ECLI:NL:RBDHA:2025:19686

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 oktober 2025
Publicatiedatum
28 oktober 2025
Zaaknummer
C/09/677150 / FA RK 24-8898
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van zorg- en opvoedingstaken, informatieregeling, gezagsuitoefening en kinderalimentatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 oktober 2025 een beschikking gegeven over de verdeling van zorg- en opvoedingstaken, informatieregeling, gezagsuitoefening en kinderalimentatie. De rechtbank heeft een definitieve zorgregeling vastgesteld voor de minderjarige, die ruimte nodig heeft om haar weg te vinden in het contact met haar vader. De rechtbank heeft bepaald dat de minderjarige één keer per maand contact zal hebben met de man, waarbij de minderjarige zelf kan aangeven op welke dag en hoe lang het contactmoment zal duren. De rechtbank heeft ook een informatieregeling vastgesteld, waarbij de vrouw de man maandelijks per e-mail zal informeren over belangrijke zaken met betrekking tot de minderjarige. Daarnaast heeft de rechtbank de kinderalimentatie vastgesteld op € 265,- per maand, die de man aan de vrouw zal betalen. De rechtbank heeft de verzoeken van beide ouders ten aanzien van de (medewerking aan) hulpverlening afgewezen, en de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure als beëindigd beschouwd. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 24-8898
Zaaknummer: C/09/677150
Datum beschikking: 29 oktober 2025
Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, informatieregeling, gezagsuitoefening en kinderalimentatie

Beschikking op het op 12 december 2024 ingekomen verzoek van:

[de man] ,

de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. L.C. Griffioen-Wennekers te Utrecht.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. K. van der Bijl te Bodegraven.

Procedure

Bij beschikking van 26 februari 2025 van deze rechtbank is – voor zover hier van belang –:
- mr. M.M.C. van der Sanden, kantoorhoudende te ’s-Gravenhage, benoemd tot bijzondere curator over de minderjarige [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] ;
- bepaald dat de bijzondere curator uiterlijk 1 juli 2025 schriftelijk verslag doet aan de rechtbank en de belanghebbenden;
- bepaald dat de belanghebbenden na ontvangst van het schriftelijke verslag van de bijzondere curator, desgewenst, hierop schriftelijk kunnen reageren; deze reactie dient binnen twee weken na ontvangst van het schriftelijke verslag, dus in elk geval vóór 15 juli 2025, aan de kinderrechter, de bijzondere curator en aan de belanghebbenden te worden toegezonden;
- bepaald dat [de minderjarige]
voorlopig– met wijziging in zoverre van de door de ouders overeengekomen co-ouderschapsregeling – een keer per twee weken een paar uur contact heeft met de man, in onderling overleg te bepalen op een dag dat zowel voor [de minderjarige] als de man goed uitkomt;
- bepaald dat de man binnen een termijn van vier weken vanaf 26 februari 2025 verweer kan indienen ten aanzien van het verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie;
- iedere verdere beslissing ten aanzien van de medewerking aan hulpverlening, de zorgregeling, informatieregeling en de wijziging van de kinderalimentatie in afwachting van de werkzaamheden van de bijzondere curator aangehouden tot 15 juli 2025.
De rechtbank heeft wederom kennisgenomen van de stukken, waaronder nu ook:
- het verweerschrift van 30 april 2025 van de man;
- het verslag van 23 juni 2025 van de bijzondere curator;
- het bericht van 17 juli 2025 van de advocaat van de vrouw;
- het F9-formulier van 31 juli 2025 van de advocaat van de man, met bijlagen;
- het F9-formulier van 4 september 2025 van de advocaat van de vrouw;
- het F9-formulier van 5 september 2025 van de advocaat van de man, met bijlagen;
- het F9-formulier van 23 september 2025 van de advocaat van de man, met bijlagen;
- het F9-formulier van 24 september 2025 van de advocaat van de vrouw, met bijlagen;
- het F9-formulier van 25 september 2025 van de advocaat van de man, met bijlagen.
De minderjarige [de minderjarige] heeft zich wederom in raadkamer uitgelaten over het verzoek.
Op 1 oktober 2025 is de behandeling op de zitting van deze rechtbank voortgezet. Hierbij zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- [naam 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad);
- de bijzondere curator.
Op de zitting zijn door de advocaat van de man pleitnotities overgelegd.
Na de zitting heeft de rechtbank de volgende stukken ontvangen:
  • het e-mailbericht van 2 oktober 2025 van de advocaat van de man;
  • het F9-formulier van 2 oktober 2025 van de advocaat van de vrouw, met bijlagen.

