ECLI:NL:RBDHA:2025:19727

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2025
Publicatiedatum
28 oktober 2025
Zaaknummer
09/001909-25 en 09/172938-25 (ttz. gev)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en verkeersdelicten door een verdachte met psychische problemen

Op 20 oktober 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot zware mishandeling en verkeersdelicten. De verdachte, geboren in 1988, heeft op 2 januari 2025 in Rijswijk met haar auto opzettelijk een agent van de Politie Eenheid Den Haag, [verbalisant], aangereden, waardoor deze moest opzij springen om niet geraakt te worden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zij de agent zou raken, wat leidde tot de bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling. Daarnaast werd de verdachte schuldig bevonden aan het schenden van verkeersregels door met hoge snelheid achteruit te rijden en vervolgens met hoge snelheid vooruit in de richting van de agent te rijden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een psychose, wat haar gedragingen beïnvloedde, maar dat zij desondanks enig inzicht had in de laakbaarheid van haar daden. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 244 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden, waaronder een ontzegging van de rijbevoegdheid voor twaalf maanden. Tevens werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder de betrokken agenten en een benadeelde in een andere zaak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/001909-25 en 09/172938-25 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 20 oktober 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats],
op dit moment verblijvende te: [verblijfplaats], [adres], [postcode] [plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 2 april 2025, 1 mei 2025 (beide pro forma) en 6 oktober 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.F. Baas en van hetgeen door de verdachte en haar raadsman mr. A.M.J. Comans naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding met parketnummer 09/001909-25 (hierna: dagvaarding I) en de dagvaarding met parketnummer 09/172938-25 (hierna: dagvaarding II). De tekst van de tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van feit 3 op dagvaarding I en tot bewezenverklaring van feiten 1 primair, 2 primair, 4, 5 en 6 op dagvaarding I en het feit op dagvaarding II.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat waaruit kan worden geconcludeerd dat de verdachte feit 3 op dagvaarding I heeft gepleegd. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van dit feit.
Feiten 1 primair, 2 primair, 4, 5 en 6 op dagvaarding I en het feit op dagvaarding II acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in bijlage II opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.5.
Bewijsoverwegingen
Feiten en omstandigheden feit 1
Uit de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast. De verdachte is op 2 januari 2025 met haar voertuig de parkeergarage van winkelcentrum De Bogaard in Rijswijk uitgereden en werd bij het wegrijden op de Prinses Beatrixlaan tot stilstand gedwongen door een politievoertuig met daarin drie verbalisanten. Zij waren opgeroepen vanwege een melding van vermoedelijke winkeldiefstal door de verdachte. De verdachte is vervolgens – tegen de rijrichting in – achteruit gereden. Twee verbalisanten zijn uitgestapt en achter het voertuig aangerend terwijl zij de verdachte sommeerden te stoppen. De verdachte stopte haar voertuig, omdat zij door aankomend verkeer niet verder achteruit kon, trok op en reed vervolgens met hoge snelheid weer vooruit richting de verbalisanten. Eén van hen, verbalisant [verbalisant], moest opzij springen om niet door de auto van de verdachte te worden geraakt. De verdachte reed vervolgens langs de verbalisanten heen en heeft haar weg vervolgd tot aan haar aanhouding.
Poging tot zware mishandeling?
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad om aan verbalisant [verbalisant] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte is weggereden terwijl zij kort daarvoor had gezien dat twee verbalisanten voor haar auto stonden. Uit camerabeelden en de verklaringen van de twee verbalisanten is af te leiden dat de verdachte haar voertuig meebewoog met de bewegingen van verbalisant [verbalisant]. Toen hij weg wilde stappen van de auto, stuurde zij naar rechts zijn richting op. Hierdoor was verbalisant [verbalisant] genoodzaakt weg te springen teneinde niet te worden geraakt. Uit de verklaringen van de verbalisanten en getuige [getuige] blijkt bovendien dat te horen was dat de verdachte veel gas gaf. De rechtbank leidt hieruit af dat als verbalisant [verbalisant] niet zelf opzij was gesprongen, hij door de verdachte zou zijn geraakt.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zij verbalisant [verbalisant] met haar auto zou raken en hij daardoor zwaar lichamelijk letsel zou hebben opgelopen.
