ECLI:NL:RBDHA:2025:19641

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 oktober 2025
Publicatiedatum
27 oktober 2025
Zaaknummer
09/273964-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid met gevangenisstraf en schadevergoeding

Op 27 oktober 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 17 oktober 2023 in Rijswijk, waarbij de verdachte de aangever tegen zijn wil heeft gedwongen tot seksuele handelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte onverhoeds en overrompelend heeft gehandeld, wat leidde tot een bevriezingsreactie bij het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij uitgesproken. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [naam 1] tot schadevergoeding van € 10.000,00 aan immateriële schade, verlaagd tot € 7.500,00, en de wettelijke rente vanaf 17 oktober 2023 toegewezen. De verdachte is vrijgesproken van het tweede feit dat haar ten laste was gelegd, omdat dit niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer zwaar meegewogen in de strafoplegging.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/273964-23
Datum uitspraak: 27 oktober 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
BRP-adres: [adres] , [postcode] , [woonplaats] .
De verdachte wil aangesproken worden als vrouw. Gelet hierop zal de rechtbank in dit vonnis gebruikmaken van vrouwelijke persoonlijke voornaamwoorden wanneer zij naar de verdachte verwijst. Waar in de bewijsmiddelen en tenlastelegging aan de verdachte wordt gerefereerd als hij of hem, dient dat eveneens te worden gelezen als zij of haar.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 8 april 2025 en 13 oktober 2025 (beide inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. P. de Mos en van hetgeen door de verdachte en haar raadsman mr. W. Römelingh naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 17 oktober 2023 te Rijswijk, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door onverhoeds en/of (fysiek) overrompelend handelen, [naam 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het (meermalen)
- (over de kleding) betasten van en/of knijpen in de penis van die [naam 1] , en/of
- duwen/brengen en/of heen en weer bewegen van de penis van die [naam 1] in zijn, verdachtes, mond (pijpen) en/of
- duwen/brengen en/of heen en weer bewegen van de penis van die [naam 1] in zijn, verdachtes, anus;
2
hij op of omstreeks 7 september 2023 te Rijswijk, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door onverhoeds en/of (fysiek) overrompelend handelen, [naam 2] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het (meermalen)
- (over de kleding) heen en weer wrijven/schuren met de heupen en/of billen van verdachte over het kruis/geslachtsdeel en/of de schaamstreek van die [naam 2] en/of
- (over de kleding) betasten van en/of knijpen in het kruis/geslachtsdeel en/of het scrotum van die [naam 2] .

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde en tot bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Op specifieke standpunten wordt hierna – voor zover van belang – nader ingegaan.
3.3.
Vrijspraak feit 2
De rechtbank is met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit niet wettig en overtuigend is bewezen.
De rechtbank overweegt daartoe dat aan die verdenking alleen de aangifte en de berichten van de aangever aan zijn collega ten grondslag liggen, wat maakt dat de aangever de enige bewijsbron is. Gelet op de ontkenning van de verdachte dient er voor een bewezenverklaring sprake te zijn van voldoende steunbewijs voor de verklaring van aangever. Aangezien de verklaring van de aangever geen steun vindt in andere bewijsmiddelen, is er onvoldoende wettig bewijs om tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit te komen. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van dit feit.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft voor de leesbaarheid van het vonnis in bijlage I opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.5.
Bewijsoverwegingen
3.5.1.
Inleiding
Het staat niet ter discussie dat op 17 oktober 2023 in het kantoor van een wasstraat te Rijswijk seksuele handelingen hebben plaatsgevonden tussen de verdachte en de aangever, bestaande uit het pijpen van de aangever door de verdachte en het brengen en heen en weer bewegen van de penis van de aangever in de anus van de verdachte. Dat de aangever daarbij een erectie heeft gekregen en is klaargekomen, wordt ook door de aangever en de verdachte onderschreven.
