ECLI:NL:RBDHA:2025:1994
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en verzoek om proceskostenvergoeding
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiser, die zich richtte tegen het niet tijdig beslissen door de minister van Asiel en Migratie op zijn asielaanvraag. Eiser had zijn aanvraag op 17 februari 2023 ingediend, maar de minister had pas op 10 mei 2024 een besluit genomen. Eiser handhaafde zijn beroep, met de bedoeling dat de rechtbank de bestuurlijke dwangsom zou vaststellen en de minister zou veroordelen in de proceskosten.
De rechtbank oordeelde dat het beroep van eiser kennelijk niet-ontvankelijk was. Dit kwam doordat de minister inmiddels had beslist op de aanvraag, waardoor eiser geen procesbelang meer had bij zijn beroep. De rechtbank stelde vast dat het beroep niet van rechtswege betrekking had op het reële besluit, omdat de minister met dit besluit volledig tegemoet was gekomen aan de eisen van eiser.
Daarnaast overwoog de rechtbank dat de asielaanvraag van eiser onder het toepassingsbereik van de WBV 2023/3 viel, wat betekende dat de beslistermijn met negen maanden was verlengd. Aangezien de minister binnen deze verlengde termijn had beslist, was er geen sprake van een overschrijding van de beslistermijn. Daarom zag de rechtbank geen aanleiding om de minister te veroordelen in de proceskosten die eiser had gemaakt. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser niet-ontvankelijk en deed deze uitspraak op 30 januari 2025, onder leiding van rechter G.P. Loman en in aanwezigheid van griffier M.M. Mulder.