ECLI:NL:RBDHA:2025:19988

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 augustus 2025
Publicatiedatum
30 oktober 2025
Zaaknummer
11317125 MB VERZ 24-21984
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen administratieve sanctie voor onnodig geluid veroorzaken met bedrijfsauto

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 augustus 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een administratieve sanctie opgelegd aan de betrokkene, die als kentekenhouder een boete had ontvangen voor het veroorzaken van onnodig geluid met zijn bedrijfsauto. De boete, oorspronkelijk € 280,00, was opgelegd voor de gedraging 'als bestuurder onnodig geluid veroorzaken' op 29 juli 2023. De betrokkene ontkende de gedraging en voerde aan dat hij zich van geen kwaad bewust was. Tijdens de procedure werd door de verbalisant verklaard dat er langdurig geclaxonneerd was, wat door de betrokkene werd betwist. De officier van justitie had de boete aangepast naar aanleiding van de beroepsprocedure, maar de betrokkene bleef het niet eens met de beslissing. De kantonrechter overwoog dat de verklaring van de verbalisant op ambtseed was opgemaakt en dat er geen reden was om aan de juistheid daarvan te twijfelen. De kantonrechter concludeerde dat de gedraging voldoende was komen vast te staan en dat de boete terecht was opgelegd. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om proceskostenvergoeding werd afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat de redelijke termijn van artikel 6 EVRM niet was geschonden en dat er geen aanleiding was om de boete te matigen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door de kantonrechter, bijgestaan door de griffier.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Gouda
CJIB-nummer: 260335437
Registratienummer team straf: 11317125 MB VERZ 24-21984
Uitspraakdatum : 21 augustus 2025
Beslissing van de kantonrechter, tevens houdende het opgemaakte proces-verbaal van de zitting
in de zaak van
[betrokkene]
wonende dan wel gevestigd te: [postcode] [woonplaats]
[adres] , nader ook te noemen: betrokkene.
Gemachtigde: mr. M. Lagas (Appjection)
Het verloop van de procedure
Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna te noemen: boete) opgelegd.
Het gaat om een boete van 29 augustus 2023 van aanvankelijk € 280,00 (exclusief administratiekosten) opgelegd aan betrokkene als kentekenhouder voor de gedraging “als bestuurder onnodig geluid veroorzaken”, feitcode R522, met de bedrijfsauto met kenteken [kenteken] op [straatnaam 1] te [plaats] op 29 juli 2023.
Namens betrokkene is daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie.
In het beroep bij de officier van justitie is daartegen aangevoerd dat betrokkene zich van geen kwaad bewust is. De boete is kennelijk opgelegd voor handelen in strijd met het verbod van artikel 57 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) en die gedraging wordt ontkend. Ook is gesteld dat ten onrechte niet is staandegehouden.
Aan het dossier is vervolgens toegevoegd een Brondocument: Aankondiging van Beschikking, op ambtseed ondertekend op 26 oktober 2023 dat vermeldt:
“Ik zag het voertuig voorbij rijden over de [straatnaam 2] ik hoorde dat deze luid claxonnerend voorbijreed. Tevergeefs gaf ik de bestuurder een stopteken en deze vervolgde zijn weg richting het spoorviaduct.”
Ook is toegevoegd een aanvullend proces-verbaal van 26 oktober 2023. Daarin relateert de controleur openbare ruimte belast met parkeertoezicht, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, op ambtseed dat hij zich op 29 juni 2023 omstreeks 15.39 uur in uniform gekleed en met handhaving belast op [straatnaam 1] in [plaats] bevond.
“Daar zag ik toen dat er een vierwielig motorvoertuig merk Ford, gekentekend [kenteken] luid claxonnerend langsreed. Ik zag namelijk dat het desbetreffende voertuig langsreed. Ik hoorde namelijk dat er langdurig geclaxonneerd werd door het betreffende voertuig. Ik hoorde dat er gedurende 1 minuut achter elkaar geclaxonneerd werd, waarschijnlijk naar aanleiding van de verkeerssituatie op de [straatnaam 2] . Ik zag namelijk dat er een verkeerschaos was ontstaan omdat er in de spoortunnel een opstopping was. Ik probeerde tevergeefs contact te krijgen met de bestuurder en gaf deze een stopteken, deze werd niet opgemerkt, de bestuurder reed door en vervolgde zijn weg richting spoorviaduct.”
Bij de fysieke hoorzitting is de gedraging namens betrokkene ontkend. Aangevoerd is verder nogmaals dat betrokkene niet is staandegehouden. Dat betrokkene het stopteken niet is opgevallen is niet genoeg.
