ECLI:NL:RBDHA:2025:19697
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep niet tijdig ingediend inzake verblijfsvergunning asiel voor Syriër
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 16 september 2025 uitspraak gedaan over het beroep van een eiser uit Syrië, die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De eiser stelde dat de minister van Asiel en Migratie niet tijdig had beslist op zijn aanvraag. De rechtbank oordeelde dat de minister de aanvraag op 8 november 2024 had ontvangen en dat hij uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag moest beslissen. Echter, de minister had de beslistermijn onder toepassing van een beleidsregel (WBV 2023/26) met negen maanden verlengd, maar deze was later ingetrokken, waardoor de reguliere beslistermijn van zes maanden weer van toepassing was.
Gedurende de periode van 14 december 2024 tot en met 13 juni 2025 gold er een besluitmoratorium voor Syrië, wat betekende dat de minister geen beslissingen nam op asielaanvragen van vreemdelingen uit dat land. De beslistermijn voor aanvragen die vóór of tijdens het moratorium waren ingediend, werd verlengd met één jaar, tot maximaal 21 maanden. De rechtbank concludeerde dat de minister uiterlijk op 8 mei 2026 moest beslissen op de aanvraag van de eiser.
De eiser had de minister op 16 juli 2025 in gebreke gesteld, maar de rechtbank oordeelde dat deze ingebrekestelling prematuur was, aangezien de beslistermijn op dat moment nog niet was verstreken. Hierdoor werd het beroep van de eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 16 september 2025.