Voor het overige staan de verklaringen van de aangever en de verdachte op belangrijke punten lijnrecht tegenover elkaar.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of kan worden bewezen dat de handelingen tegen de zin van de aangever waren, en dat het om aanranding gaat.
Bij de beantwoording van die vraag neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Daarom moet sprake zijn van bijkomend bewijs dat aan die verklaring voldoende steun biedt. Daarvoor is niet vereist dat ieder onderdeel van de bewezenverklaring met bijkomend bewijs wordt ondersteund. Zo is in het geval van aanranding niet vereist dat de dwang en/of feitelijkheden waarover de getuige verklaart, steun vinden in ander bewijsmateriaal. Wanneer de verklaring van de getuige op bepaalde, andere punten bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal kan dat afdoende zijn, mits tussen die verklaring en dat andere bewijsmateriaal niet een te ver verwijderd verband bestaat.
De rechtbank zal hierna eerst ingaan op de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangever. Daarna zal zij ingaan op de door de verdachte afgelegde verklaring. Vervolgens zal de rechtbank de vraag beantwoorden of de verklaring van de aangever in voldoende mate wordt ondersteund door ander bewijs. Tot slot zal de rechtbank ingaan op de vraag of sprake was van dwang.
3.5.2.
De verklaringen van de aangever en de betrouwbaarheid daarvan
De aangever heeft kort na het incident op 17 oktober 2023 aan zijn leidinggevende, vervolgens aan de centralist van de 112-meldkamer en daarna aan de agenten die ter plaatse kwamen, verteld dat hij (in zijn woorden) was verkracht door de verdachte en hoe en waar dat was gebeurd.
Nog diezelfde dag heeft er een informatief gesprek zeden met de aangever plaatsgevonden op het bureau, waar hij wederom zijn verhaal heeft gedaan. Op 18 oktober 2023, een dag later, heeft de aangever aangifte gedaan en weer een verklaring afgelegd. Naar aanleiding van de verklaringen van de verdachte is de aangever nogmaals, op 26 oktober 2023, gehoord. Bovendien is de aangever op de terechtzitting van 13 oktober 2025 als getuige gehoord.
De aangever heeft meerdere keren over het incident verklaard. In die verklaringen heeft hij over de gebeurtenissen, de aard van de seksuele handelingen, de volgorde en de plaats steeds consistent en niet onderling tegenstrijdig verklaard. Zo heeft hij telkens verklaard dat hij op 17 oktober 2023 aan het werk was in de wasstraat waar de verdachte ook aan het werk was. Op enig moment is de aangever het kantoortje van de wasstraat ingegaan en is hij op een bureaustoel gaan zitten. De verdachte was ook in dat kantoortje aanwezig en deed plots de deur van het kantoortje dicht liep vervolgens naar de aangever toe, greep hem plotseling bij zijn penis en trok zijn broek naar beneden. De aangever bevroor en kon zich niet verzetten. Vervolgens begon de verdachte de aangever te pijpen, waarna de verdachte haar eigen broek naar beneden trok en zich binnen enkele seconden met haar anus over de penis van aangever liet zakken. Vervolgens begon zij heen en weer te bewegen tot het moment dat de aangever, tegen zijn wil in, al vrij snel klaarkwam. De verdachte pakte vervolgens een handdoek om de penis van de aangever schoon te maken. Daarna begon de verdachte de aangever nogmaals te pijpen. De aangever wist zich toen uit zijn bevriezing te breken en het kantoortje uit te lopen. Nadat de aangever het kantoortje uit is gelopen, heeft hij in de wasstraat, al ijsberend, een sigaret gerookt. De verdachte kwam een paar keer naar hem toe, vroeg om een sigaret en kneep in zijn ‘’kont’’. De aangever was verstijfd en verbluft. Kort daarna is de aangever vertrokken, waarna hij het incident heeft gemeld bij zijn werkgever en 112 heeft gebeld.