De officier van justitie heeft in zijn beslissing van 7 februari 2024 overwogen dat aan de waarneming van de verbalisant doorslaggevende betekenis wordt toegekend. Ook is overwogen dat uit de beschikbare informatie blijkt dat er geen reële mogelijkheid tot staandehouding was. Ook is overwogen dat de boete voor een andere gedraging en feitcode had moeten worden opgelegd, namelijk voor de gedraging met feitcode R419, “signalen geven in een ander geval of op andere manier dan mag”. De boete is door de officier van justitie in die zin aangepast en ook het bedrag van de boete is aangepast tot het bij deze feitcode horende tarief, € 160. Ook is aan de betrokkene een proceskostenvergoeding toegekend van € 624.
Op 20 maart 2024 is tegen deze beslissing beroep bij de kantonrechter ingesteld. Aangevoerd is dat de feitcode (en de bijbehorende gedragingen) moeten worden aangepast van feitcode R522 naar feitcode R419 en de boetebedragen van € 250 naar € 100. Ook wordt nogmaals naar voren gebracht dat ten onrechte op kenteken is bekeurd.
De zaak is behandeld op de zitting van 20 augustus 2025. Op de zitting is de vertegenwoordiger van de officier van justitie verschenen. Betrokkene is met zijn gemachtigde mw [naam] ter zitting verschenen.
De gemachtigde heeft naar voren gebracht dat de grond met betrekking tot de feitcodes niet langer wordt gehandhaafd. Wel wordt de gedraging ontkend: het signaal was niet onnodig maar ter voorkoming van een gevaarlijke verkeerssituatie. Onduidelijk is waarom niet is staandegehouden. Zat de verbalisant in een dienstvoertuig en waren er geen andere verbalisanten aanwezig die de staandehouding hadden kunnen verrichten. Artikel 5 Wahv is geschonden.
Betrokkene heeft naar voren gebracht dat hij niet heeft geclaxonneerd en niet weet hoe hij zich tegen de beschuldiging kan verdedigen. Hij zou nooit zonder reden toeteren. Hij vraagt zich af hoe stabiel de BOA is als hij zo maar boetes uitdeelt. Hij heeft de verklaring van de BOA gelezen en is van mening dat degene die een minuut lang toeterend langsrijdt niet bij zijn zinnen is. Verder vraagt hij een vergoeding voor de halve dag die hij nu niet kan werken. Hij is zelfstandig ondernemer en verdient als badkamermonteur € 360 per dag. Hij vraagt daarom naast de kosten voor rechtsbijstand een vergoeding voor verletkosten van € 180.
De kantonrechter spreekt uit dat hij twijfelt of van een combinatie sprake kan zijn van vergoeding van verletkosten voor de aanwezigheid ter zitting van de betrokkene en tegelijkertijd van een vergoeding voor de aanwezigheid ter zitting van een gemachtigde.
De vertegenwoordiger van de officier van justitie brengt naar voren dat de verklaring van de verbalisant duidelijk is. Er werd langdurig geclaxonneerd vanuit de auto van betrokkene zonder dat er gevaar was. Gevaar blijkt immers nergens uit; er blijkt alleen een “verkeerssituatie” op de [straatnaam 2] die volgens de verbalisant waarschijnlijk de aanleiding voor het claxonneren was. Er is geen reden om eraan te twijfelen. Er is nog geprobeerd staande te houden maar dat is mislukt. Terecht is daarom op kenteken bekeurd. Overigens wordt door de betrokkene en zijn gemachtigde niet consistent verklaard: de een ontkent het claxonneren en de ander voert aan dat er een reden was voor het claxonneren. Als de redelijke termijn geschonden is dan zou het boetebedrag met 25% gematigd moeten worden. De gemachtigde is dan niet tegen het toekennen van verletkosten maar die zouden voor een vergoeding kan worden toegekend wel eerst moeten worden onderbouwd.
De kantonrechter vraagt betrokkene of hij alle dagen werkt en of hij werk misloopt vanwege deze zitting. Heeft hij zijn werkzaamheden niet om de zitting heen kunnen plannen?
De gemachtigde biedt aan om bewijs van de door betrokkene gemiste inkomsten na te sturen. Zij stelt zich op het standpunt dat als er nu beslist wordt, de redelijke termijn nog niet is verlopen, maar wel als pas over twee weken uitspraak wordt gedaan. Voor dat geval wordt gevraagd om matiging van de boete met 25%.
De kantonrechter geeft aan dat de zitting nu is, dat het met bewijsstukken onderbouwen van het verzoek om een vergoeding van verletkosten voorafgaand aan de zitting voorbereid had kunnen worden, en dat het niet passend is om na sluiting van de zitting dan nog stukken toe te sturen, alleen al omdat de officier van justitie er ook op zou moeten kunnen reageren.
De rechter spreekt uit dat hij het onderzoek sluit en de volgende dag om 10 uur uitspraak zal doen.
De kantonrechter overweegt nu als volgt.
De vraag is in de eerste plaats of voldoende is komen vast te staan dat langdurig geluidssignalen zijn gegeven.
De kantonrechter mag wat deze vraag betreft in beginsel uitgaan van de juistheid van een door een opsporingsambtenaar opgemaakt proces-verbaal. Dat is anders als in wat door de betrokkene is aangevoerd of in het dossier of anders is gebleken, in redelijkheid moet worden getwijfeld aan de juistheid van de verklaring van de verbalisant. In dit geval zijn er twee (consistente) documenten die door de verbalisant op ambtseed zijn opgemaakt waaruit blijkt dat langdurig is geclaxonneerd. Daartegenover staat slechts de niet onderbouwde ontkenning door de betrokkene. Dat is onvoldoende om in redelijkheid te moeten twijfelen aan de juistheid van de verklaring van de verbalisant. De gedraging is daarmee voldoende komen vast te staan.
De volgende vraag is of het langdurig claxonneren aanleiding kan zijn voor het opleggen van de boete die na de aanpassing door de officier van justitie is opgelegd.
De gedraging waarvoor de boete is opgelegd na de aanpassing door de officier van justitie in de bestreden beslissing, is de schending van artikel 31 RVV 1990. Dat artikel luidt:
Signalen mogen niet worden gegeven en de in artikel 30c bedoelde herkenningstekens mogen niet worden gevoerd in andere gevallen of op andere wijze dan bij of krachtens de artikelen in deze paragraaf is bepaald.
Uit artikel 28 RVV 1990 in dezelfde paragraaf blijkt dan in welke gevallen had mogen worden geclaxonneerd:
Bestuurders mogen slechts geluidssignalen en knippersignalen geven ter afwending van dreigend gevaar.
Naar het oordeel van de kantonrechter is niet aannemelijk geworden dat er sprake was van enig gevaar dat door te claxonneren kon worden afgewend. Door de betrokkene zelf is (in lijn met zijn ontkenning) niets daarover aangevoerd. Ten aanzien van het verweer van zijn gemachtigde overweegt de kantonrechter dat dat verweer kennelijk refereert aan een gevaar dat volgt uit de door de verbalisant genoemde “verkeerssituatie”. Echter, dat uit de “verkeerssituatie” een gevaar dreigde, is niet met concrete feiten of omstandigheden onderbouwd. Met name is niet aannemelijk geworden dat er een dreigend gevaar was dat een langdurig claxonneren rechtvaardigt doordat alleen langdurig claxonneren dat gevaar kon afwenden.
De volgende vraag is of de boete aan de kentekenhouder mocht worden opgelegd.
Uit het brondocument en het aanvullend proces-verbaal blijkt dat de verbalisant een stopteken heeft gegeven aan de bestuurder maar dat die dat niet heeft opgemerkt, althans daaraan geen gevolg heeft gegeven. De vraag is of er een reële mogelijkheid was om meer te doen in die situatie. Ofschoon het in de processen-verbaal niet expliciet wordt genoemd, leidt de kantonrechter uit de rol van de verbalisant, kortgezegd parkeercontroleur, en de pleeglocatie – de [straatnaam 2] en [straatnaam 1] bevinden zich voor het treinstation [station] – af dat deze verbalisant te voet was. In redelijkheid houdt het dan wel op qua mogelijkheden om een bestuurder van een bedrijfsauto staande te houden als die het wel gegeven stopteken al of niet opzettelijk negeert en zijn weg naar het spoorviaduct vervolgt.
De conclusie is dat op kenteken mocht worden bekeurd.
Dit leidt tot de gevolgtrekking dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
Ambtshalve overweegt de kantonrechter nog dat de redelijke termijn van artikel 6 EVRM, die in beginsel twee jaar bedraagt, op de dag van de uitspraak, 21 augustus 2025, niet is geschonden, zodat er ook geen aanleiding is om de boete te matigen. Ook andere redenen om de boete te matigen heeft de kantonrechter niet aangetroffen.
Voor een proceskostenvergoeding is geen aanleiding.

Beslissing

De kantonrechter:
- verklaart het beroep ongegrond.
- wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.C. Berg, kantonrechter, bijgestaan door
D.C. Carsten, griffier en in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter
Als u het met de beslissing op uw beroep niet eens bent, dan kunt u binnen zes weken na toezending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem - Leeuwarden.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij de rechtbank Den Haag, Team Straf, en dient door degene die het beroep heeft ingesteld of door zijn gemachtigde te zijn ondertekend.
De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure in hoger beroep, tenzij door u bij het beroepschrift uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling van de zaak is verzocht.
Het instellen van hoger beroep per e-mail is niet mogelijk.