ECLI:NL:RBDHA:2025:19647

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 oktober 2025
Publicatiedatum
27 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.6373
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag Nigeriaanse man afgewezen; beroep gegrond verklaard na onterecht kennelijk ongegrondverklaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 oktober 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Nigeriaanse man. De man had asiel aangevraagd in Nederland, maar zijn aanvraag was door de minister van Asiel en Migratie als kennelijk ongegrond afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de minister niet deugdelijk had gemotiveerd dat de man een gevaar voor de openbare orde vormde, ondanks een eerdere veroordeling in Frankrijk. De rechtbank vond dat de asielmotieven van de man, waaronder zijn lidmaatschap van de Indigenous People of Biafra (IPOB), gedeeltelijk geloofwaardig waren, maar niet voldoende zwaarwegend voor het verlenen van asiel. De rechtbank vernietigde het besluit van de minister voor zover het de kennelijk ongegrondverklaring betrof en het terugkeerbesluit zonder vertrektermijn. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien door een vertrektermijn van vier weken op te leggen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de overheid bij asielaanvragen en de noodzaak om rekening te houden met tijdsverloop bij het beoordelen van gevaar voor de openbare orde.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.6373

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.B. van den Toorn-Volkers),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. M.K. Ruijzendaal).

Procesverloop

Bij besluit van 3 februari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), in samenhang gelezen met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j, van de Vw, als kennelijk ongegrond afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL25.6374, op 8 oktober 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A.K. Umar. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1983 en heeft de Nigeriaanse nationaliteit. Hij heeft op 9 maart 2022 asiel aangevraagd in Nederland. Verweerder heeft op 21 december 2023 deze asielaanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Op 29 november 2024 heeft verweerder het besluit ingetrokken, waarna eiser het beroep heeft ingetrokken. Vervolgens heeft verweerder de asielaanvraag in het onderhavige besluit als kennelijk ongegrond afgewezen.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag – samengevat weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd. Hij is lid van Indigenous People of Biafra (IPOB), een beweging die streeft naar onafhankelijkheid van Biafra. Tijdens een demonstratie in Nigeria in 2015, georganiseerd door IPOB, is de coördinator van IPOB neergeschoten door militairen en overleden. Bij zijn begrafenis is er wederom geschoten door het leger en ook hierbij zijn er mensen gedood. Eiser, die aanwezig was bij zowel de demonstratie als de begrafenis, is vervolgens ondergedoken en daarna met hulp vanuit Europa naar Europa gereisd. Eiser vreest bij terugkeer naar Nigeria voor het leger, omdat hij gezocht wordt door de autoriteiten van Nigeria vanwege zijn lidmaatschap van IPOB. Eiser heeft daarnaast door zijn Osu-etniciteit te maken gehad met discriminatie.
Het bestreden besluit
3.1.
Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende asielmotieven:
  • identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • lidmaatschap en deelname aan activiteiten van IPOB en de daardoor ondervonden problemen;
  • discriminatie als gevolg van zijn Osu-etniciteit.
3.2.
Verweerder heeft het eerste en derde asielmotief geloofwaardig geacht. Ten aanzien van het tweede asielmotief heeft verweerder eisers lidmaatschap en deelname aan activiteiten van IPOB geloofwaardig geacht, maar niet de problemen die eiser daardoor zou hebben ondervonden. Verweerder heeft hiertoe overwogen dat de verklaringen van eiser geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen (artikel 31, zesde lid, aanhef en onder c, van de Vw). Verweerder heeft eiser op grond van de (gedeeltelijk) geloofwaardig geachte asielmotieven niet aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen. Eiser heeft volgens verweerder ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Nigeria een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verweerder heeft verder overwogen dat eiser op ernstige gronden een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid vanwege een veroordeling in Frankrijk. Onder verwijzing naar artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j, van de Vw heeft verweerder de asielaanvraag daarom afgewezen als kennelijk ongegrond.