Bij het afleggen van de eerste verklaringen was de aangever zeer geëmotioneerd. Dit blijkt onder meer uit de opname van zijn gesprek met het alarmnummer en uit het telefoongesprek dat hij met zijn leidinggevende, getuige [getuige] , heeft gevoerd. Daarbij heeft een bij het informatief gesprek zeden aanwezige verbalisant, [verbalisant] , verklaard dat de aangever met afhangende schouders voor hem zat, hevig aan het trillen was en een terneergeslagen indruk maakte.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de verklaringen van de aangever voldoende betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
De aangever heeft in zijn aangifte de gebeurtenissen van begin tot eind op gedetailleerde wijze en feitelijk beschreven. Daarbij is hij niet alleen ingegaan op de handelingen die aan de verdachte ten laste zijn gelegd, maar ook op de interacties die zij eerder op de dag en na afloop van het incident hebben gehad. Ook in latere verklaringen heeft de aangever gedetailleerd en consistent met zijn eerdere verklaringen over de gebeurtenissen verteld.
De verklaringen van de aangever komen bovendien authentiek over. Dit leidt de rechtbank af uit de emotie van de aangever wanneer hij vertelt wat er gebeurd is. Ook passen de verklaringen van de aangever, voor zover dat van toepassing is, bij hetgeen te zien is op de camerabeelden. Het voorgaande draagt naar het oordeel van de rechtbank bij aan de geloofwaardigheid en daarmee de betrouwbaarheid van zijn verklaring.
De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen redenen om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangever te twijfelen. Dit betekent dat zijn verklaring voor het bewijs kan en zal worden gebruikt.
3.5.3.
De verklaringen van de verdachte
De verdachte heeft een andere lezing van wat er in het kantoortje van de wasstraat is gebeurd dan de aangever.
De eerste reactie van de verdachte toen de politie arriveerde, is dat zij inderdaad seks had gehad met de aangever en dat de aangever het lekker vond.
Pas later, die dag, tijdens het verhoor, heeft zij verklaard dat het de aangever was die het initiatief nam voor de seksuele handelingen, dat deze tegen haar zin in zouden hebben plaatsgevonden en dat zij zelf aangifte wilde doen van verkrachting.
Volgens de verdachte begon de aangever in het kantoortje seksuele opmerkingen te maken, had hij daarbij zijn eigen penis vast en zou hij haar vervolgens naar beneden hebben geduwd en op die manier hebben gedwongen hem te pijpen. Vervolgens heeft de aangever de verdachte tegen het aanrecht geduwd en haar van achteren anaal gepenetreerd. De verdachte heeft verklaard dat zij meerdere malen heeft gezegd dat de aangever moest stoppen, omdat het pijn deed. Toen de aangever was klaargekomen, heeft hij zijn penis schoongemaakt met een handdoek die hij vervolgens aan de verdachte heeft gegeven en waarmee zij haar anus heeft afgeveegd en haar mond heeft schoongemaakt. Toen zij terugkwam van het toilet, stond de aangever een sigaret te roken en vroeg zij hem om een sigaret. De verdachte heeft voorts verklaard dat zij tijdens de seksuele handelingen wel geshockeerd was, maar dat zij na afloop niet boos was. Over de momenten daarna heeft de verdachte verklaard dat zij het wel gezellig vond en dat zij aan het gezicht van de aangever kon zien dat hij dat ook vond.
Naar het oordeel van de rechtbank is de verklaring van de verdachte op onderdelen innerlijk tegenstrijdig. Het valt op dat uit de eerste reactie van de verdachte tegenover de politie niet is te merken dat de verdachte zelf tegen haar zin seks zou hebben gehad. De rechtbank kent daarbij zwaarwegend gewicht toe aan de camerabeelden, waarop te zien is hoe de verdachte en de aangever zich na het incident gedragen. De rechtbank acht het gedrag van de verdachte op de camerabeelden in het geheel niet passend bij haar verklaring dat zij zelf het slachtoffer is geworden van ongewenst seksueel contact. Op de beelden is te zien dat de verdachte, die direct na het incident steeds het contact met de aangever opzoekt, glimlachend rondloopt, de aangever een ”luchtje” in haar nek laat ruiken en ten slotte de aangever een tik op de billen geeft wanneer hij op het punt staat om weg te gaan. Op het gezicht van de verdachte is steeds een lach zichtbaar; op het gezicht van de aangever niet. Het is telkens de verdachte die contact zoekt met de aangever.
Gelet hierop vindt de rechtbank de verklaring van de verdachte dat de aangever vrijwillig seks met haar zou hebben gehad, niet geloofwaardig.
3.5.4.
Overige aanwijzingen in het dossier
Camerabeelden
De rechtbank ziet steunbewijs voor de aangifte in hetgeen op de camerabeelden van de wasstraat van vlak voor en vlak na het incident is te zien. De verklaringen van de aangever komen, zoals reeds besproken, voor zover dat mogelijk is overeen met hetgeen op de camerabeelden te zien is.
Anders dan de raadsman ziet de rechtbank in de camerabeelden geen contra-indicaties voor de verklaring van de aangever. De rechtbank overweegt dat op de camerabeelden te zien is dat het gedrag van de aangever vóór het incident wezenlijk anders is dan daarna. Vóór het incident maken de verdachte en de aangever meerdere malen een praatje. Dat ziet er gemoedelijk en ontspannen uit. Na het incident ziet de rechtbank de aangever vertwijfeld ronddwalen in de wasstraat, waarbij hij aan één stuk door aan het roken is. Dat hij zichtbaar doelloos aan het rondlopen is, en bijvoorbeeld niet meteen naar de politie gaat, past bij de verklaring van de aangever dat hij aan het ijsberen was en niet wist wat hij moest doen.
Nadat de verdachte ook het kantoor uitkomt maakt de aangever volgens de beelden wel contact met de verdachte, maar alleen omdat zij hem opzoekt. Op geen moment is te zien dat het de aangever zou zijn die de toenadering met de verdachte zoekt.
Dat de aangever niet boos reageert naar de verdachte toe, maar in plaats daarvan toestaat dat de verdachte nog een paar keer naar hem toe komt, hij haar een sigaret geeft en niet protesteert als zij hem op de billen slaat, is naar het oordeel van de rechtbank geen aanwijzing dat de seks wel vrijwillig was geweest. Het komt in dergelijke situaties voor dat een slachtoffer zich aanvankelijk naar de dader (en ook voor zichzelf) gedraagt alsof er niets aan de hand is.
Het standpunt van de raadsman dat de door de aangever beschreven gebeurtenissen onmogelijk hebben kunnen plaatsvinden binnen het tijdsbestek van de 386 seconden tussen het dichtgaan van de deur van het kantoortje en het moment dat beiden weer naar buiten zijn gekomen, volgt de rechtbank niet. De aangever heeft ook verklaard dat het allemaal erg snel ging. Dat dat niet mogelijk zou zijn, is niet aannemelijk geworden. Ook wat betreft de beschreven tijdspanne vindt de verklaring van de aangever ondersteuning in de camerabeelden.
Emotie aangever
De rechtbank ziet eveneens steunbewijs voor de aangifte in hetgeen door de getuige [getuige] en door verbalisant [verbalisant] is verklaard over de emotionele toestand en het gedrag van de aangever kort na het incident. De aangever is duidelijk over zijn toeren wanneer hij 112 belt, zo heeft de rechtbank zelf aan de hand van de opname vast kunnen stellen.
Erectie en zaadlozing aangever
De rechtbank gaat niet mee in het standpunt van de raadsman dat de erectie en zaadlozing bij de aangever niet samengaan met de bevriezingsreactie die de aangever beschrijft. De omstandigheid dat een lichaam verstijfd raakt van angst laat onverlet dat er een fysieke, seksuele reactie kan plaatsvinden bij slachtoffers tijdens de – ongewenste – seksuele handelingen. Dit is een fenomeen dat bij seks onder dwang vaker voorkomt en dit is in wetenschappelijke literatuur ook bekend. Ook bij mannen die slachtoffer zijn komt dit voor, zoals ook blijkt uit het rapport van seksuoloog prof. dr. Gijs. Aan de eindconclusie van die deskundige wordt niets afgedaan door de kritiek van de raadsman op één van de wetenschappelijke artikelen die aan die conclusie ten grondslag ligt. Evenmin is er aanleiding om te twijfelen aan de deskundigheid van deze deskundige, die door de rechter-commissaris is benoemd.
