ECLI:NL:RBDHA:2025:1984

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2025
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
SGR 23/6624
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek inzake huisnummerbesluit kamerverhuur en procesbelang

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun handhavingsverzoek. Eisers, wonende aan verschillende adressen in [plaatsnaam], hebben bezwaar gemaakt tegen een huisnummerbesluit van de gemeente Leiden, waarbij de achterdeur van een pand is gewijzigd in een voordeur. Dit besluit heeft geleid tot een intensiever gebruik van het achterpad, wat volgens eisers resulteert in overlast en inbreuk op hun privacy en eigendomsrechten. De rechtbank heeft het beroep op 30 januari 2025 behandeld, waarbij eisers en de gemachtigden van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het handhavingsverzoek terecht is afgewezen. Verweerder heeft geen overtreding geconstateerd die handhaving vereiste. Het pand heeft een vergunning voor splitsing tussen woon- en bedrijfsruimte, en het gebruik van de achterdeur als toegang tot de woonruimten is niet in strijd met het bestemmingsplan. De rechtbank concludeert dat er op het moment van het bestreden besluit geen overtreding was en dat eisers geen procesbelang meer hebben bij de beoordeling van hun beroep inzake de onvergunde kamerverhuur, aangezien de vergunningsplicht is vervallen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken van eisers af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/6624

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser 1] ,

[eiser 2],
[eiser 3],
[eiser 4],
[eiseres],
[eiser 5],
[eiser 6],
[eiser 7],
[eiser 8],
[eiser 9],
allen uit [woonplaats] , eisers
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden, verweerder

