In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 oktober 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. R. Scholtens, heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring die op 3 maart 2025 door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. Eiser verzocht tevens om schadevergoeding. De rechtbank heeft de zaak op 22 oktober 2025 behandeld, waarbij eiser aanwezig was met zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek op 18 september 2025. Eiser voerde aan dat de maximale bewaringstermijn was overschreden, verwijzend naar een conclusie van Advocaat-Generaal L. Medina. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inbewaringstelling in een eerdere periode niet gericht was op terugkeer en dat de relevante periode voor de beoordeling van de maximale termijn pas vanaf 3 maart 2025 begint. De rechtbank heeft ook overwogen dat eiser onvoldoende heeft meegewerkt aan zijn uitzetting, wat zijn situatie heeft beïnvloed. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. E.C. Harting, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Stehouwer, griffier.