Aanvullende feiten

- In het echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan van augustus 2015 zijn partijen – voor zover hier van belang – overeengekomen:
- Met betrekking tot de kinderalimentatie hebben partijen de behoefte van [de minderjarige]
begroot op een bedrag van afgerond € 334,00 netto per maand plus € 190,00 netto per maand aan woonlasten.
- De ouders hebben afgesproken in deze kosten bij te dragen door ieder maandelijks € 50,00 over te maken op een gezamenlijke rekening ten behoeve van [de minderjarige] .

Beoordeling

De rechtbank handhaaft alles wat in de vorige beschikking is overwogen en beslist, voor zover in deze beschikking niet anders wordt overwogen of beslist.
Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
De bijzondere curator
Uit het verslag van de bijzondere curator volgt dat de verwijdering tussen [de minderjarige] en de man is vergroot als gevolg van het beperkte contact dat er tussen hen is geweest, de negatieve ervaringen die daarbij met enige regelmaat zijn opgedaan en het feit dat de vrouw heeft uitgesproken het contact tussen de man en [de minderjarige] niet meer te stimuleren. Verbetering van de communicatie tussen de ouders is volgens de bijzondere curator een voorwaarde voor vermindering van de weerstand bij [de minderjarige] . Daarbij ligt, gelet op de problematiek, hulpverlening met een systeembenadering het meest voor de hand. Nu [de minderjarige] zich op dit moment echter expliciet verzet tegen hulpverlening in het algemeen en hulpverlening waarin het praten over gevoelens centraal staat in het bijzonder, is het volgens de bijzondere curator de vraag of op haar en de man gerichte hulpverlening kans van slagen zal hebben. De bijzondere curator kan zich daarom voorstellen dat de hulpverlening zich in eerste instantie op de ouders richt. Over de zorgregeling met haar vader is [de minderjarige] heel uitgesproken; [de minderjarige] wil daarin ruimte en flexibiliteit en geen vaste regeling. Dit bergt wel het risico in zich dat er – zoals nu – maar heel sporadisch of zelfs geen contact tussen [de minderjarige] en de man zal zijn en zij steeds verder van elkaar verwijderd raken. Gelet op de weerstand en leeftijd van [de minderjarige] is de bijzondere curator van mening dat een vaste zorgregeling niet meer is aangewezen.
Standpunt man
De man wil toewerken naar de door de ouders overeengekomen co-ouderschapsregeling middels een opbouw. Hij wil de communicatie met de vrouw verbeteren, maar zij weigert om met de man te communiceren. Volgens de man is sprake van ouderverstoting en brengt de vrouw haar wantrouwen en weerstand jegens de man op [de minderjarige] over. De man ondersteunt het advies van de bijzondere curator dat [de minderjarige] en de man onder leiding van een onafhankelijke derde met elkaar in gesprek gaan. De man verzet zich tegen bepaling dat er geen vaste zorgregeling geldt, omdat hij vreest dat [de minderjarige] dan verder uit zijn leven zal verdwijnen.
Standpunt vrouw
De vrouw verzet zich niet tegen contact tussen de man en [de minderjarige] en zij stimuleert [de minderjarige] in het aangaan van het contact met haar vader. Volgens de vrouw stelt de man zich negatief op jegens haar en laat hij dit duidelijk merken aan [de minderjarige] . Voor [de minderjarige] is op dit moment door flexibiliteit in de zorgregeling een acceptabel evenwicht ontstaan in het contact dat zij met de man heeft. In goed overleg hebben er meerdere contactmomenten tussen de man en [de minderjarige] plaatsgevonden. Dit is voor [de minderjarige] op dit moment het hoogst haalbare. Na alle gesprekken en hulpverleningstrajecten heeft [de minderjarige] behoefte aan rust. De vrouw acht het niet in het belang van [de minderjarige] dat zij nu opnieuw een hulpverleningstraject gaat volgen. De vrouw verzoekt primair om het advies van de bijzondere curator te volgen en geen vaste zorgregeling tussen de man en [de minderjarige] te bepalen.
Overwegingen rechtbank
De rechtbank is gebleken dat er momenteel weliswaar (beperkt) contact is tussen de man en [de minderjarige] , maar dat [de minderjarige] sterke weerstand voelt tegen het vastleggen van een vaste zorgregeling. De rechtbank acht het aannemelijk dat dit het gevolg is van de strijd tussen de ouders waar [de minderjarige] middenin wordt geplaatst. [de minderjarige] moet zich hierdoor steeds verhouden tot de weerzin die haar ouders tegenover elkaar tonen. De rechtbank acht het in het belang van [de minderjarige] dat zij contact heeft met haar vader, maar daarbij dient, gelet op de spanningen bij [de minderjarige] , een evenwicht te worden gevonden tussen de wens tot autonomie van [de minderjarige] , passend bij haar leeftijd, en anderzijds het belang om [de minderjarige] stuctuur te bieden en haar minder verantwoordelijk te maken voor haar acties/keuzes, zodat zij, als kind, buiten de strijd / wederzijdse afkeer van haar ouders kan blijven.