3.5.5.
Conclusie feiten
Concluderend acht de rechtbank op grond van het voorgaande bewezen dat de verdachte tegen de wil van de aangever zijn geslachtsdeel heeft vastgegrepen, hem meerdere malen heeft gepijpt en met haar anus op zijn penis is gaan zitten en toen heen en weer heeft bewogen.
3.5.6.
Kwalificatie: dwang
Van dwingen door (bedreiging met) geweld of (bedreiging met) een andere feitelijkheid als bedoeld in artikel 246 (oud) van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) kan slechts sprake zijn indien de verdachte heeft veroorzaakt dat de aangever de in dat artikel bedoelde seksuele handelingen tegen de wil heeft ondergaan en dat de seksuele handelingen voor de aangever niet of nauwelijks te vermijden zijn geweest. De door de verdachte uitgeoefende dwang moet dus van voldoende kaliber zijn om de weerstand van het slachtoffer te breken. Van dwingen kan echter niet alleen sprake zijn als verzet gebroken wordt, maar ook als het onverhoedse karakter van het handelen van de verdachte het slachtoffer overvalt en verzet voorkomt. De delictshandeling en het aanwenden van dwang door middel van een feitelijkheid kunnen dan samenvallen. Het overvalkarakter van het ontuchtig handelen levert de in artikel 246 (oud) Sr bedoelde dwang op.
Uit de verklaringen van de aangever zoals die hierboven zijn besproken, in onderling verband en samenhang bezien, blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de verdachte onverhoeds en onverwachts heeft gehandeld. De aangever was op de verrichte seksuele handelingen in het geheel niet bedacht en hoefde dit, naar het oordeel van de rechtbank, ook niet te zijn. Uit niets blijkt dat sprake was van een situatie waaruit de verdachte zou hebben mogen afleiden dat het gewenst was wat zij deed. De rechtbank overweegt daarbij dat de werkplek, uitzonderingen daargelaten, bij uitstek een situatie is waarin men ook niet op zijn hoede hoeft te zijn voor mogelijke seksuele toenadering door een ander.
Nu voornoemde seksuele handelingen voor de aangever onverwacht waren en hij naar eigen zeggen ‘bevroor’ en zich daardoor niet kon verzetten, waren die voor hem onvermijdelijk. Gelet op het voorgaande was naar het oordeel van de rechtbank sprake van dwang als bedoeld in artikel 246 (oud) Sr.
De rechtbank is van oordeel dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend is bewezen.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
zijop 17 oktober 2023 te Rijswijk, door een feitelijkheid, te weten door onverhoeds en overrompelend handelen, [naam 1] heeft gedwongen tot het plegen en dulden van ontuchtige handelingen, te weten het (meermalen)
- over de kleding betasten van en knijpen in de penis van die [naam 1] , en
- brengen en heen en weer bewegen van de penis van die [naam 1] in
haar, verdachtes, mond (pijpen) en
- brengen en heen en weer bewegen van de penis van die [naam 1] in
haar, verdachtes, anus
.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht en dat aan de verdachte wordt opgelegd een contactverbod in de zin van artikel 38v Sr voor de duur van 5 jaar, met oplegging van vervangende hechtenis voor de duur van twee weken met een maximum van 6 maanden voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan. De officier van justitie heeft daarbij voorts de dadelijke uitvoerbaarheid van die maatregel gevorderd
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen concreet standpunt ingenomen over een eventuele strafoplegging. Wel heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact die detentie op haar heeft. Verder heeft de raadsman verzocht geen contactverbod op te leggen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan aanranding door het slachtoffer op hun gezamenlijke werkplek tegen zijn wil in onverhoeds bij zijn geslachtsdeel te grijpen, meerdere malen te pijpen en door met haar anus op zijn penis te gaan zitten en heen en weer te bewegen. Het slachtoffer voelde zich gelet op het onverhoeds handelen van de verdachte niet in staat om zich tegen deze handelingen te verzetten en bevroor. Door zo te handelen heeft de verdachte de lichamelijke en seksuele integriteit van het slachtoffer op grove wijze geschonden. De verdachte heeft slechts oog gehad voor haar eigen seksuele behoeften en niet voor de nadelige gevolgen van haar handelen voor het slachtoffer. Het is immers algemeen bekend dat het moeten ondergaan van ongewenste seksuele handelingen schadelijke psychische gevolgen voor de slachtoffers kan hebben. De rechtbank overweegt daarbij dat, hoewel de onderhavige feiten juridisch niet worden gekwalificeerd als verkrachting, die naar haar oordeel qua aard en ernst daar mee overeenkomen, nu sprake is geweest van (gedwongen) seksueel binnendringen door het slachtoffer bij de verdachte.
Uit zijn verklaring ter terechtzitting en de (mondelinge) toelichting van zijn advocaat op het verzoek tot schadevergoeding blijkt de grote impact die de aanranding op het leven van het slachtoffer heeft gehad, zowel op mentaal en relationeel vlak als op het gebied van werk en zijn veiligheidsgevoel. Die gevolgen rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan. Daar komt bij dat de verdachte besmet is met HIV. Het slachtoffer heeft daardoor lange tijd in angst verkeerd over een mogelijke HIV-besmetting en in dat kader (intensieve) preventieve medische behandelingen ondergaan.
De verdachte heeft de schuld daarbij in het geheel bij het slachtoffer neergelegd. Dat de verdachte geen verantwoordelijkheid neemt voor haar daden, weegt de rechtbank mee in het nadeel van de verdachte.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 6 september 2025, waaruit blijkt dat zij niet eerder voor dergelijke strafbare feiten is veroordeeld.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het pro Justitia rapport van 14 februari 2024, opgesteld door drs. Y. Noorlander, GZ-psycholoog. Daaruit blijkt dat de verdachte klachten laat zien die passen bij een posttraumatische stressstoornis, doch kan de aanwezigheid daarvan niet met zekerheid worden vastgesteld. Tevens zijn er aanwijzingen voor de aanwezigheid van persoonlijkheidsproblematiek met histrionische (theatrale) en paranoïde kenmerken, maar ook deze diagnose kan niet met zekerheid worden gesteld. Er zijn in het onderzoek geen aanwijzingen naar voren gekomen voor seksuele problematiek of parafiele stoornissen bij de verdachte. Zodoende kan de deskundige niet vaststellen dat sprake is geweest van een stoornis die van invloed is geweest op het tenlastegelegde.
De deskundige komt wel tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een matig risico op herhaling van delictgedrag. Met name haar kwetsbaarheid voor langdurige spanningen en stresserende omstandigheden hangt samen met risico’s op toekomstig gewelddadig gedrag. Daartegenover staan een aantal beschermende factoren. De verdachte heeft steunende netwerkleden en positieve doelen voor de toekomst. De combinatie van bovenstaande risico- en beschermende factoren maakt dat het risico op recidive van gewelddadig gedrag als laag tot matig wordt ingeschat.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van twee reclasseringsadviezen over de verdachte van 28 februari 2024 en 31 maart 2025, waaruit volgt dat het de verdachte ontbreekt aan stabiliteit op meerdere leefgebieden. Door de uitgesproken focus van de verdachte op haar eigen slachtofferschap heeft de reclassering geen inschatting kunnen maken van het recidiverisico en zien zij onvoldoende mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen. De reclassering adviseert daarom aan de verdachte een straf zonder bijzondere voorwaarde op te leggen.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting voor verkrachting ex artikel 242 (oud) Sr. Daarin is als uitgangspunt vermeld een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden voor geweld of met een daarmee vergelijkbare mate van dwang. De rechtbank zoekt aansluiting bij dit oriëntatiepunt omdat, zoals hiervoor reeds is overwogen, het feit naar haar oordeel qua aard en ernst overeenkomt met verkrachting.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. Voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel ziet de rechtbank geen aanleiding.