Dat de verdachte vanuit een psychose heeft gehandeld, staat aan het aannemen van voorwaardelijk opzet niet in de weg. Ook als er sprake is van handelen in een psychose kunnen doelbewust handelen en opzet worden aangenomen (zie onder meer: HR 9 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2775). Volgens de Hoge Raad kunnen dergelijke verweren slechts slagen als bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan zou hebben ontbroken. Uit de Pro Justitia-rapportage van 24 februari 2025, opgemaakt door dr. [naam], volgt dat de verdachte blijkens haar uitlatingen over de ten laste gelegde feiten bij verhoren en bij het onderzoek wel enig inzicht heeft in de laakbaarheid en strafbaarheid van haar handelen en heeft ze dat inzicht waarschijnlijk ook ten tijde van het tenlastegelegde gehad.
Gelet op het voorgaande is feit 1 primair op dagvaarding naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank is van oordeel dat feiten 1 primair, 2 primair, 4, 5 en 6 op dagvaarding I en het feit op dagvaarding II wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
ten aanzien van dagvaarding I (09/001909-25):
1. primair
zij op 2 januari 2025 te Rijswijk, ter uitvoering van het door de verdachte voorgenomen misdrijf om aan agent van Politie Eenheid Den Haag [verbalisant] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met hoge snelheid in de richting van die [verbalisant] is gereden, ten gevolge waarvan die [verbalisant] opzij moest springen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 primair
zij op 2 januari 2025 te Rijswijk als bestuurder van een voertuig (Renault Modus, kenteken [kenteken]), daarmee rijdende op de Prinses Beatrixlaan, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door met hoge snelheid, tegen de richting in, achteruit te rijden en vervolgens met hoge snelheid vooruit in de richting van een zich op die weg bevindende persoon te rijden, door welke verkeersgedragingen van de verdachte gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was;
4
zij op 3 januari 2025 te Delft meermalen opzettelijk een ambtenaar, te weten hoofdagent van Politie Eenheid Den Haag [hoofdagent], gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid heeft beledigd, door:
- die [hoofdagent] in het gezicht te spugen en
- haar middelvinger naar die [hoofdagent] op te steken en
- die [hoofdagent] de woorden toe te voegen: 'vuile racisten’;
5
zij op 3 januari 2025 te Delft opzettelijk en wederrechtelijk kleding en schoenen, die aan hoofdagent van Politie Eenheid Den Haag [hoofdagent] toebehoorden, onbruikbaar heeft gemaakt en/of heeft beschadigd;
6
zij op 13 november 2024 te 's-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk een fiets, die aan [benadeelde] toebehoorde, heeft beschadigd;
ten aanzien van dagvaarding II (09/172938-25):
zij op 2 januari 2025 te Rijswijk een voertuig, te weten een personenauto, heeft bestuurd na
gebruik van een in artikel 2 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de genoemde wet het gehalte in haar bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 3,7 microgram THC per liter bloed bedroeg, in elk geval een gehalte hoger dan de in artikel 3 van het genoemde besluit, bij die stof vermelde grenswaarde.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 244 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarden de voorwaarden die zijn geformuleerd in de schorsingsvoorwaarden d.d. 1 mei 2025, inclusief een klinische opname, alsmede tot een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorvoertuigen voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs reeds ingevorderd is geweest.