ECLI:NL:RBDHA:2025:19946

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2025
Publicatiedatum
30 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.49303
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling en de toepassing van lichter middel in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 oktober 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling. Eiser, met een V-nummer, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat hem op 9 oktober 2025 de maatregel van bewaring heeft opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft op 22 oktober 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de bewaring, zoals door de minister aangevoerd, niet zijn betwist door eiser. Deze gronden omvatten onder andere het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en dat hij niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit.

Eiser heeft betoogd dat er lichter middelen beschikbaar zijn dan inbewaringstelling, zoals een meldplicht, omdat hij heeft aangegeven zelf te willen vertrekken en hij een kind heeft dat binnenkort één jaar oud wordt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de minister terecht heeft gesteld dat er geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de eerdere vlucht van eiser en zijn gebrek aan een identiteitsbewijs en vaste woon- of verblijfplaats.

De rechtbank heeft ook ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring getoetst en geen onrechtmatigheid vastgesteld. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. E.C. Harting, rechter, in aanwezigheid van mr. B.C.M. Burger, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.49303

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. G.A. Dorsman),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: [naam 1]).

Procesverloop

Bij besluit van 9 oktober 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) (onrechtmatig verblijf) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 22 oktober 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam 2]. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De bewaringsgronden
In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet betwist. Deze onbestreden gronden en de daarop gegeven toelichtingen, die de ambtshalve toetsing van de rechtbank doorstaan, zijn tezamen voldoende om de maatregel van bewaring te dragen. Er vloeit namelijk uit voort dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Lichter middel
Eiser betoogt dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan de inbewaringstelling. Daartoe voert eiser ten eerste aan dat hij heeft aangegeven zelf te willen vertrekken. Daarnaast voert eiser aan dat hij een kind heeft dat binnenkort één jaar oud wordt is en hij erbij wil zijn om dit te vieren. Verweerder moet volstaan met een meldplicht, zodat eiser bij zijn partner en kind kan verblijven.
De rechtbank concludeert dat verweerder zich, mede gelet op wat hierboven is geoordeeld over de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd (rechtsoverweging 1.1.), terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. De rechtbank acht het daarbij van bijzonder belang dat eiser eerder met onbekende bestemming vertrokken (te weten op 18 maart 2025), niet beschikt over een identiteitsbewijs, niet wil terugkeren naar Algerije, geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en niet beschikt over voldoende middelen van bestaan. Daarnaast is betrokkene meermaals niet verschenen voor zijn eerdere meldplicht. Ook heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in de maatregel voldoende rekening gehouden met omstandigheden die door eiser in het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling en tijdens de zitting opnieuw zijn aangevoerd. Dit geldt ook voor de specifiek door eiser aangevoerde omstandigheden zoals zijn gestelde partner en kind in Nederland. Verweerder heeft in het besluit op pagina 5 van de maatregel daarover opgenomen dat eiser niet heeft aangetoond dat hij de zorgplicht heeft over zijn vriendin en kind. Ook heeft verweerder betrokken dat hij niet staat ingeschreven op het adres van zijn vriendin en dat hij niet heeft aangetoond dat hij een duurzame relatie heeft met zijn vriendin. Verweerder heeft gelet op de gronden, de toelichting daarop en wat eiser daartegenover heeft gesteld, geen aanleiding hoeven zien voor het toepassen van een lichter middel. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toets
De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858, gehouden is ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de oplegging van de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Er is ook niet gebleken dat het familie- en gezinsleven van eiser of het beginsel van non-refoulement zich verzetten tegen eisers verwijdering (zoals bedoeld in het arrest Adrar van het Hof van 4 september 2025, ECLI:EU:C:2025:647).

Conclusie

Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C. Harting, rechter, in aanwezigheid van mr. B.C.M. Burger, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.