Beroepsgronden
4. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte niet geloofwaardig heeft geacht dat hij problemen heeft ondervonden vanwege zijn lidmaatschap en deelname aan activiteiten van IPOB. Verder heeft verweerder ten onrechte niet aannemelijk geacht dat hij bij terugkeer naar Nigeria vanwege zijn politieke overtuiging te vrezen heeft voor vervolging. Eiser is een Biafra-activist die als zodanig bekend is bij de Nigeriaanse autoriteiten. Ter onderbouwing verwijst eiser naar zijn verklaringen tijdens zijn gehoren, de schriftelijke verklaringen van IPOB en naar foto’s en video’s van zijn activiteiten voor IPOB die volgens hem zijn geplaatst op social media. Volgens het ambtsbericht over Nigeria wordt steeds vaker hard opgetreden tegen Biafra-bewegingen. Eiser acht het bestreden besluit ook niet in lijn met het eerdere – ingetrokken – besluit van 21 december 2023, waarin verweerder had aangenomen dat sprake is van een fundamentele politieke overtuiging bij eiser. Voorts voert eiser aan dat verweerder ten onrechte de asielaanvraag als kennelijk ongegrond heeft afgewezen door eiser tegen te werpen dat hij op ernstige gronden een gevaar vormt voor de openbare orde. Dat hij in Frankrijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten maakt, gezien het tijdsverloop sinds het plegen daarvan, niet dat zijn gedrag momenteel nog een gevaar vormt voor de openbare orde in Nederland. Eiser doet hierbij een beroep op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 11 juni 2015 in de zaak Z. Zh. en I. O, ECLI:EU:C:2015:377.
Beoordeling door de rechtbank
Geloofwaardigheid van het tweede asielmotief
5.1
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser lid is van IPOB en dat hij in Nigeria heeft deelgenomen aan activiteiten van IPOB, waaronder een demonstratie in augustus 2015.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de problemen als gevolg van eisers lidmaatschap en deelname aan activiteiten van IPOB niet geloofwaardig zijn, omdat eisers verklaringen daarover niet samenhangend en aannemelijk zijn.
5.3.
Verweerder heeft daarbij kunnen betrekken dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een prominente rol had binnen IPOB. Eiser heeft niet met stukken onderbouwd welke taken hij had en zijn verklaringen hierover zijn weinig gedetailleerd. Zo heeft eiser verklaard dat hij mensen wierf om mee te doen aan demonstraties en dat hij informatie verstuurde via telefoon en WhatsApp, maar hij heeft geen details gegeven over welke informatie hij verspreidde en geen onderbouwing aangeleverd van de verstuurde berichten. Met zijn enkele stelling ter zitting dat uit de stukken blijkt dat hij een grotere rol had bij IPOB dan verweerder aanneemt, heeft eiser niet alsnog de gewenste duidelijkheid over (de omvang van) zijn taken verschaft. Daarnaast heeft verweerder kunnen tegenwerpen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij al vóór zijn vertrek uit Nigeria werd gezocht door de Nigeriaanse autoriteiten. Hij zou dat gehoord hebben van andere mensen die werden vrijgelaten, maar hij heeft dit niet kunnen onderbouwen en heeft daar ook weinig concreet over verklaard. De overgelegde schriftelijke verklaringen van IPOB onderbouwen niet dat eiser door de Nigeriaanse autoriteiten wordt gezocht. Verweerder heeft verder van belang kunnen achten dat eiser eerder in Frankrijk asiel heeft aangevraagd en dat hij bij die aanvraag geen beroep heeft gedaan op de gestelde problemen vanwege zijn lidmaatschap en deelname aan activiteiten van IPOB. Tot slot heeft verweerder in aanmerking kunnen nemen dat eiser heeft verklaard dat hij in 2015 zonder problemen legaal is uitgereisd uit Nigeria, wat het minder aannemelijk maakt dat hij gezocht zou worden door de Nigeriaanse autoriteiten.
5.4.
De beroepsgrond slaagt niet.
Vrees voor vervolging vanwege politieke overtuiging
6.1.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser zijn gestelde vrees voor vervolging niet aannemelijk heeft gemaakt.
6.2.
Het Hof heeft in het arrest van 21 september 2023, ECLI:EU:C:2023:688, de vervolgingsgrond ‘politieke overtuiging’ nader toegelicht. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft naar aanleiding hiervan in de uitspraak van 17 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:63, het beoordelingskader in zaken over politieke overtuiging verder verduidelijkt. Verweerder heeft dit beoordelingskader opgenomen in de ‘Werkwijze politieke overtuiging’ (IB 2024/10). Anders dan voorheen hanteert verweerder een ruimere uitleg van het begrip ‘politieke overtuiging’. Voor het aannemen van een politieke overtuiging is het voldoende als de vreemdeling verklaart een opvatting, mening of gedachte te hebben of te uiten, waarbij het niet langer noodzakelijk is dat die overtuiging fundamenteel is of een wezenlijk onderdeel uitmaakt van zijn persoonlijke identiteit. Als verweerder eenmaal heeft vastgesteld dat sprake is van een politieke overtuiging, dan beoordeelt verweerder aan de hand van de persoonlijke situatie van de vreemdeling tegen de achtergrond van de situatie in het land van herkomst of er een gegronde vrees voor vervolging aanwezig is. Daarbij wordt rekening gehouden met de sterkte van de politieke overtuiging, met de activiteiten die de vreemdeling eventueel al heeft verricht en met de activiteiten die de vreemdeling bij terugkeer stelt te willen verrichten of hoe hij anderszins zijn opvatting, mening of gedachte zou willen uiten en wat de gevolgen daarvan zouden zijn.