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat de strafeis getuigt van redelijkheid, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling, door met haar auto op een agent die voor haar stond in te rijden, waardoor die agent opzij heeft moeten springen om niet geraakt te worden. Het moet voor de verbalisant een zeer beangstigende gebeurtenis zijn geweest toen hij de auto op zich af zag komen waarbij geldt dat verbalisanten niet de mogelijkheid hebben om zich te onttrekken aan de situatie waarin een verdachte een gevaarlijke situatie op de weg veroorzaakt. De verdachte verkeerde op dat moment onder invloed van cannabis en heeft met haar rijgedrag (op dat moment en vlak daarvoor) meerdere verkeersregels in ernstige mate geschonden. Op het politiebureau heeft zij een andere agent op meerdere manieren beledigd en hete koffie over zijn kleding en schoenen gegooid. Een paar weken eerder is de verdachte met haar auto bij een stoplicht opzettelijk tegen een fietser aangereden, waardoor zijn fiets is beschadigd. Het betreffen ernstige, hinderlijke en schade toebrengende feiten, waarbij gevaar voor ernstig letsel aanwezig was en waardoor de verdachte heeft laten zien weinig respect te hebben voor politieagenten.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 3 oktober 2025, waaruit blijkt dat zij niet eerder is veroordeeld.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia rapportage van psychiater dr. [naam] van 24 februari 2025. Uit de rapportage volgt dat de verdachte lijdt aan een psychose met uitgebreide achtervolgings- en betrekkingswanen, een geprikkelde hypomane stemming, formele denkstoornissen en cognitieve beperkingen, met name (ook) beperkingen van haar vermogen tot oordeel en kritiek en een vergaand gebrek aan ziekte-inzicht. De gegevens in de beschikbaar gestelde stukken wijzen op een toenemend ernstig ziektebeloop van meerdere jaren en op gebruik van cannabis. Mogelijk heeft dat cannabisgebruik de psychose van de verdachte versterkt of zelfs uitgelokt, maar gezien het voortslepende ziektebeloop en het toestandsbeeld met deels bizarre waandenkbeelden is het niet waarschijnlijk dat middelengebruik de oorzaak van die psychose is. Een primair psychotische stoornis in de vorm van schizofrenie of een schizoaffectieve stoornis lijkt het meest waarschijnlijk.
Gezien de bevindingen van het onderzoek kunnen de aan de verdachte ten laste gelegde feiten bij bewezenverklaring worden beschouwd als grotendeels voortgekomen uit een psychische stoornis van de verdachte, te weten een psychose met achtervolgingswaandenkbeelden, waar de verdachte ook de politie in betrekt, en hypomane ontremming en prikkelbaarheid. Blijkens haar uitlatingen over de ten laste gelegde feiten bij verhoren en bij het onderzoek heeft de verdachte echter wel enig inzicht in de laakbaarheid en strafbaarheid van die feiten. Gezien het ernstige toestandsbeeld van haar psychose en haar voortdurende ziektebeloop heeft ze dat inzicht waarschijnlijk ook ten tijde van het tenlastegelegde gehad, maar was ze (ook) toen sterk beperkt in haar vermogen zich in haar gedragskeuzes en gedragingen naar dat inzicht te richten. Geadviseerd wordt daarom haar de ten laste gelegde feiten bij bewezenverklaring in een sterk verminderde mate toe te rekenen. De psychiater ziet een matig verhoogd tot hoog recidiverisico.
Het advies van de reclassering
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies van 31 maart 2025 en een voortgangsverslag van 2 oktober 2025.
In het advies van 31 maart 2025 adviseert de reclassering, in lijn met de Pro Justitia rapportage van dr. Blansjaar, tot een klinische opname en een behandeltraject waar mogelijk inname van medicatie onderdeel van kan zijn. Gelet op de houding van de verdachte, met name richting medicatie, werd de rechtbank geadviseerd dit middels een zorgmachtiging te realiseren. Het recidiverisico werd als gemiddeld tot hoog ingeschat.
De rechtbank heeft bij beslissing van 1 mei 2025 een zorgmachtiging afgegeven voor verdachte, lopend vanaf 6 mei 2025 tot 1 november 2025. Een aanvraag om deze machtiging te verlengen, is inmiddels ingediend en zal worden beoordeeld door de civiele rechter.
