Deze uitspraak betreft de afwijzing van de asielaanvraag van een eiser van Turkse nationaliteit, die op 19 augustus 2023 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indiende. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 14 juli 2025 afgewezen, met als reden dat de asielaanvraag ongegrond was. Eiser, die zich identificeert als Koerd, voert aan dat hij in Turkije discriminatie heeft ondervonden vanwege zijn etniciteit en politieke activiteiten voor de Democratische Partij van de Volkeren (DEM). Hij stelt dat hij bedreigd is door de Hudapar-partij en vreest voor vervolging door de Turkse autoriteiten. De rechtbank heeft de zaak op 8 oktober 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister en een tolk. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven. De rechtbank overweegt dat de minister de afwijzing deugdelijk heeft gemotiveerd en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een reëel risico loopt op vervolging of ernstige schade bij terugkeer naar Turkije. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft gesteld dat de problemen die eiser heeft ondervonden niet zo zwaarwegend zijn dat hij als vluchteling kan worden aangemerkt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht heeft op een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.