor het toepassen van een bestuurlijke lus, omdat, gelet op de aard van het gebrek en de ontoereikende motivering ten aanzien van dit gebrek ter zitting, niet valt in te zien dat eiseres op die manier eerder uitsluitsel zal krijgen in haar zaak dan als verweerder de opdracht wordt gegeven een nieuwe beslissing op de asielaanvraag te nemen. De rechtbank zal verweerder dan ook opdragen om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiseres. Tenzij wordt overgegaan tot inwilliging van de asielaanvraag, dient verweerder in het bestreden besluit deugdelijk te motiveren dat eiseres bij terugkeer naar Irak geen reëel risico loopt op ernstige schade als gevolg van haar werkzaamheden voor vrouwenrechten in Irak omdat zij daartegen effectieve bescherming kan krijgen. De rechtbank geeft verweerder hiervoor een termijn van zes weken.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.818,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.818,-, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter - Rijksen, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B.C. Hoeksel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.