Het voortgangsverslag van 2 oktober 2025 van de reclassering houdt in dat de verdachte vanaf 6 mei 2025 klinisch opgenomen is in de [afdeling] van Fivoor ([afdeling]). Bij de start van het toezicht was de verdachte achterdochtig in gesprek en had ze waanachtige ideeën over de politie, oud-huisgenoten, familieleden en behandelaren. Er was sprake van een psychotisch toestandsbeeld. In eerste instantie was de verdachte niet gemotiveerd om te starten met de anti-psychotische behandeling en legde ze de nadruk vooral op haar lichamelijke klachten. Er was geen sprake van ziekte-inzicht en de gesprekken over psychiatrische behandeling leidden vaak tot prikkelbaarheid en weerstand. Na veel motivatiegesprekken is de verdachte toch gestart met antipsychotica. Sindsdien ervaart zij duidelijke verbetering. Samenvattend verlopen haar reclasseringstoezicht en haar behandeling binnen de [afdeling] sinds het starten met medicatie stabiel en positief. Het recidiverisico wordt gemiddeld beschouwd wanneer behandeling wordt voortgezet, maar hoog bij het wegvallen van zorg en toezicht. GGZ Reclassering Fivoor is van mening dat het van belang is dat de verdachte haar klinische behandeling voortzet en dat resocialisatie
gefaseerd zal plaatsvinden onder strikte voorwaarden met toezicht vanuit de reclassering en begeleiding en behandeling van het Forensisch Ambulant Centrum van Fivoor en indien nodig depotmedicatie.
Toerekenbaarheid
De rechtbank is van oordeel dat de rapportage van de psychiater op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. De conclusie van de deskundige met betrekking tot de toerekenbaarheid wordt gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank neemt de conclusie van de deskundige, dat het bewezen verklaarde de verdachte in sterk verminderde mate kan worden toegerekend, dan ook over.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat acht geslagen op wat in soortgelijke gevallen wordt opgelegd. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de omstandigheid dat de feiten haar sterk verminderd kunnen worden toegerekend, komt de rechtbank tot de conclusie dat de eis van de officier van justitie passend en geboden is.
De rechtbank zal dan ook aan de verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 244 dagen met aftrek, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Ten aanzien van de bijzondere voorwaarden overweegt de rechtbank dat zij niet zal overgaan tot het opnemen van een klinische opname in de voorwaarden. De reden hiervoor is gelegen in het feit dat de verdachte al enige tijd op basis van de zorgmachtiging klinisch is opgenomen in de [afdeling]. De verlenging van die machtiging is reeds aangevraagd. Ook de reclassering is betrokken bij de behandeling in de [afdeling]. Zij zullen dan ook betrokken blijven bij het verdere verloop van de behandeling. Het opnemen van een klinische opname als voorwaarde in strafrechtelijk kader is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet langer noodzakelijk, maar kan door de civiele rechter op de dan beschikbare informatie worden beoordeeld in het kader van een (eventuele) verlenging van de zorgmachtiging. Voor zover toepasselijk neemt de rechtbank de overige voorwaarden die zijn opgenomen in de schorsingsbeslissing van de voorlopige hechtenis op, te weten een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling te bepalen door de reclassering, beschermd wonen (indien nodig) en een drugsverbod.
Daarnaast legt de rechtbank ten aanzien van feit 2 primair op dagvaarding I een ontzegging van de rijbevoegdheid op voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs reeds ingevorderd is geweest.
Dadelijke uitvoerbaarheid bijzondere voorwaarden
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten [verbalisant].
Vanwege de psychische problematiek van de verdachte, die ook nu nog voortduurt, moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het op grond van dat artikel uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar is.

7.De vorderingen benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partijen hebben zich gevoegd:
- [verbalisant]. De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 900,-, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
- [hoofdagent]. De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 408,-, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
- [benadeelde]. De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 150,-, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing de vorderingen van de benadeelde partijen [verbalisant], [hoofdagent] en [benadeelde].