De rechtbank zal in dat kader bepalen dat [de minderjarige] één keer in de maand op een vrijdag of zaterdag bij de man zal zijn, waarbij [de minderjarige] minimaal twee dagen van tevoren aan de man zal laten weten op welke dag en vanaf welk tijdstip het contactmoment zal plaatsvinden. De rechtbank zal daarbij aan [de minderjarige] vrijlaten hoe lang het contactmoment zal duren.
De rechtbank verwacht gelet op de afgelopen periode, dat naast deze vaste omgang meerdere contactmomenten per maand plaatsvinden op initiatief van [de minderjarige] .
Ter zitting heeft de rechtbank nadrukkelijk de vraag besproken of de regeling als definitief dan wel als voorlopig zou moeten worden bepaald. Een voorlopige regeling zou betekenen dat de rechtbank de vinger aan de pols kan houden. De rechtbank zal evenwel een definitieve regeling vaststellen. De rechtbank overweegt, mede de Raad gehoord, dat [de minderjarige] ruimte nodig heeft om haar weg te vinden in het contact met haar vader. Daarbij past naar het oordeel van de rechtbank niet dat [de minderjarige] op enig moment als het ware verantwoording aan de rechtbank zou moeten afleggen over de keuzes die zij op basis van de te bepalen zorgregeling heeft gemaakt. Dit zou weer een extra belasting voor [de minderjarige] betekenen. De rechtbank heeft hierbij het gesprek met [de minderjarige] en de duidelijke spanningen bij haar in haar afweging betrokken. De rechtbank put overigens vertrouwen uit het feit dat [de minderjarige] de afgelopen periode het contact met haar vader weer gezocht heeft.
Verzoeken ten aanzien van de (medewerking aan) hulpverlening
De rechtbank overweegt als volgt. Zoals op de zitting is besproken is het van belang dat beide ouders zich inspannen om de situatie en in het bijzonder het contact tussen [de minderjarige] en de man te verbeteren. De rechtbank kan verbetering van de communicatie tussen de ouders niet in een beschikking opleggen. Dit moet van de ouders zelf komen. De rechtbank hoopt daarom dat beide ouders (met hun advocaten) in onderling overleg zullen bezien hoe zij hun onderlinge communicatie in het belang van [de minderjarige] kunnen verbeteren. In dit kader geeft de rechtbank de ouders nadrukkelijk mee dat zij [de minderjarige] ondersteunen bij het gebruikmaken van een onafhankelijk luisterend oor, nu gebleken is dat de ouders zelf niet in staat zijn om [de minderjarige] een onbelast luisterend oor te bieden.
Gelet op het voorgaande zullen de verzoeken van de vrouw en de man ten aanzien van de (medewerking aan) hulpverlening worden afgewezen.
Informatieregeling
De rechtbank overweegt als volgt. Het is van belang dat de man geïnformeerd wordt over [de minderjarige] , omdat de man slechts beperkt zicht heeft op [de minderjarige] . Gebleken is dat de man zich tijdens de omgangsmomenten probeert te voegen naar wat [de minderjarige] wil bespreken en dat hij zijn best doet om bij de belevingswereld van [de minderjarige] aan te sluiten. Om de gesprekken tussen de man en [de minderjarige] te ontlasten en de man [de minderjarige] niet zelf om informatie behoeft te vragen, acht de rechtbank vaststelling van een informatieregeling in het belang van [de minderjarige] . De door de man verzochte informatieregeling acht de rechtbank evenwel te veel van het goede. De rechtbank zal bepalen dat de vrouw de man maandelijks per e-mail zal informeren over belangrijke zaken ten aanzien van [de minderjarige] .
Bijzondere curator
Aangezien de bijzondere curator al een verslag van bevindingen heeft ingediend, is vertegenwoordiging van [de minderjarige] door de bijzondere curator in deze procedure niet meer nodig. De rechtbank beschouwt de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure daarom als beëindigd.
Kinderalimentatie
Ontvankelijkheid
Een rechterlijke uitspraak of overeenkomst betreffende levensonderhoud kan op grond van artikel 1:401, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
De rechtbank overweegt dat onbetwist is dat [de minderjarige] op dit moment grotendeels bij de vrouw verblijft. De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is van een wijziging van omstandigheden. De rechtbank zal daarom de vrouw ontvangen in het verzoek en hierna overgaan tot een inhoudelijke beoordeling om te onderzoeken of, en zo ja, in hoeverre de wijzigingsgrondslag leidt tot een wijziging van de overeenkomst.
Kindrekening
De rechtbank beschouwt het verzoek van de vrouw tot vaststelling van kinderalimentatie tevens als een verzoek tot wijziging van het tussen de ouders overeengekomen echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan van augustus 2015, in die zin dat de verplichting van beide ouders tot maandelijkse storting van een bedrag van € 50,- op de kindrekening komt te vervallen. De man heeft aangegeven deze afspraak te willen voortzetten en de storting van € 50,- per maand door beide ouders te willen behouden.
De rechtbank zal het echtscheidingsconvenant en het ouderschapsplan van augustus 2015 wijzigen en een door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie vaststellen, waarbij de verplichting van beide ouders tot storting op de kindrekening zal komen te vervallen.
Inhoudelijke beoordeling
Bij de vaststelling van de kinderalimentatie en de berekening neemt de rechtbank de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie opgenomen in het Rapport alimentatienormen (hierna: het rapport) als uitgangspunt. De rechtbank rondt hierna in haar berekening de bedragen telkens af op hele euro’s.
Samenloop van onderhoudsverplichtingen
Er is sprake van een samenloop van onderhoudsverplichtingen. De man is voor [de minderjarige] onderhoudsplichtig, maar ook voor [naam 2] en [naam 2] , zijn kinderen met zijn nieuwe partner. Bij een dergelijke samenloop van onderhoudsverplichtingen moet de rechtbank beoordelen of de man in staat is om aan al zijn onderhoudsverplichtingen te voldoen. De onderhoudsplicht voor [de minderjarige] is van gelijke rang als die voor [naam 2] en [naam 2] .
Zoals op de zitting besproken zal de rechtbank een (relatief) nieuwe methode toepassen van draagkrachtverdeling bij samengestelde gezinnen voor de ouder die meerdere onderhoudsverplichtingen heeft, zoals uit het navolgende zal blijken.
Gezin 1: man en vrouw met [de minderjarige]
Behoefte [de minderjarige]
Partijen zijn het erover eens dat de behoefte van [de minderjarige] in 2015 € 524,- per maand bedroeg. Geïndexeerd naar 2025 bedraagt de behoefte van [de minderjarige] € 706,-, zodat de rechtbank daarvan zal uitgaan.
De rechtbank zal hierna beoordelen in welke verhouding deze behoefte tussen partijen moet worden verdeeld. In het kader van de draagkracht stelt de rechtbank voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat bij de berekening van de draagkracht voor beide ouders moet worden uitgegaan van het woonbudget. De rechtbank zal daarvan uitgaan.
Draagkracht vrouw
De rechtbank heeft de vrouw de gelegenheid gegeven om na de zitting haar IB-aangifte over 2024 te overleggen. Zoals op de zitting is besproken heeft de man geen gelegenheid gekregen om daarop te reageren. De vrouw heeft gesteld dat zij nog geen IB-aangifte over 2024 heeft gedaan en dat zij daarvan uitstel heeft aangevraagd. De vrouw heeft haar IB-aangifte over 2023 en haar jaaropgave van 2024 overgelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding om uit te gaan van een tweede werkgever van de vrouw, zoals de man op de zitting heeft aangegeven. Voor de berekening van de draagkracht van de vrouw gaat de rechtbank daarom uit van een bruto-jaarinkomen van € 41.602,-, zoals blijkt uit de jaaropgave van 2024.
Rekening houdend met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop berekent de rechtbank het NBI van de vrouw op € 3.343,- per maand. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
De draagkracht van de vrouw bedraagt volgens de formule € 721,- per maand, te weten
70% x [3.343 - (0,3 x 3.343 + 1.310)].
Draagkracht man
Tussen partijen is in geschil de aard van een dividenduitkering in 2024 van € 50.000,-. De vrouw meent dat deze uitkering bij de draagkracht moet worden betrokken. De man heeft dit betwist en heeft gesteld dat dit bedrag een eenmalige uitkering betreft en is bedoeld voor het opbouwen van zijn ouderdomspensioen.
De rechtbank is niet gebleken dat het dividend kan worden aangemerkt als structureel inkomen van de man en zal het buiten beschouwing laten. Voor de berekening van de draagkracht van de man gaat de rechtbank daarom uit van een bruto-jaarinkomen van € 62.274,-, zoals blijkt uit de IB-aangifte over 2024.
Rekening houdend met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en het kindgebonden budget berekent de rechtbank het NBI van de man op € 3.828,- per maand. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