De rechtbank acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden passend en geboden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.
Geen contactverbod
De rechtbank zal het door de officier van justitie gevorderde contactverbod niet opleggen nu er geen aanleiding is om te veronderstellen dat de verdachte nog contact zal zoeken met het slachtoffer.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1.
De vorderingen
[naam 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 10.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[naam 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces, maar heeft daarbij geen schadebedrag opgegeven.
7.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [naam 1] .
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij [naam 2] vanwege de gerekwireerde vrijspraak.
7.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [naam 1] moet worden afgewezen, nu in de vordering onvoldoende is gesteld en onderbouwd dat de benadeelde schade heeft geleden ten gevolge van het feit. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag moet worden gematigd. De raadsman heeft de rechtbank tevens verzocht om [naam 1] te veroordelen in de proceskosten, begroot op nihil.
De raadsman heeft verzocht om de vordering van [naam 2] af te wijzen en hem in de proceskosten, begroot op nihil, te veroordelen, omdat uit de vordering niet blijkt dat hij schade heeft geleden.
7.4.
Het oordeel van de rechtbank
[naam 1]
Artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek geeft recht op vergoeding van andere schade dan vermogensschade in geval van aantasting in de persoon “op andere wijze” dan door fysiek letsel. Van de bedoelde aantasting in de persoon “op andere wijze” is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, moet voldoende concrete gegevens aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending reeds meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit. De aard en de ernst van de normschending zijn naar het oordeel van de rechtbank zodanig dat de nadelige gevolgen daarvan zo voor het slachtoffer voor de hand liggen dat aantasting in de persoon kan worden aangenomen, ook zonder vaststelling van geestelijk letsel door een psycholoog of psychiater of van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 7.500,00. De rechtbank heeft bij het vaststellen van dit bedrag aansluiting gezocht bij de Rotterdamse Schaal voor verkrachting (artikel 242 (oud) Sr). Naar haar oordeel passen de feiten in onderhavig geval in de bovenste laag van de categorie ‘tamelijk ernstig’, nu het om een eenmalige gebeurtenis ging, maar wel sprake was van drie aparte handelingen en benadeelde partij ook vrees heeft gehad voor een HIV-besmetting (doch deze niet daadwerkelijk heeft opgelopen). De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal – gelet op het voorgaande – de vordering toewijzen tot een bedrag van € 7.500,00 aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 17 oktober 2023, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en zij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 7.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 17 oktober 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 1] .
[naam 2]
De rechtbank zal de benadeelde partij [naam 2] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte van het feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de kosten die in verband met deze vordering zijn gemaakt compenseren door te bepalen dat de verdachte en de benadeelde partij ieder de eigen kosten dragen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f en 246 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht (88 dagen), bij de tenuitvoerlegging van haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst
de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 1] deels toe tot een bedrag van € 7.500,00en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde
wettelijke rentedaarover
vanaf 17 oktober 2023tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 1] ;
bepaalt dat de benadeelde partij [naam 1] voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij [naam 1] , begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de
verplichting op tot betaling aan de Staatvan een bedrag van
€ 7.500, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 17 oktober 2023 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 1] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 72 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van haar betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat de benadeelde partij [naam 2] niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
bepaalt dat de benadeelde partij [naam 2] en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L.K. van Zaltbommel, voorzitter,
mr. G. Kuijper, rechter,
mr. C.A.W. Zijlstra, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. Stevers, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 oktober 2025.