ECLI:NL:RBDHA:2025:19653

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 oktober 2025
Publicatiedatum
27 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.48832
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak met overdracht aan Duitsland

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 13 oktober 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een asielzoeker, die door de Minister van Asiel en Migratie was aangemerkt als over te dragen aan Duitsland. De verzoeker had op 7 oktober 2025 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze was door de minister niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij op 14 oktober 2025 zou worden overgedragen aan Duitsland. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de minister bevoegd is om de verzoeker over te dragen, maar dat het belang van de verzoeker om zijn beroepsprocedure in Nederland af te wachten zwaarder weegt dan het belang van de minister bij een spoedige overdracht. De voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, het bestreden besluit geschorst en bepaald dat de verzoeker niet mag worden overgedragen aan Duitsland totdat op het beroep is beslist. Tevens is de minister veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, vastgesteld op € 907,-.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.48832
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoeker], V-nummer: [V-nummer] , verzoeker (gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister.

Procesverloop

Bij besluit van 7 oktober 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De rechtbank heeft de behandeling van beiden zaken op zitting gepland op 21 oktober 2025.
De minister heeft verzoeker op 9 oktober 2025 kenbaar gemaakt dat hij op 14 oktober 2025 om 11.00 uur zal worden overgedragen aan Duitsland.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om zo snel mogelijk uitspraak te doen op het verzoek om een voorlopige voorziening.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter kan op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Awb uitspraak doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen als onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad. De voorzieningenrechter stelt vast dat partijen reeds zijn uitgenodigd voor de behandeling van het beroep op 21 oktober 2025. Zij ziet evenwel aanleiding om met toepassing van artikel 8:83, vierde lid, van de Awb uitspraak te doen omdat de minister verzoeker op
14 oktober 2024 om 11.00 uur wil overdragen. Partijen worden verder niet in hun belangen
geschaad omdat verzoeker de gronden van het verzoek naar voren heeft gebracht en de minister daarop heeft gereageerd. De voorzieningenrechter sluit daarom het onderzoek.
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een bodemgeding niet.
3. Verzoeker wil met dit verzoek bereiken dat de geplande overdracht naar Duitsland niet door zal gaan. Hij stelt dat zijn belang bij het toewijzen van de voorlopige voorziening zwaarder weegt dan het belang van de minister bij een spoedige overdracht. Als verzoeker tijdens de beroepsfase zou worden overgedragen, ontstaat het risico op onomkeerbare schade. Verzoeker voert hiertoe aan dat de minister geen goede beoordeling over artikel 17, eerste lid, van de Dvo heeft gemaakt, omdat hij verzoeker zijn verklaringen niet kenbaar in zijn besluit heeft betrokken. Daarbij heeft de minister de overgelegde medische informatie onjuist geïnterpreteerd. Verzoeker wil met deze informatie aantonen dat zijn medische klachten een gevolg zijn van zijn ervaringen in Duitsland.
4. De minister stelt dat het beroep geen redelijke kans van slagen heeft en dat daarom het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen moet worden. De medische stukken zijn bij de besluitvorming betrokken en er is niet gebleken dat verzoeker vanwege de overdracht medisch gezien een reëel risico loopt op ernstige schade.
5. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de minister in beginsel bevoegd om eiser aan Duitsland over te dragen. Deze bevoegdheid vloeit voort uit het besluit van verweerder van 7 oktober 2025 om de asielaanvraag van verzoeker niet in behandeling te nemen. Uit artikel 82 van de Vreemdelingenwet 2000 en paragraaf C2/11 van de Vreemdelingencirculaire 2000 volgt dat er geen schorsende werking is bij een opvolgend overdrachtsbesluit als er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn, zoals volgens de minister hier het geval is.
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het belang van verzoeker om zijn beroepsprocedure in Nederland te mogen afwachten in deze situatie echter zwaarder weegt dan het belang van de minister bij een overdracht. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat de behandeling van het beroep op zeer korte termijn staat gepland en de rechtbank naar verwachting na de zitting snel en ruimschoots binnen de overdrachtstermijn uitspraak zal kunnen doen op het beroep. Verder is niet gebleken dat de minister anderszins een zwaarwegend belang heeft bij een overdracht op zeer korte termijn. De voorzieningenrechter wijst om die reden het verzoek om voorlopige voorziening toe, schorst het bestreden besluit en bepaalt dat verzoeker niet mag worden overgedragen aan Duitsland totdat op het beroep tegen het bestreden besluit is beslist.
7. De voorzieningenrechter veroordeelt de minister in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 907,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
13 oktober 2025
- treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit wordt geschorst en dat verzoeker
niet mag worden overgedragen aan Duitsland totdat is beslist op het beroep.
- veroordeelt de minister in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 907,-.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2025 door mr. I. Helmich, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van S.N.
Mr. I. Helmich Rechter
Rechtbank Midden-Nederland
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:

Documentcode: [documentcode]

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.