De draagkracht van de man bedraagt volgens de formule € 959,- per maand, te weten
70% x [3.828 - (0,3 x 3.828 + 1.310)].
Draagkrachtvergelijking en zorgkorting
De draagkracht van partijen bedraagt gezamenlijk € 1.680,- per maand (€ 721,- + € 959,-). Dit is voldoende om volledig in de behoefte van [de minderjarige] te voorzien. De rechtbank zal daarom een draagkrachtvergelijking maken waarbij de behoefte naar rato van ieders draagkracht zal worden verdeeld. Hiervoor gebruikt de rechtbank de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte.
Het eigen aandeel van de man bedraagt: 959 / 1.680 x 706 = € 403,-
Het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: 721 / 1.680 x 706 = € 303,-
samen € 706,-
Van de behoefte van [de minderjarige] komt een gedeelte van € 403,- per maand voor rekening van de man. Een gedeelte van € 303,- komt voor rekening van de vrouw.
Gelet op de beperkte zorgregeling tussen de man en [de minderjarige] zal de rechtbank uitgaan van een zorgkortingspercentage van 5. De zorgkorting voor [de minderjarige] bedraagt dan € 35,- per maand (5% van € 706,-).
Dat betekent dat de man gehouden is een bedrag van € 368,- (€ 403,- - € 35,-) per maand aan de vrouw te voldoen aan kinderalimentatie voor [de minderjarige] .
Gezin 2: de man met zijn nieuwe partner en [naam 2] en [naam 2]
Behoefte [naam 2] en [naam 2]
De man heeft gesteld dat de behoefte van [naam 2] en [naam 2] in 2025 € 709,- per kind per maand bedroeg. De vrouw heeft dit niet betwist, zodat de rechtbank daarvan zal uitgaan.
Draagkracht man
De draagkracht van de man bedraagt hetzelfde als in het gezin met de vrouw en [de minderjarige] , te weten € 959,- per maand.
Draagkracht nieuwe partner van de man
Voor de berekening van de draagkracht van de partner van de man gaat de rechtbank uit van een bruto-jaarinkomen van € 30.580,-, zoals blijkt uit de IB-aangifte over 2024.
Rekening houdend met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting berekent de rechtbank het NBI van de partner van de man op € 2.548,- per maand. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
De draagkracht van de partner van de man bedraagt volgens de formule € 332,- per maand, te weten 70% x [2.548 - (0,3 x 2.548 + 1.310)].
Draagkrachtvergelijking
De draagkracht van de man en zijn partner bedraagt gezamenlijk € 1.291,- per maand (€ 959,- + € 332,-). Dit is onvoldoende om volledig in de behoefte van [naam 2] en [naam 2] van € 1.418,- te voorzien. Er is een tekort van € 127,-. De rechtbank komt daarom niet toe aan een draagkrachtvergelijking. De man en zijn partner zullen maximaal, naar hun draagkracht, moeten bijdragen in de behoefte van [naam 2] en [naam 2] . Het aandeel van de man in de kosten van [naam 2] en [naam 2] is dus gelijk aan zijn draagkracht van € 959,-.
Vergelijking gezin 1 en gezin 2
Gelet op het voorgaande dient de man voor [de minderjarige] € 368,- per maand bij te dragen en voor [naam 2] en [naam 2] € 959,- per maand. Samen is dit € 1.327,- per maand. De man heeft echter maar een draagkracht van € 959,- per maand; onvoldoende om in de onderhoudsverplichting voor de drie kinderen te voorzien. Er is een tekort van € 368,- per maand. Dit tekort aan draagkracht van de man zal naar rato over de hiervoor berekende aandelen worden verdeeld.
De man kan maar € 959,- van het benodigde € 1.327,- aan aandeel voor de drie kinderen bijdragen. Percentueel is dit afgerond 72% (€ 959,- / € 1.327,- x 100). Voor ieder kind is derhalve slechts 72% van het aandeel van de man beschikbaar.
Voor [de minderjarige] bedraagt 72% van het benodigde aandeel afgerond € 265,- (72% x € 368,-) en voor [naam 2] en [naam 2] bedraagt dit afgerond € 690,- per maand (72% x € 959,-). De rechtbank zal deze bijdrage van de man voor [de minderjarige] aan kinderalimentatie vastleggen.
Ingangsdatum
De rechtbank stelt voorop dat zij op grond van artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek een grote mate van vrijheid heeft bij het vaststellen van de ingangsdatum. In het algemeen geldt dat de rechter van zijn bevoegdheid tot vaststelling van de bijdrage met ingang van een datum gelegen vóór zijn uitspraak behoedzaam gebruik moet maken.
De rechtbank overweegt dat beide ouders tot op heden conform de verplichting in het echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan € 50,- per maand op de kindrekening hebben gestort. Zoals hiervoor overwogen zal deze verplichting vanaf de datum van deze beschikking komen te vervallen. De rechtbank zal de kinderalimentatie daarom in redelijkheid vaststellen met ingang van de datum van deze beschikking, 29 oktober 2025.