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat, wanneer de rechtbank de lezing van de verdachte volgt, de vorderingen niet toewijsbaar zijn.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van [verbalisant]
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit 1 primair op dagvaarding I. Gelet op wat door de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 900,-.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 900,-, bestaande uit immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 2 januari 2025, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De verdachte zal voor feit 1 primair op dagvaarding I worden veroordeeld en zij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 900,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 2 januari 2025 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [verbalisant].
De vordering van [hoofdagent]
De benadeelde partij heeft immateriële schade gevorderd. De grondslag van de vordering is gelegen in de aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Bij de benadeelde partij zou sprake zijn van psychische schade.
De rechtbank overweegt dat niet is uitgesloten dat een het handelen van de verdachte op het politiebureau richting de benadeelde partij dermate ingrijpende gevolgen heeft dat dat grond kan bieden voor het aannemen van aantasting in de persoon, ook als die gevolgen niet als geestelijk letsel zijn aan te merken. Daarvoor is dan wel vereist dat vaststellingen omtrent die gevolgen (kunnen) worden gedaan.
Gelet op dit kader is hetgeen de benadeelde partij heeft gesteld – hoe invoelbaar de gevoelens ook zijn – ontoereikend om te kunnen spreken van een aantasting van de persoon ‘op andere wijze’ zoals hiervoor bedoeld. De benadeelde partij heeft geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit het ontstaan van geestelijk letsel kan worden afgeleid en hier doet zich niet een situatie voor waarin de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ kan worden aangenomen. Dat betekent dat de vordering onvoldoende onderbouwd is. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
Dit houdt in dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De vordering van [benadeelde]
De vordering is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit 6 op dagvaarding I, ter grootte van het gevorderde bedrag.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 13 november 2024, omdat vast is komen te staan dat de betreffende kosten op die datum zijn gemaakt.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De verdachte zal voor feit 6 op dagvaarding I worden veroordeeld en zij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 150,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 13 november 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde].

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder 1 genoemde voorwerp zal worden verbeurdverklaard.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van het beslag geen standpunt ingenomen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 1 genoemde voorwerp verbeurdverklaren. Dit voorwerp is voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien dit voorwerp aan de verdachte toebehoort en met betrekking tot dit voorwerp de bewezenverklaarde feiten 1 primair, 2 primair en 6 op dagvaarding I en het feit op dagvaarding II zijn begaan.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 45, 57, 266, 267, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht;
- 5 a, 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding I (09/001909-25) onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding I (09/001909-25) onder 1 primair, 2 primair, 4, 5 en 6 en bij dagvaarding II (09/172938-25) ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I, feit 1 primair:
poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van dagvaarding I, feit 2 primair:
overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994;
ten aanzien van dagvaarding I, feit 4:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd;
ten aanzien van dagvaarding I, feit 5:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort onbruikbaar maken en/of beschadigen;
ten aanzien van dagvaarding I, feit 6:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan
een ander toebehoort, beschadigen;
ten aanzien van dagvaarding II:
overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
244 DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
120 DAGEN,
nietzal worden
tenuitvoergelegdonder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de hierbij op
twee jarenvastgestelde
proeftijdniet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de verdachte gedurende de proeftijd:
- zich meldt bij de Reclassering Nederland te Den Haag op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich onthoudt van het gebruik van drugs en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek;
- zich onder behandeling stelt van een ambulante zorgverlener, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener aan te geven, teneinde zich te laten behandelen;
- indien nodig verblijft in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, en zich houdt aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld. Deze voorwaarde zal enkel worden ingezet indien de verdachte aan het einde van haar huidige klinische behandeling in het kader van de opgelegde zorgmachtiging geen woonplek heeft;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de verdachte gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van /haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
