ECLI:NL:RBDHA:2025:19810

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 oktober 2025
Publicatiedatum
29 oktober 2025
Zaaknummer
25-7086
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom voor verwijderen dakterras zonder omgevingsvergunning

Op 29 oktober 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, eigenaar van een woning, een voorlopige voorziening vroeg tegen een last onder dwangsom die door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag was opgelegd. Deze last hield in dat verzoeker een dakterras diende te verwijderen, omdat dit zonder de vereiste omgevingsvergunning was gerealiseerd. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat er een omgevingsvergunning was verleend voor de balustrade en het gebruik van het dakterras. Bovendien was er gedurende een periode van 20 jaar geen balustrade aanwezig, waardoor niet gesproken kon worden van renovatie. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd afgewezen, omdat verzoeker niet had toegelicht waarom de door hem genoemde gevallen vergelijkbaar waren met zijn situatie. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen reden was om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen, en wees het verzoek af. De uitspraak heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventueel bodemgeding niet.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 25/7086

uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 oktober 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. M.R. Plug),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigde: mr. S.J.C. Hocks).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over een last onder dwangsom die het college verzoeker heeft opgelegd. Verzoeker heeft daartegen bezwaar gemaakt en verzoekt de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Deze vraag beantwoordt hij aan de hand van de gronden van verzoeker.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Dit oordeel van de voorzieningenrechter, dat hierna wordt toegelicht, heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

