ECLI:NL:RBDHA:2025:19521

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 oktober 2025
Publicatiedatum
27 oktober 2025
Zaaknummer
23-40296
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing mvv-aanvraag voor verblijf als familie- of gezinslid met betrekking tot een Syrische eiseres

Deze uitspraak betreft de afwijzing van de aanvraag van eiseres om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid bij haar zoon, referent. Eiseres, van Syrische nationaliteit, heeft de aanvraag ingediend, maar de minister heeft deze afgewezen omdat er volgens hem geen beschermingswaardig gezinsleven bestaat in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag van de Rechten voor de Mens (EVRM). Hoewel de minister eiseres voordeel van de twijfel geeft met betrekking tot haar identiteit en de familierechtelijke relatie met referent, concludeert hij dat er geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie is tussen eiseres en referent. Dit geldt ook voor de relatie tussen eiseres en haar gestelde kleindochter. Eiseres betwist de afwijzing en stelt dat er wel degelijk een hechte band bestaat tussen haar en haar kleindochter.

De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiseres tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaar niet-ontvankelijk is, omdat de minister inmiddels op het bezwaar heeft beslist. Het beroep tegen de afwijzing van de aanvraag wordt ongegrond verklaard. De rechtbank legt uit dat de stelling van eiseres over de hechte persoonlijke banden niet voldoende onderbouwd is en dat de minister in zijn besluit voldoende heeft gemotiveerd waarom er geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. De rechtbank veroordeelt de minister wel in de proceskosten van eiseres, omdat de minister te laat op het bezwaarschrift heeft beslist. De proceskosten worden vastgesteld op € 453,50. De uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, en is openbaar gemaakt op 6 oktober 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.40296
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], V-nummer: [V-nummer], eiseres (gemachtigde: mr. J.E. Jalandoni),
en

de Minister van Asiel en Migratie1, (gemachtigde: J.A.A. Willems).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiseres om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid bij haar zoon
[zoon] (referent). Eiseres is van Syrische nationaliteit. De minister heeft de aanvraag afgewezen, omdat er geen beschermingswaardig gezinsleven in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag van de Rechten voor de Mens (EVRM) is tussen eiseres en referent. De minister geeft eiseres weliswaar voordeel van de twijfel voor wat betreft haar identiteit en de familierechtelijke relatie met referent, maar dat neemt niet weg dat er geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie is tussen eiseres en referent. Dit ziet de minister ook niet in de band tussen eiseres en haar gestelde kleindochter, [kleindochter]. Volgens eiseres is de afwijzing onterecht, omdat er wel een hechte band bestaat tussen haar en haar kleindochter.
2. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van besluit op het bezwaar niet-ontvankelijk is. De rechtbank verklaart het beroep voor zover het is gericht tegen de afwijzing van de aanvraag ongegrond. Eiseres krijgt dus geen gelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

3. Referent heeft op 18 juni 2019 de mvv-aanvraag ingediend voor eiseres. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 20 november 2020 afgewezen. Op 4 augustus 2021 heeft de minister dit bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is vervolgens op 3 oktober 2022 ingetrokken. Op 22 december 2023 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaar.
1. Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
4. Met het bestreden besluit van 1 mei 2024 heeft de minister opnieuw op het bezwaar van eiseres beslist en is hij bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
5. Eiseres heeft beroep ingesteld. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
6. De rechtbank heeft het beroep op 27 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. Eiseres en haar gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting. Het beroep is gelijktijdig behandeld met het beroep over de mvv-aanvraag voor de gestelde dochter van referent (en gestelde kleindochter van eiseres), [kleindochter] ([kleindochter]). Die beroepsprocedure is geregistreerd onder zaaknummer NL23.40299.