beveelt dat bovengenoemde bijzondere voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
-
ontzeggingvan de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor
TWAALF MAANDEN;
bepaalt, dat de tijd, dat het rijbewijs vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak reeds ingevorderd of ingehouden is geweest bij de uitvoering van de haar onvoorwaardelijk opgelegde ontzegging geheel in mindering zal worden gebracht;
ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [verbalisant]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [verbalisant] toe en veroordeelt de verdachte om een bedrag van € 900,- aan [verbalisant] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 januari 2025 tot de dag waarop dit bedrag is betaald;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 900,- ten behoeve van [verbalisant], te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 januari 2025 tot de dag waarop dit bedrag is betaald;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 18 dagen, waarbij de toepassing van gijzeling de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [hoofdagent]
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [benadeelde]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] toe en veroordeelt de verdachte om een bedrag van € 150,- aan [benadeelde] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 november 2024 tot de dag waarop dit bedrag is betaald;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 150,- ten behoeve van [benadeelde], te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 november 2024 tot de dag waarop dit bedrag is betaald;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 3 dagen, waarbij de toepassing van gijzeling de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
verklaart verbeurd het op de beslaglijst onder 1 genoemde voorwerp, te weten: 1 STK Personenauto, [kenteken] (Omschrijving: zwart, merk Renault);
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. Dantuma-Hieronymus, voorzitter,
mr. S.M. Krans, rechter,
mr. M. Peters, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. I. Verhagen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 oktober 2025.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Dagvaarding I (09/001909-25)
zij op of omstreeks 2 januari 2025 te Rijswijk, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf omn aan agent van Politie Eenheid Den Haag [verbalisant] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met hoge snelheid in de richting van en/of langs die [verbalisant] is gereden, tengevolge waarvan die [verbalisant] opzij moest springen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 2 januari 2025 te Rijswijk agent van Politie Eenheid Den Haag [verbalisant] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een personenauto met hoge snelheid in de richting van en/of langs die [verbalisant] te rijden, tengevolge waarvan die [verbalisant] opzij moest springen;
2
zij op of omstreeks 2 januari 2025 te Rijswijk als bestuurder van een voertuig (Renault Modus, kenteken [kenteken]), daarmee rijdende op de Prinses Beatrixlaan, althans de openbare weg, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door met hoge snelheid, tegen de richting in, achteruit te rijden en/of (vervolgens) met hoge snelheid vooruit in de richting van en/of langs een zich op die weg bevindende persoon te rijden, door welke verkeersgedraging(en) van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 2 januari 2025 te Rijswijk als bestuurder van een voertuig (Renault Modus, kenteken [kenteken]), daarmee rijdende op de Prinses Beatrixlaan, althans de openbare weg, met hoge snelheid, tegen de richting in, achteruit is gereden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
3
zij op of omstreeks 3 januari 2025 te Delft, een ambtenaar, te weten hoofdagent van Politie Eenheid Den Haag [hoofdagent], gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door die [hoofdagent] op de arm te krabben;
4
zij op of omstreeks 3 januari 2025 te Delft, in elk geval in Nederland, meermalen opzettelijk een ambtenaar, te weten hoofdagent van Politie Eenheid Den Haag [hoofdagent], gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid heeft beledigd, door:
- die [hoofdagent] in het gezicht te spugen en/of
- haar middelvinger naar die [hoofdagent] op te steken en/of
- die [hoofdagent] de woorden toe te voegen: 'vuile racisten',
althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
5
zij op of omstreeks 3 januari 2025 te Delft opzettelijk en wederrechtelijk kleding en/of schoenen, in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan hoofdagent van Politie Eenheid Den Haag [hoofdagent], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
6
zij op of omstreeks 13 november 2024 te 's-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk een fiets, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [benadeelde], in elk geval aan een ander toebehoorde heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
Dagvaarding II (09/172938-25)
zij, op of omstreeks 2 januari 2025 te Rijswijk, althans in Nederland, een voertuig, te weten een personenauto, heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van genoemde Wet, het gehalte in haar bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 3,7 microgram THC per liter bloed bedroeg, in elk geval een gehalte hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde.