ECLI:NL:RBDHA:2025:2001

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
11431542 \ CV EXPL 24-4087
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een studiebeurs in kort geding tussen broers

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 29 januari 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee broers. De eiser, wonende in Nicaragua, vorderde een voorlopige voorziening tegen zijn broer, de gedaagde, die niet verschenen was op de zitting. De eiser vorderde een bedrag van € 25.000,- als studiebeurs voor zijn dochter en andere familieleden, gebaseerd op een eerdere afspraak tussen de broers. De eiser stelde dat de gedaagde, ondanks herhaalde toezeggingen, deze afspraak niet was nagekomen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eiser een spoedeisend belang had bij zijn vordering, maar dat het gevorderde bedrag van € 25.000,- niet kon worden toegewezen omdat er onvoldoende bewijs was dat de gedaagde dit bedrag had toegezegd. Wel werd de vordering toegewezen tot een bedrag van € 20.000,-, zoals vastgelegd in een brief van 7 december 2017. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Gouda
LA (B)
Rolnr.: 11431542 \ CV EXPL 24-4087
Datum: 29 januari 2025
Vonnis van de kantonrechter ex artikel 254 Rv in de zaak van:
[eiser] ,
wonende te [woonplaats 1] , Nicaragua,
eisende partij,
procederende in persoon,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats 2] , gemeente [gemeente] ,
gedaagde partij,
procederende in persoon.
Partijen worden aangeduid als “ [eiser] ” en “ [gedaagde] ”.

1.De procedure

De kantonrechter heeft kennis genomen van:
  • de dagvaarding met producties d.d. 19 december 2024;
  • het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling op 18 december 2024 en 15 januari 2025, waarbij [eiser] is verschenen in persoon. [gedaagde] , hoewel behoorlijk opgeroepen, is niet verschenen.

2.Het geschil

2.1
[eiser] vordert bij wijze van voorlopige voorziening, uitvoerbaar bij voorraad, de veroordeling van [gedaagde] om aan [naam 1] te betalen een bedrag ad € 25.000,=, zijnde een studiebeurs.
2.2
[eiser] legt – zakelijk weergegeven – het volgende aan zijn vordering ten grondslag. Hij is de broer van [gedaagde] en heeft in het verleden gezorgd voor de opvang van de kinderen van [gedaagde] . De daaraan verbonden kosten heeft hij voor zijn rekening genomen. Ter compensatie zijn partijen, zoals vastligt in een door partijen ondertekende brief d.d. 7 december 2017, het volgende overeengekomen:
Voorafgaande aan de start van dit project is [gedaagde] bereid [eiser] ’s dochter, zijn nicht en een achternicht er twee achterneven te helpen met een studiebeurs van 20000 (twintig duizend) euro per persoon. [gedaagde] compenseert hiermee de redding en opvang door [eiser] van zijn vier verwaarloosde kinderen gedurende 8 jaar. De bedragen worden overgemaakt naar [naam 2] , maar geoormerkt voor de genoemde personen. Nota is bijgevoegd.De personen waarop deze afspraak betrekking heeft zijn volgens [eiser] (onder meer) [naam 2] , [naam 3] , [naam 1] en [naam 4] . [gedaagde] is deze afspraak, ondanks herhaalde toezeggingen om dat te zullen doen, niet nagekomen, ofschoon hij daartoe jegens [eiser] verplicht is. [eiser] stelt dat hij bij zijn vordering een spoedeisend belang heeft.
2.3
[gedaagde] heeft geen verweer gevoerd.

3.De beoordeling

3.1
[eiser] heeft [gedaagde] met inachtneming van de voorgeschreven formaliteiten en termijnen opgeroepen. [gedaagde] is niet in het geding verschenen. Om die reden is tegen [gedaagde] verstek verleend.
3.2
In deze zaak moet aan de hand van de voorshands vaststaande feiten worden beoordeeld of het aannemelijk is geworden dat de vordering van [eiser] in een bodemprocedure slagen, dat het gerechtvaardigd is daarop door het geven van de gevorderde voorziening vooruit te lopen. Daarbij dienen de belangen van partijen en de spoedeisendheid van het belang van [eiser] in aanmerking te worden genomen.
3.3
Voldoende is gebleken dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij de door hem gevorderde voorziening, zodat hij in zoverre ontvankelijk is.
3.4
De vordering van [eiser] kan niet worden toegewezen tot het gevorderde bedrag ad € 25.000,=, omdat voorshands niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat [gedaagde] de betaling van dit bedrag heeft toegezegd, nu [eiser] geen bewijsstukken in het geding heeft gebracht waaruit dit blijkt. De vordering kan, op na te melden wijze, wel worden toegewezen tot een bedrag ad € 20.000,=, welk bedrag is genoemd in de hiervoor geciteerde brief d.d. 7 december 2017. Deze vordering komt de kantonrechter voorshands niet onrechtmatig of ongegrond voor.
3.5
Nu partijen broers zijn, worden de proceskosten gecompenseerd (artikel 237 Rv).
Beslissing
Bij wege van voorlopige voorziening:
De kantonrechter:
- veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [naam 1] te betalen een bedrag ad € 20.000,=, zijnde een studiebeurs;
- compenseert de proceskosten, zo dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. M. Nijenhuis en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 januari 2025.