Beoordeling door de rechtbank

Griffierecht
7. Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting om griffierecht te betalen. Eiseres heeft voldoende aangetoond dat zij aan de voorwaarden voor deze vrijstelling voldoet. De rechtbank verleent eiseres daarom vrijstelling van de verplichting om griffierecht te betalen.
Beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit
8. De rechtbank verklaart het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar niet-ontvankelijk. Eiseres wilde met het beroep niet tijdig bereiken dat de minister zou beslissen op het bezwaar. Omdat de minister inmiddels op haar bezwaar heeft beslist, heeft eiseres geen belang meer bij een beoordeling van haar beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar.
9. Wel ziet de rechtbank aanleiding om de minister in de proceskosten van eiseres te veroordelen, omdat de minister te laat op het bezwaarschrift heeft beslist.
Het beroep tegen het alsnog genomen besluit
10. Het beroep heeft op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit besluit geheel aan het beroep tegemoet komt. Eiseres kan zich niet verenigen met het alsnog genomen besluit, omdat de minister niet volledig aan het beroep van eiseres is tegemoetgekomen.
11. Eiseres voert aan dat er sprake is van familie- en gezinsleven tussen eiseres en referent omdat zij zorgt voor zijn dochter [kleindochter]. Tussen [kleindochter] en eiseres is dan ook sprake van hechte persoonlijke banden en samen met referent vormen zij een gezin. Er is daarom een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent. Nu de mvv voor [kleindochter] ten onrechte is afgewezen, levert de afwijzing van de aanvraag van eiseres een schending op van artikel 8 van het EVRM. Aan [kleindochter] zou een mvv moeten worden verleend, want met DNA-onderzoek kan de vader-dochter-relatie worden vastgesteld, ook zonder beschikbaarheid van de biologische moeder van [kleindochter].
12. De rechtbank overweegt dat bij uitspraak van vandaag in de beroepszaak van haar gestelde kleindochter [kleindochter] (zaaknummer NL23.40299) de afwijzing van de mvv- aanvraag van [kleindochter] in stand is gelaten. De minister heeft geen mvv aan [kleindochter] hoeven te verlenen. Dat in deze procedure wordt aangevoerd dat er een DNA-onderzoek zou moeten plaatsvinden, maakt dat niet anders. Het is dan ook niet zo dat aan eiseres een mvv moet worden verleend, omdat [kleindochter] die zou moeten hebben gekregen. Het standpunt dat eiseres en [kleindochter] hechte persoonlijke banden zouden hebben, is niet onderbouwd en voor zover daarvan al sprake zou zijn, is dit geen grond voor toewijzing van de mvv-aanvraag van eiseres. Nu de mvv-aanvraag van [kleindochter] terecht is afgewezen, gaat het nog om de vraag of er tussen eiseres en referent een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie is. De enkele stelling dat eiseres voor [kleindochter] zorgt in Syrië is onvoldoende om die relatie aan te nemen. Bovendien heeft de minister in het besluit uitgebreid gemotiveerd dat en waarom geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. Die motivering wordt door eiseres niet betwist. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep voor zover gericht tegen het niet-tijdig beslissen is niet-ontvankelijk. De rechtbank ziet wel aanleiding de minister te veroordelen in de kosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken, nu te laat is beslist op het bezwaar en het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit terecht is ingesteld door eiseres. De rechtbank kan een partij de proceskosten van de andere partij laten betalen (artikel 8:75 en 8:75a van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb)).
13. De rechtbank stelt de proceskosten van eiseres die de minister moet betalen vast op € 453,50. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5).
13. Verder beschouwt de rechtbank deze zaak en die van [kleindochter] vanwege de inhoud als samenhangende zaken. Daarom blijft de hoogte van de vergoeding beperkt tot het bedrag dat in één zaak zou worden toegekend (artikel 3 van het Bpb). De rechtbank kent de proceskostenveroordeling toe in deze zaak met nummer NL23.40296.
13. Het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit is ongegrond.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep voor zover het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep voor zover het is gericht tegen het bestreden besluit ongegrond;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van mr.
M.M. van Luijk - Salomons, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
06 oktober 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.