(gemachtigden: E. Kuin en R. Brussee).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun handhavingsverzoek.
1.1.
Met het bestreden besluit van 25 augustus 2023 op het bezwaar van eisers is verweerder bij die afwijzing gebleven.
1.2.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 30 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat de zaak over?
2. Eisers wonen aan de [adres 1] , [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] en de [adres 5] en [adres 6] in [plaatsnaam] . Achter hun woningen en grenzend aan hun tuinen loopt een achterpad naar onder meer de achterdeur van [adres 7] . Met het huisnummerbesluit van 26 februari 2020 heeft verweerder de achterdeur van [adres 7] gewijzigd in een voordeur met het adres [adres 8] . Deze voordeur ligt aan het achterpad van eisers. Sindsdien merken eisers dat het pad veel intensiever wordt gebruikt. Zij ervaren hierdoor overlast en een inbreuk op hun privacy en eigendomsrecht. Daarnaast zou sprake zijn van een onveilige en ongeschikte vluchtweg.
2.1.
Volgens eisers is door het huisnummerbesluit de kamerverhuur van de [adres 7] verplaatst naar de [adres 8] , zonder dat hiervoor de benodigde omgevings- en onttrekkingsvergunning zijn aangevraagd en verleend. Daarnaast zou het wijzigen van achterdeur naar voordeur strijdig zijn met het bestemmingsplan Binnenstad. Eisers hebben verweerder verzocht te handhaven.
2.2.
Verweerder heeft het handhavingsverzoek afgewezen omdat geen sprake zou zijn van een overtreding waartegen bestuurlijk optreden vereist is.
Wat vinden eisers in beroep?
3. Eisers vinden dat het bestreden besluit niet voldoet aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Zij voeren daartoe aan dat het besluit onvoldoende en onjuist is gemotiveerd. Volgens eisers is door het gebruik van de achterdeur als enige toegang tot de woonruimten in het pand aan de [adres 7] / [adres 8] (hierna: het pand) een onvergunde situatie ontstaan, omdat hier geen bouwkundige splitsing aan ten grondslag ligt. Het gebruik van de achterdeur als voordeur past ook niet binnen het bestemmingsplan en zorgt voor een intensiever gebruik van het achterpad, wat volgens eisers inbreuk maakt op hun eigendomsrecht. Daarnaast is voor de nieuw ontstane situatie – kamerverhuur in het pand aan de [adres 8] – een vergunning nodig. Doordat de eigenaar van het pand geen vergunningsprocedures heeft hoeven doorlopen, zijn eisers niet als belanghebbenden aangemerkt en hebben zij niet kunnen opkomen voor hun belangen. Tot slot menen eisers dat verweerder het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel heeft geschonden.
3.1.
Op de zitting hebben eisers laten weten dat het achterpad de laatste tijd minder intensief wordt gebruikt doordat er nog maar twee personen in het pand [adres 8] wonen. Daarnaast is het hele pand onlangs verkocht en zou de nieuwe eigenaar plannen hebben om het te verbouwen tot appartementen. Of daarmee het gebruik van het achterpad afneemt is onzeker.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van het handhavingsverzoek aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
5. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld er geen overtreding was die bestuurlijk optreden vereiste en heeft het handhavingsverzoek terecht afgewezen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Procesbelang
6. Verweerder heeft op de zitting de vraag opgeworpen of eisers nog procesbelang hebben bij deze beroepsprocedure. Het verzoek om handhaving ziet met name op de onvergunde kamerverhuur in het pand. Met de recent ingevoerde Huisvestingsverordening, onderdeel woonruimtevoorraad, Leiden 2024 valt het pand buiten het gebied waarvoor een omzettingsvergunning vereist is. Dit betekent dat er voor kamerverhuur in het pand geen vergunning nodig is. Gelet hierop hebben eisers geen belang meer bij de beoordeling van hun beroep.
6.1.
Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [1] is procesbelang aanwezig wanneer het resultaat dat indiener van een beroepschrift met het beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het bereiken van dat resultaat ook feitelijk betekenis kan hebben.
6.2.
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat eisers met het vervallen van de vergunningsplicht geen procesbelang meer hebben bij de beoordeling van hun beroep voor zover dat ziet op de (onvergunde) kamerverhuur. Bij de beoordeling van hun overige beroepsgronden hebben eisers procesbelang behouden. De rechtbank zal de inhoudelijke beoordeling dan ook beperken tot die beroepsgronden.
Heeft verweerder het verzoek om handhaving terecht afgewezen?
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom het handhavingsverzoek van eisers is afgewezen. Verweerder heeft na onderzoek geen overtreding geconstateerd. Voor het pand is al in 1997 een vergunning afgegeven voor splitsing tussen woon- en bedrijfsruimte, waarbij ook de achterdeur is vergund. In het bestemmingsplan Binnenstad heeft het pand de bestemming “Gemengd-2”. Dat betekent dat het pand ruimte biedt aan twee functies, in dit geval wonen en bedrijfsactiviteiten. Het gebruik van de achterdeur als enige toegang tot de woonruimten in het pand heeft de bestemming van het pand niet veranderd en is daarom niet in strijd met het bestemmingsplan. Het gegeven dat het achterpad naar de toegang tot de woonruimten is gelegen op grond die de bestemming “Tuin” heeft, zoals door eisers is betoogd, maakt dat niet anders. Ook heeft verweerder in november 2022 de brandveiligheid laten controleren door de brandweer. Bij die controle zijn geen overtredingen geconstateerd en is de vluchtweg over het achterpad veilig bevonden, zodat ook op dit punt geen reden was om handhavend op te treden.
7.1.
Met betrekking tot het intensievere gebruik van het achterpad overweegt de rechtbank als volgt. De vraag wie eigenaar is van het betreffende achterpad en door wie en op welke wijze van de erfdienstbaarheid gebruik mag worden gemaakt, kan niet in deze bestuursrechtelijke procedure worden beantwoord. Die kwestie moet in een privaatrechtelijke procedure worden beslecht. Eisers kunnen op grond van artikel 5:78 van het Burgerlijk Wetboek de civiele rechter verzoeken de erfdienstbaarheid te wijzigen of op te heffen. Verweerder heeft dan ook terecht het standpunt ingenomen dat hij tegen de wijze van het gebruik van het achterpad niet door middel van het bestuursrecht kan optreden.
7.2.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er op het moment van het nemen van het bestreden besluit geen overtreding was die handhavend optreden vereiste. Verweerder heeft het handhavingsverzoek van eisers dan ook terecht afgewezen.
7.3.
Verder overweegt de rechtbank dat er geen aanknopingspunten zijn om schending van de beginselen van
fair play, rechtszekerheid en het vertrouwensbeginsel aan te nemen.
De vergunningen waar eisers naar verwijzen zijn in het verleden al verleend of niet (langer) verplicht en de privaatrechtelijke aspecten rondom eigendom van het achterpad en erfdienstbaarheid maken geen onderdeel uit van deze bestuursrechtelijke beroepsprocedure.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder het handhavingsbezoek terecht heeft afgewezen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.D. Timmermans, rechter, in aanwezigheid van mr. E.J.C. Korbee, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 6 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:359.