Beslissing

De rechtbank – met wijziging in zoverre van de beschikking van 26 februari 2025 van deze rechtbank, de beschikking van 1 september 2015 van deze rechtbank en het daarin opgenomen tussen partijen overeengekomen echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan van augustus 2015 –:
bepaalt dat de minderjarige [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] , bij de man zal zijn: in ieder geval één keer in de maand, te weten op de laatste vrijdag of zaterdag van de maand, waarbij [de minderjarige] telkens minimaal op de laatste woensdag van de maand aan de man zal laten weten op welke dag en vanaf welk tijdstip het contactmoment zal plaatsvinden, en waarbij geldt dat aan [de minderjarige] wordt vrijgelaten hoe lang het contactmoment zal duren;
bepaalt dat de vrouw met ingang van heden de man iedere maand per e-mail informatie zal verschaffen over de ontwikkeling en het welzijn van [de minderjarige] ;
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van heden een kinderalimentatie ten behoeve van [de minderjarige] (bij co-ouderschap eventueel:
medeverzorgt en opvoedt) van € 265,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de man en de vrouw niet langer gehouden zijn om daarnaast maandelijks € 50,00 over te maken op een gezamenlijke rekening ten behoeve van [de minderjarige] , zoals was bepaald in artikel 1 van het echtscheidingsconvenant en artikel 7.1 van het ouderschapsplan;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst de verzoeken voor het overige af;
beschouwt de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure als beëindigd;
Deze beschikking is gegeven door mr. C.G. Meeder, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.X.R. Yi als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 29 oktober 2025.