6.3.
Verweerder heeft het geloofwaardig geacht dat eiser een politieke overtuiging heeft, maar vindt niet aannemelijk dat eiser om die reden bij terugkeer naar Nigeria een gegronde vrees heeft voor vervolging. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht tot die conclusie is gekomen. Daarbij is allereerst van belang dat niet geloofwaardig is bevonden dat eiser in Nigeria problemen heeft ondervonden vanwege zijn lidmaatschap en activiteiten voor IPOB. Dat eiser voor zijn vertrek uit Nigeria al in de negatieve aandacht van de autoriteiten stond, is daarmee niet aannemelijk. Verweerder heeft verder terecht overwogen dat hoewel eiser zich in Nederland heeft gemanifesteerd in het kader van IPOB, er geen aanwijzingen zijn dat hij vanwege die activiteiten thans wel de negatieve aandacht van de Nigeriaanse autoriteiten op zich heeft gevestigd. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat dit wel zo is, verwezen naar zijn verklaringen tijdens de gehoren, naar de overgelegde foto’s en video’s van demonstraties die volgens hem op social media zijn geplaatst en naar de schriftelijke verklaringen van IPOB, maar verweerder stelt terecht dat uit deze verklaringen, beelden en stukken niet volgt dat eisers deelname aan demonstraties of andere activiteiten voor IPOB in Nederland bekend zijn geraakt bij de Nigeriaanse autoriteiten. De stelling dat de Nigeriaanse ambassade camera’s heeft hangen, is daarvoor eveneens onvoldoende. Verweerder heeft ook van belang kunnen achten dat niet is gebleken dat eiser een bijzondere rol speelt binnen IPOB. Ter zitting heeft eiser gesteld dat verweerder zijn rol en taken voor IPOB bagatelliseert, maar verweerder wijst er terecht op dat eiser tijdens het aanvullend gehoor zelf heeft verklaard dat hij geen speciale taken heeft binnen de beweging. Verweerder hecht er voorts terecht waarde aan dat eiser geen blijk heeft gegeven van een diepgeworteld of zeer sterk politiek bewustzijn. Gelet op de omstandigheid dat eiser al tien jaar lid is van IPOB, mocht inderdaad van hem verwacht worden dat hij een overtuigender, minder algemeen betoog kon houden over zijn drijfveren. Dat eiser na terugkeer naar Nigeria wel in de negatieve aandacht van de autoriteiten zal geraken vanwege zijn politieke overtuiging en voorgenomen activiteiten, heeft verweerder ook niet aannemelijk hoeven achten. Eiser heeft verklaard dat hij bij terugkeer, net als voorheen, op vreedzame wijze wil protesteren, dat hij door wil gaan met het verspreiden van informatie via WhatsApp en dat hij met mensen wil blijven praten. Verweerder heeft er echter op kunnen wijzen dat uit openbare bronnen blijkt dat de Nigeriaanse autoriteiten IPOB-aanhangers enkel opsporen en vervolgen als sprake is van personen met een hoog profiel en dat gewone Nigeriaanse burgers, zelfs als ze lid zijn van IPOB, niets te vrezen hebben van de Nigeriaanse autoriteiten. Verweerder merkt eiser, gelet op zijn verklaringen, terecht niet aan als een IPOB-aanhanger met een hoog profiel.
6.4.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege zijn politieke overtuiging een gegronde vrees voor vervolging heeft bij terugkeer naar Nigeria.
6.5.
De inhoud van het eerdere, ingetrokken besluit van 21 december 2023 maakt dat niet anders. Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat verweerder met het bestreden besluit niet is teruggekomen van een eerder ingenomen standpunt ten aanzien van zijn politieke overtuiging. Verweerder heeft het besluit van 21 december 2023 ingetrokken omdat hij in de aanloop naar de zitting een motiveringsgebrek had geconstateerd vanwege de gewijzigde uitleg van het begrip ‘politiek overtuiging’. In het desbetreffende besluit had verweerder niet gesteld dat eiser een fundamentele politieke overtuiging heeft, maar dat gelet op de gewijzigde jurisprudentie het standpunt wordt verlaten dat hij geen fundamentele politieke overtuiging heeft. Nu verweerder bovendien in het onderhavige besluit niet aan eiser heeft tegengeworpen dat hij geen fundamentele politieke overtuiging heeft, is verweerder dus niet teruggekomen op een eerder ingenomen standpunt.
6.6.
De beroepsgrond slaagt niet.
Afdoening als kennelijk ongegrond
7.1.
Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j, van de Vw kan verweerder een asielaanvraag afwijzen als kennelijk ongegrond als de vreemdeling op ernstige gronden een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid.
Op grond van paragraaf C2/7.10.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) kan, als de IND de asielaanvraag van de vreemdeling reeds op inhoudelijke gronden (kennelijk) ongegrond kan verklaren en de vreemdeling op ernstige gronden een gevaar vormt voor de openbare orde, de aanvraag ook kennelijk ongegrond worden afgedaan op grond van artikel 30b, eerste lid onder j, Vw.
De vreemdeling vormt in ieder geval op ernstige gronden een gevaar voor de openbare orde van de lidstaat als er sprake is van (minstens) één veroordeling voor een misdrijf (artikel 92 tot en met 421 WvSr) en als er een gevangenisstraf of vrijheidsbenemende maatregel is opgelegd en er sprake is van misdrijven die naar hun aard leiden tot een gevaar voor de gemeenschap. De IND betrekt de door de vreemdeling aangevoerde feiten of omstandigheden in het oordeel of hij op ernstige gronden een gevaar vormt voor de openbare orde van de lidstaat.
7.2.
Verweerder heeft aan de kennelijk ongegrondverklaring van de asielaanvraag ten grondslag gelegd dat eiser in Frankrijk onherroepelijk is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar vanwege het plegen van ‘strafbare feiten in verband met illegale handel in verdovende middelen, psychotrope stoffen en precursoren die niet louter voor eigen persoonlijk gebruik zijn bestemd’, gepleegd in de periode van 1 september 2017 t/m 5 februari 2018. Dit is een (bijzonder) ernstig misdrijf dat ook is opgenomen in boek 2 van het Wetboek van Strafrecht, aldus verweerder.
7.3.
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de veroordeling door de strafrechter in Frankrijk niet automatisch meebrengt dat hij momenteel nog een gevaar vormt voor de openbare orde in Nederland. Hij wijst er daarbij op dat er sinds het plegen van de strafbare feiten zeven jaren zijn verstreken. De rechtbank overweegt dat uit paragraaf C2/7.10.6 van de Vc volgt dat verweerder deze door eiser aangevoerde omstandigheid dient te betrekken bij de beoordeling of eiser op ernstige gronden een gevaar vormt voor de openbare orde in de zin van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j, van de Vw. Verweerder heeft ter zitting in reactie op deze beroepsgrond gesteld dat enkel tijdsverloop geen bijzondere omstandigheid is die kan afdoen aan het besluit. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee niet deugdelijk gemotiveerd waarom de door eiser aangevoerde omstandigheid niet afdoet aan verweerders standpunt dat eiser op ernstige gronden een gevaar vormt voor de openbare orde van Nederland. Zonder nadere motivering ziet de rechtbank namelijk niet in waarom tijdsverloop sinds het plegen van een strafbaar feit niet relevant kan zijn voor de beoordeling van het openbare ordegevaar en waarom het tijdsverloop van zeven jaar dat in eisers geval aan de orde is, verweerder geen aanleiding geeft voor een andere conclusie. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j, van de Vw. Dit betekent dat de asielaanvraag ten onrechte als kennelijk ongegrond is afgedaan.
7.4.
De beroepsgrond slaagt.
Conclusie
8. Het beroep is gegrond. Verweerder heeft de aanvraag ten onrechte afgewezen als kennelijk ongegrond. Daarom heeft verweerder ten onrechte een terugkeerbesluit zonder vertrektermijn opgelegd. Het besluit is in zoverre in strijd met het motiveringsbeginsel. Het bestreden besluit zal om die reden gedeeltelijk worden vernietigd, namelijk voor zover verweerder de asielaanvraag van eiser als kennelijk ongegrond heeft afgedaan en er een terugkeerbesluit zonder vertrektermijn is opgelegd. Dit betekent dat de beslissing tot afwijzing van de asielaanvraag wel in stand blijft.
9. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. Dit houdt in dat de uitspraak heeft te gelden als een terugkeerbesluit als bedoeld in artikel 45, eerste lid, van de Vw en dat de vertrektermijn ingevolge artikel 62, eerste lid, van de Vw vier weken bedraagt. De vertrektermijn vangt aan met ingang van de dag na verzending van deze uitspraak. Verder bedraagt de termijn voor het indienen van een hogerberoepschrift ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vw vier weken.
10. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit voor zover de asielaanvraag daarbij is afgedaan als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j, van de Vw en voor zover er een terugkeerbesluit zonder vertrektermijn is opgelegd;
- bepaalt dat deze uitspraak heeft te gelden als een terugkeerbesluit en dat eiser na verzending van deze uitspraak Nederland uit eigen beweging binnen vier weken dient te verlaten;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Bos, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B.C. Hoeksel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.