2. Op 31 januari 2025 heeft een toezichthouder van de gemeente ter plaatse een controle uitgevoerd. Daarbij is gebleken dat op de tweede etage aan de achterzijde van de woning aan de [adres] te [plaats] (de woning) een dakterras is gerealiseerd zonder dat daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. De woning is in eigendom van verzoeker.
2.1.
Bij brief van 13 maart 2025 heeft het college het voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom aan verzoeker bekendgemaakt. Verzoeker heeft een zienswijze ingediend.
2.2.
Met het bestreden besluit van 12 augustus 2025 heeft het college verzoeker gelast om uiterlijk op 14 oktober 2025 het dakterras bij de woning te verwijderen en verwijderd te houden, door ten minste het hekwerk en de fundering hiervan te verwijderen en verwijderd te houden en het gebruik van het dak als dakterras te beëindigen en beëindigd te houden. Indien verzoeker hieraan niet voldoet, verbeurt hij een dwangsom van €5.000,- ineens. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2.3.
Het college heeft de begunstigingstermijn verlengd tot vier weken na de uitspraak op dit verzoek.
2.4.
Verzoeker heeft nadere stukken overgelegd.
2.5.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 15 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, vergezeld door zijn echtgenote, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Spoedeisend belang
3. Aangezien het college de begunstigingstermijn heeft verlengd tot vier weken na de uitspraak op dit verzoek en verzoeker dus – als hij geen uitvoering geeft aan de last – vanaf dat moment een dwangsom kan verbeuren van €5.000,- ineens en op zitting is gebleken dat verzoeker aanzienlijke kosten moet maken als hij uitvoering moet geven aan de last, heeft hij naar het oordeel van de voorzieningenrechter spoedeisend belang bij zijn verzoek.
Toetsingskader
4. Ingevolge artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet (Ow) is het verboden om zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit te verrichten.
4.1.
Ingevolge artikel 22.1 van de Ow geldt ter plaatse het tijdelijk deel van het Omgevingsplan gemeente Den Haag, bestaande uit het onderdeel “ [stadsdeel] ” en de tijdelijke omgevingsplanregels van rijkswege. De balustrade is gebouwd op gronden met de functie “Wonen”.
4.2.
Ingevolge artikel 22.26 van de regels van het Omgevingsplan is het verboden zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit te verrichten en het te bouwen bouwwerk in stand te houden en te gebruiken.
4.3.
Ingevolge artikel 5.1, tweede lid, onder a, van de Ow is het verboden om zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit verrichten.
Gronden van verzoeker
5. Verzoeker voert aan dat sprake is van vervanging van een bestaand hekwerk, dat reeds aanwezig was toen hij in 2004 eigenaar werd van de woning en dat hij, nadat hij de balustrade in 2005 vanwege de slechte staat daarvan heeft verwijderd, begin 2025 opnieuw heeft geplaatst. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft verzoeker een foto van 17 mei 1958 en een verkoopbrochure van makelaar Plink overgelegd waarop de balustrade te zien is. Daarnaast heeft hij twee foto’s van de achtergevel van het pand meegestuurd waarop volgens verzoeker de bevestiging van de oude balustrade aan de achtergevel te zien is.
Volgens verzoeker heeft het college niet inzichtelijk gemaakt hoe deze gegevens zijn betrokken bij de totstandkoming van het bestreden besluit in het kader van de evenredigheidstoets. Verzoeker stelt verder dat het dakterras - indien dat in strijd met de regels van het onderdeel “ [stadsdeel] ” zou zijn - op grond van artikel 27.1 van de planregels gedeeltelijk mag worden vernieuwd. Volgens verzoeker geldt dat dan in ieder geval ook voor bouwwerken die niet in strijd zijn met het omgevingsplan. Nu het dakterras al zo lang aanwezig is, heeft handhavend optreden daartegen een onevenredig karakter, aldus verzoeker. Verder heeft verzoeker gewezen op tientallen andere panden in de (directe) omgeving waar eveneens dakterrassen zijn opgericht.
Standpunt van het college
6. Het college heeft in het bestreden besluit overwogen dat voor het realiseren van het dakterras geen omgevingsvergunning is verleend. Verzoeker heeft door het zonder omgevingsvergunning realiseren van het dakterras de artikelen 5.1, eerste lid, onder a, en 5.1, tweede lid, onder a, van de Ow overtreden. Het college stelt zich daarbij op het standpunt dat gedurende een periode van meer dan 15 jaar geen sprake is geweest van een dakterras. Uit de luchtfoto van het pand uit 2017 blijkt volgens het college dat er geen dakterras aanwezig was; op het dak was geen hekwerk, fundering of enige constructie zichtbaar die duidt op de aanwezigheid van een dakterras. Over het door verzoeker gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel is overwogen dat verzoeker niet heeft verduidelijkt waarom de genoemde adressen identiek zijn aan zijn situatie. Gebleken is dat voor sommige dakterrassen in de directe omgeving wel een omgevingsvergunning is verleend, waardoor er geen sprake is van gelijke gevallen, aldus het college.
Is sprake van een overtreding?
7. Verzoeker heeft op zitting desgevraagd bevestigd dat hij niet betwist dat het dakterras niet vergunningvrij kan worden opgericht. De voorzieningenrechter stelt vast dat niet in geschil is dat het realiseren en gebruiken van het dakterras zonder omgevingsvergunning een overtreding is van artikel 5.1, eerste lid, onder a, en tweede lid, onder a, van de Ow in samenhang gelezen met artikel 22.26 van het Omgevingsplan. Het college was op grond van artikel 18.2, tweede lid, van de Ow bevoegd om hiertegen handhavend op te treden.
Beginselplicht tot handhaving
8. Op grond van vaste rechtspraak geldt bij handhavingsbesluiten als uitgangspunt dat het algemeen belang gediend is met handhaving en dat om die reden in de regel tegen een overtreding moet worden opgetreden. Handhavend optreden is alleen onevenredig als er in het concrete geval omstandigheden zijn waaraan een zodanig zwaar gewicht toekomt dat het algemeen belang dat gediend is met handhaving daarvoor moet wijken. Dan is er een bijzonder geval waarin toch van handhavend optreden moet worden afgezien. Een bijzonder geval kan zich bijvoorbeeld voordoen bij concreet zicht op legalisatie, maar ook andere omstandigheden van het concrete geval kunnen leiden tot het oordeel dat er een bijzonder geval is. Andere redenen om van handhavend optreden af te zien kunnen zich bijvoorbeeld voordoen bij een schending van het gelijkheidsbeginsel of het vertrouwensbeginsel. [1]
Concreet zicht op legalisatie?
9. Van concreet zicht op legalisatie is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake, omdat verzoeker tot nu toe geen aanvraag om een omgevingsvergunning voor het realiseren van het dakterras heeft ingediend.
Is handhavend optreden onevenredig?
10. Verzoeker stelt dat handhavend optreden in dit geval onevenredig is, omdat ten tijde van de aankoop van het pand een dakterras aanwezig was, dat hij slechts heeft vervangen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker weliswaar aannemelijk gemaakt dat er ten tijde van de aankoop van de woning in 2004 een dakterras met balustrade aanwezig was, maar heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat voor het bouwen van de balustrade en het gebruik van het dakterras een omgevingsvergunning is verleend. Aangezien gedurende een periode van 20 jaar feitelijk geen balustrade aanwezig is geweest, kan naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter bovendien niet worden gesproken van renovatie van de balustrade. Dat in het verleden een balustrade aanwezig is geweest en het dak als dakterras is gebruikt, is geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan nu afgezien zou moeten worden van handhavend optreden.
Is handhavend optreden in strijd met het gelijkheidsbeginsel?
11. Het door verzoeker gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet, omdat dit onvoldoende is geconcretiseerd. Verzoeker heeft immers niet toegelicht waarom de door hem genoemde gevallen in juridische zin vergelijkbaar zijn met zijn situatie. Het is aan verzoeker om te onderbouwen dat voor die dakterrassen ook geen omgevingsvergunning is verleend en dat het college daar niet handhavend tegen optreedt. [2] Dat heeft verzoeker niet gedaan. Bovendien heeft het college ter zitting verklaard dat indien blijkt dat voor bepaalde dakterrassen geen omgevingsvergunning is verleend, daartegen ook handhavend zal worden opgetreden. In zoverre is dan ook geen sprake van gelijke gevallen waarin het college ondanks de aanwezigheid van een overtreding niet handhavend optreedt. [3]

Conclusie en gevolgen

12. Wat verzoeker heeft aangevoerd geeft geen grond voor de verwachting dat de last onder dwangsom bij het te nemen besluit op bezwaar geen stand zal houden. De voorzieningenrechter ziet daarom geen reden om het verzoek toe te wijzen. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2025.
griffier
de voorzieningenrechter is verhinderd
mede te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie o.m. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 5 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:678, r.o. 6.1.
2.Zie o.m. de uitspraak van de Afdeling van 14 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1504, r.o. 8.1.
3.Vgl. o.m. de uitspraak van de Afdeling van 15 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3064, r.o. 8.1.