Deze uitspraak betreft de afwijzing van de aanvraag van eiseres om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid bij haar zoon, referent. Eiseres, van Syrische nationaliteit, heeft de aanvraag ingediend, maar de minister heeft deze afgewezen omdat er volgens hem geen beschermingswaardig gezinsleven bestaat in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag van de Rechten voor de Mens (EVRM). Hoewel de minister eiseres voordeel van de twijfel geeft met betrekking tot haar identiteit en de familierechtelijke relatie met referent, concludeert hij dat er geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie is tussen eiseres en referent. Dit geldt ook voor de relatie tussen eiseres en haar gestelde kleindochter. Eiseres betwist de afwijzing en stelt dat er wel degelijk een hechte band bestaat tussen haar en haar kleindochter.
De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiseres tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaar niet-ontvankelijk is, omdat de minister inmiddels op het bezwaar heeft beslist. Het beroep tegen de afwijzing van de aanvraag wordt ongegrond verklaard. De rechtbank legt uit dat de stelling van eiseres over de hechte persoonlijke banden niet voldoende onderbouwd is en dat de minister in zijn besluit voldoende heeft gemotiveerd waarom er geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. De rechtbank veroordeelt de minister wel in de proceskosten van eiseres, omdat de minister te laat op het bezwaarschrift heeft beslist. De proceskosten worden vastgesteld op € 453,50. De uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, en is openbaar gemaakt op 6 oktober 2025.